De Tweede Ronde. Jaargang 20
(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Essay | |
[pagina 75]
| |
Brazilië en de literatuur
| |
[pagina 76]
| |
Wie tegenwoordig naar Brazilië reist, naar een miljoenenstad als Fortaleza, zal nog steeds zonder moeite de sfeer van Cendrars' regels herkennen. Alles zindert en beweegt. Het zakeninstinct is overal aanwezig en gaat opgewekt en vooral ongestoord zijn eigen gang. Stil is het nergens. Fortaleza is de hoofdstad van de deelstaat Ceará, in het door droogte en armoede geplaagde noordoosten. Op deze stad wordt door verschillende vliegmaatschappijen uit de EU rechtstreeks gevlogen, niet alleen vanwege de mooie stranden, maar ook omwille van de sedert enige jaren opgebloeide markt in (duurzame) liefdesrelaties. Je ziet de vers gevormde stellen aanhalig maar onhandig met elkaar communiceren in de rijen voor de incheck-balies naar Europese hoofdsteden. Het noordoosten heeft veel schrijvers voortgebracht. Fortaleza is het decor van talloze romans, het heeft twee miljoen inwoners en drie boekwinkels waaronder een christelijke. De beste heet Café Com Letras. Boeken staan er ingedeeld naar uitgever en zijn verder volgens algemeen geldend Braziliaans gebruik (zelfs bij overheidsinstellingen, banken en in het telefoonboek gaat dat zo), gerangschikt op voornaam. De koffie is er prima.
Brazilië is ongeveer zo groot als Europa en veruit het grootste land in Zuid-Amerika, het is een federale republiek waarvan de centrale regering zetelt te Brasília, de op de lege vlakte van de Planalto Central in de jaren zestig volledig nieuw verrezen hoofdstad. Het land telt 160 miljoen inwoners die allemaal min of meer hetzelfde Portugees spreken. Toch vormt het geen hechte eenheid: er bestaat een duidelijke scheiding tussen het noorden van het land en het zuiden. Het Noord-oosten is een smeltkroes van Indianen, Afrikanen en kolonisten (Portugezen). De laatsten namen uit Portugal de Jezuïeten en (dus) een tot heden nawerkende, behoudende levenshouding mee, wat er volgens sommigen toe heeft geleid dat het Noord-oosten nooit de sprong naar de industriële samenleving heeft kunnen maken. Kwestie van toeval volgens de modernistische dichter Oswald de Andrade: Vergissing van de Portugees:
Toen de Portugezen kwamen
En het regende dat het goot
Trok men de Indiaan kleren aan
| |
[pagina 77]
| |
Doodzonde!
Was het een zonnige ochtend geweest
Had de Indiaan de kleren uitgetrokken
Van de Portugees.
Het Zuiden is gevormd door de culturele bagage van voornamelijk blanke, West-Europese immigranten. Zo staat er in Brazilië een cultureel kleurrijke, agrarische samenleving die claimt de ‘Braziliaanse authenticiteit’ te bezitten tegenover een veel homogenere, industriële en Europees aandoende wereld. ‘Zij zien ons als buitenlanders,’ zegt de uit het Zuiden afkomstige literaire criticus Wilson Martins, ‘en wij hebben weinig affiniteit met hun soort samenleving.’ Carvalho's ‘Braziliaanse mens’ heeft nog heel wat ‘te rangschikken’.
