De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Salomon Glücksmann
| |
[pagina 14]
| |
‘Ik werk heel hard omdat ik dat prettig vind. In de kliniek, en ik behandel ook privé. Ik moet op mijn hart letten, maar heb er gewoon de tijd niet voor. Misschien vind je het leuk om de kliniek te bezoeken. Heb je wel eens van het “Jeruzalemsyndroom” gehoord? We hebben op de kliniek een aparte afdeling voor mensen die eraan lijden. Vaak overkomt het toeristen, die er lang naar uitgekeken hebben om een reis naar het beloofde land te maken. Bij het zien van zoveel heilige plaatsen, die tot dan toe alleen in hun verbeelding hebben bestaan, draaien ze door, slaan ze op tilt. Geloven dat ze zelf de Messias zijn of een andere prominente rol bij de verlossing zullen spelen. Verlossing, dat is toch waar we allemaal heimelijk naar verlangen. Nu, met het jaar 2000 zo dichtbij, neemt de spanning alleen maar toe. Het is interessant om te zien hoe zoiets cultureel bepaald is. Hier zitten de Jezussen en iets verderop zitten de klinieken vol met Mohammeds.’ | |
IIIk dwaal rond in het appartement van de moeder van Salomon Glücksmann. De huiskamer is de enige plek die opgeruimd is. Er staat een antwoordapparaat dat af en toe aanslaat. In de keuken ruikt het naar verrotting. Vuile borden en kopjes in de gootsteen. Niet van gisteren, maar van langer geleden. In de ijskast halfvergane groente. Ik gooi het weg. Op een plankje boven het aanrecht ligt naast een spiegeltje wat make-up: mascara, oogschaduw lichtbruin. Dan dringt het tot me door: precies zo heeft de dode haar huis achtergelaten. Salomon Glücksmann heeft zich er niet toe kunnen zetten ook maar iets aan te raken. In de slaapkamer betwijfel ik of het bed verschoond is. Zou zij in deze lakens gestorven zijn?
Een bezoek aan het Herzog-ziekenhuis maakt duidelijk dat Salomon Glücksmann een schaamteloze man is. Alsof hij zijn lievelingsspeelgoed laat zien, stelt hij mij zijn patiënten voor, daarbij hun meest extreme gedragingen opsommend. ‘Dit is Tim uit Australië. Tim werd hier opgenomen nadat hij het spreekgestoelte van de Al Aksa-moskee op de Tempelberg in brand had gestoken. Hij wilde zo de tweede komst van Christus bespoedigen. | |
[pagina 15]
| |
En dit is David uit Amerika, die het als zijn taak ziet alle joden in de diaspora naar Israël te helpen verschepen, voor het jaar 2000. Je ziet, we hebben hier een heel eigen Millenniumprobleem.’ Tim en David staan er wat verloren bij. Ze bewegen onrustig van de ene voet op de andere en willen maar één ding: een afspraak met de dokter. Salomon Glücksmann roept dat hij zijn agenda niet bij zich heeft en maakt dat hij wegkomt.
