Het oog van een kat, zoals waargenomen door een van vrees verlamde veldmuis is gelijk een grote, glazen bol waarin niet het slachtoffer wordt weerspiegeld, maar de dood, als een geel-groen waas. Ik weet dit, want gedurende een ademloos moment, waarin ikzelf transformeerde tot slachtoffer, staarde ik onmachtig in deze panoramiese dubbel-hel.
Wat restte mij anders dan zelf het vonnis te voltrekken over deze zo misbruikte muis?
Terugzetten in de tuin?
De tuin?
Plotseling had nu zelfs mijn tuin een andere gedaante aangenomen, niet omdat daar in het hakhout zo nu en dan een nest veldmuizen huisde, maar omdat dit territorium van het ene op het andere moment getransformeerd was tot een bron van wreedaardige gezelligheid, aangeboord door mijn kat en in principe onuitputtelijk tot de crack of doom: tuinmuizen om de tijd mee te doden; de tijd, niet de muizen.
Er was geen kat die deugde.
Zo was nu eenmaal hun natuur.
Ik wist dit toch al vijftig jaar?
Lolita, met de zachtheid van haar pels en de sierlijkheid van haar pluimstaart en haar godgelijke warmte en haar zestien scherpe nagels en de messen in haar muil en bovenal haar aard.
Het zij zo.
Alleen zijn was nog erger.
En er waren andere dieren.
Arenden en honingbeertjes, bijvoorbeeld.
En dan was er nog de Schotse korhoender, een dier waarop ik een sterke aantrekkingskracht bleek uit te oefenen, want hij kwam bij mij aan huis, als escort. Was er eigenlijk altijd. Mag ik niet vergeten te vermelden. Welaan, hierbij dan, met akklamatie: applaus voor de famous grouse!