De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 88]
| |
Voorronde
| |
[pagina 89]
| |
onze cracks maar eens wat meer karakter toonden, vooral tegenover buitenlandse clubs. Geld, gras, die ezels. Rai denkt alleen maar aan geld, geld en nog eens geld. Dona Raimunda is een tandeloos mompelende buisverslaafde (de soap van zessen, van achten en tienen, maandag tot en met zaterdag) en o zo praktisch (op zondag bedriegt ze haar soaphelden met haar stille liefde voor omroeper en presentator Celso César, Cecê) en wat voetbal betreft gaat haar belangstelling uitsluitend uit naar de toto, hoeveel goed José? Hij weet dat het er maar zeven waren, ah ja, dertien goed, aards geluk dat niet meteen naar de hemel doorreist, bereik je alleen maar met al die dertien goed, snap je wel, Rai? Maar hij zat er ver naast, naast dat geluk, José was er nog lang niet. En hij denkt aan de klap van de wedstrijd Brazilië-Uruguay, een elftal vol schijtlaarzen, dat van ons, ze hadden die gringos veel harder moeten aanpakken. Schaamteloze vertoning. Ik zal het formulier nog eens goed nalopen, Rai, en dona Raimunda herinnert hem aan het geld voor het medicijn voor de kleine, waar is het gebleven? het meisje heeft een zware bronchitis; ga toch naar de apotheek van de Bond, daar krijg je het voor niks; ze zegt iets dat hij niet goed verstaat, hij antwoordt: zeur toch niet zo, mens.
Klote. Maar zo zit het, je hebt hele kolonnes pechvogels, volgens José, en dan heb je natuurlijk de wat minder ongelukkigen, die op de rand van het geluk balanceren, mensen die vaak genoeg twaalf goed hebben, lui die op het punt staan, die er echt bijna zijn. Raimunda laat zich veel te veel meeslepen, vindt haar man, door die dingen die ze op de TV ziet en ze voelt zich ongelukkig als geen ander, omdat ze alleen nog maar kan denken aan de bungalows met zwembad van die types uit de soap van zes, van acht en van tien uur. Rai, denkt José, ziet de dingen ontzettend rooskleurig voor anderen en heel beroerd voor zichzelf, maar zo is het niet, vrouw, je hebt de goeie kant, de slechte en de ergens in het midden, wij zitten niet aan de goeie kant, oké, maar het kon een heel stuk ellendiger, ach ja, en we hebben onze elf jongens van Bangu, in topvorm zijn ze, kunnen alle grote namen aan, met een beetje geluk pakken we de titel, jezus, de titel, bijna net zo mooi als alle dertien goed. Zo is het gewoon, vrouwtje, kijk nou eens om je heen, wees niet zo ontevreden, we zitten ergens in het midden, gewoon nog even volhouden, niet zeuren. | |
[pagina 90]
| |
Maandag, vijf uur in de ochtend, José schoffelt zijn ontbijt naar binnen, dona Raimunda tettert, eet nou niet zo snel man, en hij, lig toch niet zo te zeuren, broodkruimels vliegen uit zijn mond, wees niet zo'n stijfkop, en genoeg ruzie om niets, hij maakt heel vluchtig zijn dikke lippen vochtig aan het zwarte bocht (futloos espresso'tje) en gaat er vandoor, op de hoek scoort hij de Sportwereld. Krant onder de arm en José is los. Op het station, wachtend op de trein. Heeft die sufferd van een Rai dan niets door? Als hij nog langer over zijn ontbijt had gedaan en haar gemekker was blijven aanhoren, dat eeuwige geklaag en geruzie, was hij zijn Sportwereld mooi misgelopen, lenen van een ander is niets en hij is zo uitverkocht, en hij moest toch nog eens naar die uitslagen kijken, verdomme, echt maar zeven goed? godverdomme. Nou ja. Hij had zich heel goed vergist kunnen hebben, bij het checken eerder (twee keer radio, een keer TV), een vergissing die hem in één keer de status van halfgod had kunnen bezorgen. Ja en natuurlijk moest José de wedstrijdverslagen lezen, de wedstrijd die hij vanaf de tribune had gezien en tegelijkertijd beluisterd via het transistortje op batterijen, stijf tegen zijn oor, blik strak op het veld gericht en die hij opnieuw thuis had gezien, op video. Maar hij wilde er nog een keer van genieten, nog één keer de beste momenten, Ban komt lekker los, niet, makker, zei hij tegen een kennis op het station.