De volgende middag tref ik Salomon Glücksmann slapend aan in een leunstoel in het appartement van zijn moeder. Hij schrikt wakker als ik al een tijdje binnnen ben. ‘Hoe laat is het? Ik moet nog naar een choepahGa naar eind** in Beit She'an. Alleen even een cadeau afgeven.’ ‘Waar ligt Beit She'an?’ vraag ik. ‘Niet ver van Tiberias, in het noorden.’ ‘Hoe ver is het? Ben je niet veel te moe?’ ‘Honderdveertig kilometer.’ ‘Dat is vier uur rijden, heen en terug, alleen om een cadeau te bezorgen?’ ‘Ja, klopt.’ ‘Ik ga met je mee. Dan reis ik vandaar verder naar Tiberias.’ ‘Goed, we vertrekken om zes uur.’ | |
IIIWe rijden door een controlepost de Westbank in. Er staan veel soldaten op en langs de tweebaansweg. Aan weerskanten van de weg loopt een dikke haag prikkeldraad. ‘Het is mogelijk dat ze stenen naar ons gooien,’ vertelt Salomon Glücksmann me droogjes. Rechts van ons ligt, in de verte, Jordanië. ‘Zij,’ en hij wijst beschuldigend richting Jordanië, ‘hebben alles van ons geleerd: het kweken van groenten en bloemen, het verplanten van grote bomen, zelfs het kweken van vis. Ze zijn nu onze grootste concurrent.’ Ik merk dat ik al een tijdje aan het ‘meerijden’ ben en let gespannen op de weg. Salomon Glücksmann is een nerveuze automobilist. Net als de anderen rijdt hij hard om het risicogebied zo snel mogelijk te kunnen verlaten. Het is donker geworden. | |
[pagina 16]
| |
Voor ons een traag rijdende vrachtwagen. Salomon Glücksmann heeft zich al enige tijd zitten opwinden. Dan haalt hij in. Hij schakelt met een schrapend geluid. Onze auto licht op door het groot licht van de tegenligger. Achter ons haalt een andere auto in. Signalerende lichten komen op ons af. Weer een schurend geluid. We schieten naar rechts, vlak voor de vrachtwagen langs. ‘Weet je wat je moet doen,’ zegt Salomon Glücksmann alsof er niets is gebeurd, ‘nu je toch naar het noorden gaat, je moet mijn broer bezoeken, die heeft een wijngaard in de Golan.’ | |
IVMoeizaam opent de man de deur. Hij zit in een rolstoel. ‘Benjamin Glücksmann?’ Hij knikt. Ik loop achter hem aan een ruimte binnen waar het vuur in een grote open haard brandt. Een zwart-witte hond komt nieuwsgierig overeind. Benjamin Glücksmann lijkt verlegen. Als hij spreekt, is het zacht en bedachtzaam. Hoewel hij jonger is dan Salomon, is hij al helemaal grijs. Zijn handen zijn werkhanden. ‘Heeft mijn broer je zijn patiënten laten zien? Ik kan niet geloven dat hij dat doet. Ik vind het ongepast.’ Hij schenkt me een glas rode wijn in. ‘Je broer is een echte workaholic,’ zeg ik. ‘In dit land zijn twee houdingen mogelijk. Je bent bang en je ziet overal gevaar. Of je bent niet bang meer. In het eerste geval werk je alsof je leven ervan afhangt. Om te vergeten. Dit is een land van werkers, van mensen die niet willen weten.’ ‘Bij welke groep hoor jij?’ vraag ik. ‘Ik heb altijd hard gewerkt, maar niet om te verdringen. Ik was nooit bang. Alleen sinds ik in deze rolstoel zit, heb ik het moeilijk. Ik kan niets meer doen in de wijngaard. Geld om personeel in te huren ontbreekt me. Ik kijk toe hoe mijn werk van jaren langzaam ineenstort.’ ‘Weet je dat je broer...’ ‘Vind je het erg om het niet over mijn broer te hebben? Door hem zit ik in deze uitzichtloze situatie. Toen mijn moeder nog leefde, streden we om het hardst om haar aandacht. Salomon wist haar voor zich te winnen. Met interessante verhalen over zijn werk. Wat valt er nu te vertellen over wijnranken?’ | |
[pagina 17]
| |
‘Mis je je moeder?’ ‘Nee, eigenlijk niet. Doordat zij is weggevallen, is het contact met Salomon ook veel minder en dat bevalt me wel. Ik heb niet zo'n behoefte aan hem. Hij werkt en werkt aan andermans psyche en vergeet helemaal naar zichzelf te kijken. Door wat er is gebeurd, is dat nog eens versterkt. Ik weet dat hij zich schuldig voelt, maar hij kan er geen uiting aan geven. Hij verstopt zich in zijn werk.’ ‘Wat is er dan gebeurd?’ ‘Heeft hij je dat niet verteld? Hij reed en mijn moeder zat voorin. Ik zat achterin. Hij haalde in, maar het kon niet. Hij zwenkte naar links. Mijn moeder was op slag dood. Ik was zwaargewond, hij had niets.’ |