Wie een poos uit Nederland is weggeweest, kan bij terugkeer het gevoel hebben dat er niets is veranderd. In Brazilië is dat onmogelijk. In de laatste veertig jaar is een dictatuur aan de macht gekomen en weer verdwenen; de grote trek naar de steden op gang gekomen; het halve Amazone-gebied ontbost; de bevolking meer dan verdubbeld; het verschil tussen arm en rijk tot onvoorstelbare proporties toegenomen; het geweld tot in alle hoeken van de samenleving doorgedrongen; het Braziliaanse voetbal aan de top gekomen; een keer of vier van de ene dag op de andere van munteenheid gewisseld; het land tot een industriële grootmacht geworden en tegelijkertijd officieel de strijd met de honger aangebonden in een campagne die gesponsord wordt door de nationale Banco Do Brasil. Wie literatuur leest, krijgt met al deze maatschappelijke zaken te maken. Veel meer dan in Nederland zijn in Brazilië de literatuur en de maatschappelijke realiteit met elkaar verbonden. Schrijvers verdienen bovendien veelal hun brood in de ambtenarij, de journalistiek en de politiek, wat maatschappelijk engagement oplevert, maar wie daarbij aan saaiheid en gedram denkt, komt prettig bedrogen uit. Dat zou on-braziliaans zijn. Een van ons kreeg eens een lift in de laadbak van een Toyota pick-up. De weg was onverhard met veel kuilen, het tempo lag hoog, we zaten met z'n vijftienen bij elkaar. Op een gegeven moment ging een jongen op de punt van de bak zitten, benen naar buiten, handen stevig aan de reling, hoofd voorover boven de weg. Hij was lijkbleek. Iedereen | |
[pagina 78]
| |
wachtte gespannen op het overgeven. Daar kwam het. Rijst, riep iemand. Het was rijst. De hele laadbak lachte. Nog een golf vanuit het allerdiepste van die arme, magere jongen. Bonen. Schaterlachen. Nu alleen de kip nog! riep een ander. Daar kwam de kip. Algemene vrolijkheid. Aardse ellende, kortom, met een zeker voorspelbaar element, gespeend van sentiment en omgeven door opgewektheid middenin een zieltogend, sommigen zeggen juist uitbundig, tropisch landschap. Zo ongeveer, de vergelijking is oneerbiedig, laat zich een deel van de literatuur in Brazilië wel kenmerken, of in ieder geval de selectie van dit themanummer.
Wij hebben ons bij het samenstellen van die selectie niet de (onuitvoerbare) taak gesteld een overzicht te geven van het Braziliaanse literaire landschap. We hebben ons niet laten leiden door literaire stromingen, opvattingen of perioden. Ons aanvankelijke idee om een themanummer te maken dat volledig bestond uit werk van jong talent liep stuk op de beschikbaarheid van materiaal: Braziliaanse uitgevers publiceren het liefst veilige eigen klassiekers, grote Noord-Amerikanen, kookboeken en esoterische werken (met de ook in het Nederlands vertaalde Paulo Coelho als topauteur), in vaak voorzichtige oplagen. Ook kregen we ontmoedigende e-mailsGa naar eind* - als antwoord op de vraag naar namen en werk - met de teneur dat een jonge generatie nog niet voorhanden was. In Veja (een soort Braziliaanse HP) van november '92 stelt Wilson Martins dat er sinds de jaren zestig weinig belangwekkends is gebeurd op literair gebied: ‘De Braziliaanse literatuur heeft meer voor de routine dan voor de revolutie gekozen. De grote namen in de literatuur zijn nog steeds dezelfde, opvolgers zijn er niet’. Of zich dan een belangrijke literaire stroming heeft voorgedaan sinds de jaren zestig? ‘Nauwelijks. Maar aan de andere kant heeft het lezerspubliek zich ook niet ontwikkeld en heeft zich een verschuiving van interesses voorgedaan. De populaire muziek heeft de aandacht gekregen die er vroeger was voor de poëzie. Chico Buarque, die een goede liedjesschrijver is, gaat daarom door voor een groot schrijver. Hij schrijft geweldige liedjes, maar een groot dichter is hij niet.’
