| |
| |
| |
De geboorteakte van Brazilië
August Willemsen
1492: Columbus ontdekt Amerika. Dat weet, of wist vroeger, ieder schoolkind. Of ‘Amerika’ wel Amerika was, en of Columbus het wel ontdekte - die twijfels kwamen later. Ze beletten de Spaanstalige wereld niet het jaar 1992 te vieren (en te hekelen) als het ‘año de la hispanidad’.
Weinigen, zover ik weet, stellen zich iets voor bij het jaar 1500, en wat er in 2000 te vieren of te hekelen zal zijn. Toch was het continent dat in 1500 door de Portugezen werd ‘ontdekt’ aanzienlijk groter dan het eilandje waar Columbus aan land ging: het was Zuid-Amerika, met name een gedeelte van het land dat later Brazilië zou heten.
Ik heb ‘ontdekt’ tussen aanhalingstekens gezet, want ook dit begin is gehuld in twijfels. Werd het wel ontdekt? Ik bedoel, was het opzet of toeval? Wisten de Portugezen wat ze deden?
De zeereis zelf is kort beschreven in de brief van 1 mei 1500 van scheepsschrijver Pero Vaz de Caminha aan koning Manuel I van Portugal.
Op 9 maart 1500 verliet de vloot van Pedro Álvares Cabral de haven van Lissabon, Belém, en nadat de Canarische en Kaapverdische Eilanden waren gepasseerd en nadat een van de galjoenen zonder aanwijsbare redenen was ‘verloren gegaan’ (waar verder geen woorden aan worden vuilgemaakt), kreeg men op woensdag van de Paasweek, ofwel 22 april, land in zicht. Caminha schrijft: ‘Eerst een grote berg, heel hoog en heel rond; en andere, lagere bergen, ten zuiden daarvan; en laagland, dicht bebost. En aan de hoge berg gaf de kapitein de naam Monte Pascoal (Paasberg), en aan het land gaf hij de naam Terra da Vera Cruz (Land van het Ware Kruis).
De eerste naam is gebleven, de tweede niet.
Volgens sommige geleerden waren de schepen van Cabral hier beland doordat sterke stroming en ongunstige winden ze hadden doen afwijken van de route naar India, waarheen de vloot op weg was. Volgens anderen hadden Cabral en Portugese zeevaartkundigen een vermoeden dat in westelijke richting vanaf de Kaapverdische Eilanden land, of op z'n minst een groot eiland, moest
| |
| |
liggen. Een feit is dat in de brief van Caminha geen sprake is van slecht weer. Alleen ter hoogte van de Canarische Eilanden had men een dag lang last van windstilte; daarna, zo schrijft Caminha, ‘vervolgden wij onze weg over deze zeeën’. De formulering (‘vervolgden wij onze weg’), gevoegd bij het feit dat de vloot resoluut in westelijke richting voer, lijkt onmiskenbaar te wijzen op een vooraf vastgestelde koers.
Een andere twistzaaiende factor is het woord dat Caminha gebruikt voor ‘ontdekking’. Hij spreekt niet van descobrimento, het woord waaronder de Portugese ontdekkingsreizen bekend zijn geworden. Vier keer in de brief gebruikt hij het woord achamento, het zelfstandig naamwoord dat is afgeleid van het werkwoord achar, ‘vinden’. Achamento zou men dus kunnen vertalen als ‘het vinden’. Zouden we het vertalen met ‘vondst’, dan zou dat pleiten voor het toevallig iets vinden. Maar ‘vondst’ is in het Portugees achado. Achamento daarentegen zou wijzen op het vinden van iets na een bewust voorafgaand zoeken, overeenkomstig het gezegde: ‘Zoekt, en gij zult vinden.’ Pas later, in de loop van de 16de eeuw, toen de Portugezen zich bewust werden van de epische omvang van hun onderneming, kwam het modernere en meer dynamische woord descobrimento in zwang. Caminha was echter nog een man van de 15de eeuw, en tegen het eind van die eeuw werd nog uitsluitend het ouderwetse woord achamento gebruikt om de resultaten aan te duiden van de min of meer doelgerichte verkenningstochten van de Portugezen over de wereldzeeën.
De rest van de brief van Caminha beschrijft zijn indrukken van het land en het contact met de bewoners ervan. Wat maakt deze brief zo bijzonder?