Vrouw klaagt over de rotzooi, ze hebben een paar afvalcontainers neergezet maar iedereen blijft zijn troep overal neersmijten, die eerste van Bangu, mooie klapper, een plaatje, Laerte nam aan op het middenveld, langs de linkervleugel, als een pijl in de aanval, stuitte op rechtsbuiten Astolfo die was teruggeweken om het duel met Laerte aan te kunnen gaan, op regenachtige dagen is het lastig manoeuvreren tussen de open riolen, de ratten en de rotzooi, ze was op pad gegaan voor Brillo-sponsjes, won zijn duel en ging door richting doellijn, en deze wijk hebben ze nou Vooruitgang genoemd, passte naar de mee opgekomen Nicanor, die de juiste hoek uitkoos, ze hadden het beter Achteruitgang kunnen noemen hier. In de achttiende minuut van de eerste helft.
Toen Botafogo gelijkmaakte, had het hart van José Dias da Cruz, ambtenaar, het bijna begeven. Hij had gebeden, vertrouwen gehad (je kruis José) en toen kwam de tweede van Bangu. Behalve het open riool ook nog het vuilnis van de huizen boven, de tweede was | |
[pagina 91]
| |
een schuine pass van Nicanor van rechts, toen een enorme verwarring, de kopballen van de backs van Bota en de aanvallers van Ban, de bal vliegt omhoog en alle denkbare rotzooi stroomt door het riool naar beneden, in het strafschopgebied, door de linker middenvelder, alles raakt verstopt, het stroomt over, de huizen binnen, Maninho gaf een lobje aan João Jorge, hij kon koppen, vanuit een positie recht tegenover hun doelman, en daarom vieren de ratten feest temidden van de troep. In de dertiende minuut van de tweede helft.
Rustig maar, mens, het wordt vast wel beter, laten we gewoon in deze buurt blijven, ze gaan een woonblok zetten, we hebben er recht op, doutor Luís heeft het me verteld, en die heeft er verstand van, we hebben rechten, Rai, we maken kans op een nieuwe woning, en zij maar zeiken, de kinderen zijn voortdurend ziek, er zijn ook zo veel ratten hier en dan de stank van die open riolen, dat gaat iedereen op z'n maag werken, ik weet wel dat we hier beroerd zitten, Rai, maar het wordt vast beter, je zult het zien, het wordt beter. Ik weet het zeker.
Nu, 6 uur 35, de zon is al op, maar nog half in slaap lijkt het, net als José en als bijna alle passagiers op station Vooruitgang. Zelfs wanneer je nog eerder opstaat, heb je dat gedrang bij het instappen, als ze het stalen beest opendoen, als de deuren opengaan, krijg je die godvergeten kermis, die pas ophoudt als alle stoelen bezet zijn en de losers een uurtje staan in het vooruitzicht hebben. José hangt aan zijn ene arm en houdt zijn Sportwereld onder de andere geklemd, de zege van Bangu heeft niet de aandacht gekregen waar hij op gerekend had, zo gaat dat met die smeerlappen, als supporter voor een grote zit je altijd goed, zelfs bij verlies of gelijk spel besteden de kranten een hoop ruimte aan je club, maar ben je voor een kleintje, dan ben je mooi de lui, de dwergen kunnen het wel schudden, kijk nou, dat ene petieterige artikeltje, beste vriend. Bij elk station stappen er meer mensen in, steeds meer geknars van de hanglussen, als Nicanor voor een grote club speelde, hadden ze hem allang voor de nationale selectie gevraagd. José begint de warmte te voelen van de grote mulat die tegen hem aangeplakt staat, keert zich naar hem toe, wat een hitte makker, de ander toont een benauwd lachje, we hangen er beroerd bij jongen, op dat bord daarginds staat het, capaciteit 176 passagiers en we zit- | |
[pagina 92]
| |
ten hier toch gauw met z'n vierhonderden, schat José Dias da Cruz, ambtenaar, makke schapen in een hok, maar zo is het, klein team is klote, die Nicanor, een tovenaar met de bal. José vervalt in herhaling, 't is beroerd.