De meeste verhalen in dit nummer gaan over het hedendaagse Brazilië. Voetbal en miscommunicatie gaan samen in ‘Voorronde’ van Edilberto Coutinho. Dit verhaal speelt zich af in een sloppen- | |
[pagina 79]
| |
wijk van Rio de Janeiro, zo'n wijk waar nog pas geleden de president van de republiek de verzamelde straatarme massa voorhield dat rijk zijn ook lang niet altijd een pretje was... Onbegrip tussen man en vrouw vormt de hoofdschotel in João Gilberto Noll's verhaal ‘De mensenzoon’. Een zoektocht in tegengestelde richting is ‘Verliefd duifje’, het verhaal van Lygia Fagundes Telles. Terloops, bijna vrolijk bedreven geweld komt aan de orde in ‘Slachting bij kilometerpaal 13’ van Hélio Pólvora. Dat verhaal speelt in de cacaostreek van de staat Bahia en vertelt en passant over de smadelijke ondergang van een plantage-eigenaar, die daar tegelijkertijd niet zo mee zit. Een initiatieverhaal waarin noodzakelijk geweld de hoofdrol vervult, is ‘Het was een bijzondere dag...’ van João Ubaldo Ribeiro. Luiz Vilela's verhaal ‘Een flinke eter’ geeft een bijzonder beeld van het Braziliaanse platteland. Van Rachel de Queiroz kozen we een fascinerende beschrijving van de noordoostelijke sertao. ‘De man die Javaans kende’ van Alfonso Henriques de Lima Barreto dateert al van het begin van deze eeuw, maar lijkt qua thematiek niet verouderd. Het is een bittere satire op de diplomatieke elite, de corrupte academici die om een baantje verlegen zitten. Dat de hoofdpersoon eerst op Havana wordt benoemd, is een sneer: Havana en Java klinken een beetje hetzelfde.
Onze poëziekeuze is net zo eclectisch geweest als de keuze van het proza. Het Braziliaanse poëzielandschap is er een van vele stromingen en antistromingen, maar een overkoepelende gedachte is wellicht toch geformuleerd door Paulo Menotti: ‘Braziliaanse (dicht)kunst moet gaan over het land en zijn bewoners en tegelijkertijd een universele thematiek en doelstelling kiezen.’ In Nederlandse vertaling van August Willemsen is werk verschenen van o.a. Carlos Drummond de Andrade en João Cabra de Melo Neto. Het zijn de grote namen die de boven geciteerde Wilson Martins in gedachten had en die dus nog steeds het huidige beeld van de Braziliaanse poëzie bepalen. Maar er zijn anderen. Manuel Bandeira bijvoorbeeld was een van de belangrijkste Braziliaanse dichters van deze eeuw. Maar ook de zojuist genoemde dichters zijn zo genoemd en onlangs nog viel Ferreira Gullar die omschrijving te beurt bij de aankondiging van zijn optreden op Poetry International. Over dichters spreekt men in superlatieven. Manuel Bandeira schreef een uiterst sober soort poëzie, in vrije | |
[pagina 80]
| |
versvorm, dat zich vaak op de grens met proza bevindt. Hij liet zich inspireren door krantenberichten (schreef ze soms zelfs bijna letterlijk over), en alledaagse voorwerpen en gebeurtenissen. Hij is de Johannes de Doper van het modernisme genoemd, maar heeft zich daarvan ook weer willen bevrijden: geef mij maar de dichtkunst van de idioten / de dronkelappen / de moeilijke en veelbetekenende lyriek van de dronkelappen/ de lyriek van de clowns van Shakespeare. Verder hebben we gekozen voor werk van hier bijna onbekende dichters als Cecília Meireles, met symbolistische invloeden, Cassiano Ricardo en Menotti del Picchia, die in hun latere werk uitgleden over de xenofobische neigingen in hun privé strominkje van het ‘neo-indianisme’, en van Lêdo Ivo: het bijtende Armelui op het busstation. Van de jongere generatie noemen we nog de jonggestorven Paulo Leminski. Hij was een vertegenwoordiger van de poesia marginal, een groep van zichzelf wegcijferende twijfelaars met als credo: ‘Marginalen zijn zij die in de marge schrijven / de bladspiegel laten zij wit, / opdat het landschap vrij kan passeren / en bij die passage alles verklaart. / Marginalen laten de regels vrij, / zonder ooit echt te weten / wat er het eerst was / de kip of het ei. Dit levert bij Leminski een gevoel op dat hij omschrijft als: perhappiness. |
|