Laten we om te beginnen vaststellen dat hij een unicum lijkt maar het niet is. Weliswaar is hij, in tegenstelling tot vele andere reisdocumenten, zeer duidelijk geplaatst in de ruimte en de tijd (Brazilië, 1 mei 1500), maar dat neemt niet weg dat de brief zijn plaats heeft in een genre, in een traditie van reisliteratuur, waarin de Roteiro da Viagem de Vasco da Gama van Álvaro Velho misschien het meest bekende voorbeeld is, mede doordat deze tekst de meest opzienbarende ontdekkingsreis beschreef. Niettemin waren vele van deze documenten niet meer dan koersbeschrijvingen (roteiros) of scheepsjournaals. Toen Caminha zijn brief schreef, hadden de Portugezen zich al meer dan vijftig jaar bekwaamd in het noteren van de voornaamste zaken die ze op hun reizen tegenkwamen.
| |
| |
Die traditie had Caminha achter zich, maar zijn brief heeft nog andere kwaliteiten. In de eerste plaats was Caminha afkomstig uit Porto, de stad met van oudsher de meest onafhankelijke bevolking van Portugal. De portuense stond bekend als de Portugees die zich het meest bewust was van de waardigheid die het werk en de vrijheid een mens kunnen verlenen, in tegenstelling tot de overgeërfde ‘waardigheid’ van de adel. Hij was, meer dan vele andere Portugezen, in staat tot respect voor de medemens, en deze gevoelens zijn in de brief van Caminha te herkennen in zijn onbevooroordeelde en vaak zelfs bewonderende beschrijvingen van de Indianen.
De clerus en de adel waren in Porto ongewenste gasten. Reeds in de 15de eeuw was eens een bisschop gevangen gezet (zij het in een paleisje), en aan fidalgo's werd niet toegestaan binnen de muren van de stad te logeren. Ze werden eruit gegooid. Binnen de stadsmuren hadden de beide oligarchieën minder rechten dan de eerste de beste straatverkoper. Ook de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van opinie die hieruit spreekt zien we terug in de brief van Caminha.
Voorts was Caminha Meester-Weger van de Munt van de stad Porto, een bescheiden ambt, ondanks de pompeuze naam, dat echter degelijke geletterdheid en precisie vereiste. Hij behoorde tot de onderlegde middenstand, hij was een echte ‘burger van Porto’ - niet in de zin van bourgeois maar van citoyen. De nauwkeurigheid van zijn waarnemingen en zijn zorgvuldig geformuleerde beschrijvingen stempelen zijn brief niet alleen tot een historisch maar ook tot een literair document.
Pero Vaz de Caminha stierf op ongeveer vijftigjarige leeftijd op 16 december 1500 in Calecut (India) tijdens een overval van de Moren op de Portugese factorij aldaar.
We zouden Caminha een vroege humanist kunnen noemen met uitgesproken literaire begaafdheid. Niettemin was hij geen literator, niet iemand die sprak in de stijlbloemen van zijn tijd. In wezen schreef hij nog in de sobere, gotische stijl van de Middeleeuwen. Juist deze afwezigheid van opsmuk, van pretentie, van vertoon van eruditie, vormt een van de grootste charmes van zijn brief.
Deze kwaliteiten komen vooral tot hun recht in zijn beschrijvingen van de oorspronkelijke bevolking van het Land van het Ware Kruis, de Indianen. En hier ligt dan ook meteen het hemelsbrede
| |
| |
verschil met de komst van de Spanjaarden op de Caraïbische eilanden, in Mexico, Peru en andere Zuid-Amerikaanse landen. Vergeleken met de Spanjaarden, die in hun ongebreidelde goudzucht oude culturen smoorden in stromen bloed, is het contact tussen Portugezen en Indianen, bij die eerste ontmoeting, bijna idyllisch te noemen. Van een vergelijking van de volksaarden, die zich door dit verschil in ‘benadering’ bijna onherroepelijk opdringt, zal ik me onthouden, maar hoe het zij, Caminha was een gevoelig man, die op een gegeven moment zelfs blijk geeft zich ervan bewust te zijn dat de aanwezigheid van de Portugezen hinderlijk zou kunnen zijn voor de Indianen. Op 26 april, tijdens de eerste ontmoeting op grote schaal, besluit Caminha: ‘En we gingen terug naar onze schepen, zonder hen verder lastig te vallen.’ In het Portugees: ‘...sem lhes dar mais opressão.’ Opressão was in die tijd het gebruikelijke woord om de tirannie en de willekeur aan te duiden die de adel uitoefende op de lagere klassen.
Kort na de aankomst van de Portugezen, op 24 april, vond een scène plaats die een van de hoogtepunten van de brief is. Nadat de vloot een veilige ankerplaats had gevonden, in een kleine, door een rif beschutte haven, werd de stuurman Afonso Lopes op onderzoek uitgestuurd: ‘En hij begaf zich, omdat hij een ondernemend man is en zeer geschikt voor dit soort zaken, onmiddellijk in de sloep om de haven te peilen; en hij nam twee van die mannen mee van het land hier, jonge welgebouwde mannen, die daar voeren op een soort korjaal. [...] Afonso Lopes bracht de beide mannen nog diezelfde avond naar de kapitein, op wiens schip ze met veel vrolijkheid en feestvertoon werden onthaald.’
Cabral, de kapitein van de gehele vloot, had groot toilet gemaakt voor de gelegenheid; in zijn paasbeste pak troonde hij op een zetel, met een gouden ketting om zijn hals. De kapiteins van de andere schepen zaten om hem heen. Toortsen werden aangestoken. Wat toen volgde was een soort culturele verkenning, die Caminha tot in alle details en objectief beschrijft. Het was de verkenning van de mens van de Nieuwe Wereld. Het was het verschil tussen de Middeleeuwen en het Stenen Tijdperk.