Kwart voor acht, José arriveert op zijn werk. Dan komt het ritueel van het uniform aantrekken, de thermosflessen pakken en de koffietrolly. De enige Botafogo-aanhanger hier is doutor Luís (heeft zijn uniform al aan), een prima vent, je zult zien dat ik zelfs een geintje kan maken over het verlies van zijn club, uw Botafogo is de kluts een beetje kwijt, nietwaar doutor Luís? Als ie je de kans geeft tenminste. De gesprekken over de wedstrijden van de laatste competitieronde zouden nog tot dinsdag aanhouden met eventueel zelfs uitlopers naar woensdag. Donderdag, dag van intense concentratie, alle koppen op stoom, kom jongens, laten we die formulieren invullen. José heeft het op zich genomen om alle weddenschappen mee te nemen, iedere week opnieuw, naar het loterijkantoortje op de hoek. En dan heb je nog de ‘supertoto’, waar ze allemaal aan meedoen. Alleen een armoedzaaier heeft geluk, zegt de secretaresse van doutor Luís, een stuk uit Méier, een en al tieten en kont, weet je niet meer van die boerenknecht uit Mato Grosso? En, tegen haar collega, die het formulier vasthoudt, het is al ondertekend, doutor Luís vond het allemaal best, kan tegen zijn chef zegen: ze gokken een klein beetje, weddenschapjes van niks meid, maak je geen zorgen. Vrijdag en zaterdag, dagen van hoogspanning, de kans dat er zondag iemand als miljonair wakker wordt. Maar op zaterdag komt voor de meeste sukkels al de harde klap als de eerste verrassende en ontnuchterende competitie-uitslagen worden uitgezonden.
Zondag, alweer zondag. José loopt de bar van Joaquim binnen, bestelt er eentje, het eerste voorzichtige slokje op de heilige geest en de rest van de cachaça in één keer achterover, moet je al weer weg? vraagt Joaquim, en José: naar de voorronde Joaquim, er doet een knaap mee die alles klaarspeelt met de bal, kan een idioot goeie speler worden, een crack zoals je nog nooit hebt gezien. O ja natuurlijk jongen, maar bedoel je niet zo'n jonge blonde knul van mijn eigenste Vasco da Gama? Ga toch weg Joaquim, het is een opdondertje van een creool, en van Ban, weet je, zo'n krullekop met van die mooie slanke kuitjes, Joaquim, één en al balcontrole | |
[pagina 93]
| |
die jongen, Joaquim, zoals die vrijt met de bal, moet je eens komen zien, Joaquim.
Zondagavond. Dona Raimunda, groen en geel over het geluk van de buurvrouw. Dat stuk ongeluk, José, heeft gewonnen in het programma ‘de Gelukskoffer’, bij Cecê, José. Maar José, nog helemaal met zijn hoofd in de wolken over die middag: jammer Rai, jammer dat de voorrondes niet op TV zijn, mens, dat had je moeten zien, allejezus, wat een show; nou, die mazzelkont, José, ze heeft een kleuren TV gewonnen. En zo'n joekel hoor (ah, die smile van Cecê, toen hij die prijs uitreikte, hemel, die Cecê, mooier, leuker, knapper dan Sacha van Onderweg naar Morgen), het was toch zo'n juweel van een doelpunt, Rai, ik wist niet hoe ik het had, ik barstte in tranen uit, Rai (heeft het zin om haar erover te vertellen?), die trut, die koe, José, maar ik keek om me heen en zag iedereen huilen, Rai, hadden wij nou maar een kleuren TV, José, die creool van een Feijão dolde de hele verdediging van Fluminense, die stevige boys, van die uit Olvarit opgetrokken kerels, onder de vitamines, van die strandgebakken types, en onze Feijão, raspaardje, passeerde ze allemaal, handig, sierlijk, hij pakte ze stuk voor stuk, de aanhang op de hoofdtribune kwam in de benen, Rai, het supportersvak stond op z'n kop, ik stond te janken, het gejuich, het geschreeuw, het applaus voor die jongen, al dat volk van Maracanã met de duimen omhoog voor hem, Rai, iedereen had z'n naam op de lippen. Ik denk meer aan wat er bij ons op
tafel komt, José,
En het liep als een trein, Rai,
heb je die doutor Luís nou precies
gevraagd hoe het zit met dat huis?
omdat die creool, Feijão,
Rai, het onmogelijke gepres-
teerd had.
We zijn hier niet gelukkig, José.
Na een dribbel als van Gar-
rincha zelf,
We moeten een nieuw leven begin-
nen, José,
scoorde hij een wereldgoal,
een Pelé-goal, Rai,
| |
[pagina 94]
| |
deze buurt is een ellende voor de kin-
deren, die ratten, de rotzooi, de
strontlucht, een hondeleven.
en ik stond te grienen Rai,
van puur geluk, want daar
hadden we niet op gerekend,
hadden we niet verdiend
ook, zoveel geluk, meteen al
in de eerste voorronde.
|
|