Caminha begint: ‘Ze zijn bruin van huidkleur, enigszins roodachtig, met mooie gezichten en mooie neuzen, welgevormd. Ze lopen naakt, zonder enige kleding. Het maakt hun niets uit of ze hun schaamte bedekken of laten zien, en hierin tonen ze dezelfde onschuld als die waarmee ze hun gezicht laten zien.’
| |
| |
Hij beschrijft hoe hun onderlip doorboord is met botjes, die hen echter niet hinderen bij het spreken, eten en drinken. Hij beschrijft hun haar en specifieke haardracht, en wat hem opvalt is dat de Indianen, in tegenstelling tot andere volken waarmee de Portugezen in contact waren geweest, sluik haar hebben. Ofschoon Cabral zich mooi had uitgedost, toonden de beide jonge Indianen geen enkele beleefdheid noch brachten ze enige groet. (Tegenwoordig zou men zeggen: ‘Allicht niet! Ze zijn immers zomaar aan boord gehaald!’ Maar dat is een anachronistische opmerking.) Toch ontstond er enige communicatie. Een van de Indianen wees op de gouden halsketting van Cabral, en daarna in de richting van het land, waaruit de Portugezen opmaakten dat daar goud was. Caminha merkt fijntjes op: ‘Dat vatten wij zo op omdat we het zo wensten.’ Hetzelfde deed zich voor met een zilveren kandelaar en met een papegaai. Een schaap daarentegen liet de beide Indianen onverschillig en van een kip waren ze bang. Ze kregen te eten, rijkelijk, naar de maatstaven van die tijd, maar ze spuwden vrijwel alles uit. Wijn lustten ze ook niet, evenmin als water. Later op de avond strekten ze zich naakt en wel uit op een vloerkleed, zonder enige moeite te doen hun geslachtsdelen te bedekken - die onbesneden waren, zoals Caminha opmerkt, als significant verschil met, niet zozeer Joden en Moren, als wel de geïslamiseerde negers van Guinée, met wie de Portugezen maar al te bekend waren. De kapitein zelf legde nog een kussen onder hun hoofd en wierp een deken over hen heen: ‘En ze vonden het goed en vielen in slaap.’
Wat opvalt is dat met geen woord wordt gerept van een poging te weten te komen of er specerijen waren in het Land van het Ware Kruis - want specerijen waren voor de Portugezen het voornaamste economische doel van hun ontdekkingsreizen. In de hele brief van Caminha wordt niet één keer over specerijen gesproken. Koning Manuel I en Cabral kunnen in specerijen geïnteresseerd zijn geweest, Caminha's belangstelling ging uit naar wat hij zag. Desondanks vond ook Cabral de ontdekking kennelijk zo belangrijk, waarschijnlijk zo vreemd - misschien ook had hij een vermoeden van de reikwijdte van ‘het vinden’ van dit nieuwe land, dat zo geheel anders was dan alle landen die de Portugezen kenden - dat hij een van de schepen van de vloot terugstuurde naar Portugal (dit zéér tegen de koninklijke voorschriften in) om de koning het nieuws te brengen - mét de brief van Caminha.
Uit de stilzwijgende vergelijking die Caminha steeds maakt, niet
| |
| |
met de Europeaan of de Aziaat maar met de Afrikaan, met name de geïslamiseerde neger van Guinée, blijkt dat hij, op de avond van die 24ste april, besefte dat ze een Nieuwe Mens hadden ontmoet in een Nieuwe Wereld. Zijn waarneming benadrukt de significante verschillen met de (geïslamiseerde) neger: andere huidkleur, andere gezichtsvorm, andere neus, ander haar, onbesneden geslacht. Later merkte hij ook verschillen op in geloof (wat de Indianen volgens hem in het geheel niet hadden), in het gebruik van technische middelen, in sociale organisatie, hiërarchie en familieverband. In feite is er van de fysiologische en psychologische kenmerken die Caminha vermeldt tot op de huidige dag niet één onjuist bevonden. En wanneer hij de volgende dag, op 25 april, tussen de Indiaanse mannen ook een paar meisjes ziet lopen, drukt hij zijn oprechte bewondering uit in waarlijk lyrische termen: ‘En te midden van hen liepen drie of vier jongemaagden, heel jong en heel bevallig, met heel zwarte en lange haren tot op de rug, en met hun schaamte zo zichtbaar en zo mooi gesloten en zo geheel en al onbehaard dat wij, hoezeer we er ook naar keken, geen enkele schaamte voelden.’
Kortom, Caminha is een onbevooroordeeld en nauwkeurig waarnemer, die zijn bevindingen in fraaie taal, doch zonder tierelantijnen, opschrijft. Hierdoor onderscheidt hij zich zozeer van andere reisbeschrijvers voor en na hem dat zijn brief, als historisch document en als literair werkstuk, de indruk wekt een unicum te zijn. Met de brief van Caminha had Brazilië bij zijn geboorte al een geschiedschrijver.
|
|