De Tweede Ronde. Jaargang 19(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Vertalers hartezeer Gerlof Janzen Er wordt aan mij, vertaler, vaak gevraagd Om toch eens haarfijn toe te willen lichten, Waarom ik nooit in proza of gedichten Mij aan een eigen oeuvre heb gewaagd. Het antwoord daarop klinkt al snel banaal, Verlegenheid maakt zich als eerste meester Van mij. Dan irritatie, want: wie leest er - Behalve Engels - nog een vreemde taal? Maar goed, je wilt wat zeggen, dus bedeesd en licht benauwd - het lijkt wel een examen - Vat ik in woorden zeer zorgvuldig samen Wat daarvoor mijn motieven zijn geweest. ‘De wereldliteratuur wil ik ontsluiten, En zorgen dat het werk der hele groten Door mindertaligen óók wordt genoten: Die staan daar immers anders lelijk buiten! Een Franse liefdesbrief zó weer te geven Dat die ook vlamt op vaderlandse lip.’ Helaas! Meewarigheid en onbegrip Zijn de beloning voor mijn nobel streven. Zo moet mijn uitleg toch weer vruchtloos blijven, Het wil er bij geen vriend of vader in, Nóg eens verwoorden heeft totaal geen zin, Want ‘wie vertalen kan, kan zelf ook schrijven’. Nee echt, er valt geen eer aan te behalen, De ander weet het immers altijd beter. De adem van de critici wordt heter: ‘Een goed gedicht láát zich niet eens vertalen!’ [pagina 56] [p. 56] De boosheid vliedt, maar de frustratie blijft. Want wees nu eerlijk, wie van u zou 't wagen Orn aan een dirigent van naam te vragen Waarom hij zelf geen symfonieën schrijft? Natuurlijk had ook ik mijn jongensdromen: Childe Harold had ik zestien maal gelezen, Zou het daarna dan heus zo moeilijk wezen Om bij Lord Byron in de buurt te komen? Het waren lange, vruchteloze nachten Waarin een jong en puberaal poëet Haast alles wat men zoal voor hem deed Nog beter deed - zij het slechts in gedachten. ‘Eén stanza'tje per dag, dat moest toch lukken? Je schreef per maand een Canto bij elkaar, En voor je 't wist was dan de dag al daar Dat je de vruchten van je werk kon plukken. De versvorm had ik dus, nu nog de voet: Dactyl? Trochee? Misschien de anapest? Of was de jambe toch nog steeds het best? Het aantal: vier, zoals bij Pope? Niet goed? Dan schreef je toch vijfvoetig rijmend vers? En mocht zelfs dat nog onvoldoende zijn, Geen nood! Dan was er de alexandrijn! Nog even en het boek rolt van de pers.’ Het onderwerp baarde nog wel wat zorgen: De liefde? Die bezong men al zo vaak. Des dichters lijden is ook altijd raak: Het leed van gister is de kunst van morgen. [pagina 57] [p. 57] Je keek gewoon eens bij de grote dichters: Bij Goethe, Shelley, Wordsworth, Coleridge, Keats, Daar moest als je ze goed las toch wel iets Te halen vallen. Of toch maar wat lichters? Childe Harold bleek echt niet te evenaren, Don Juan lag me veel te na aan 't hart. Het jonge dichtershoofd raakte verward: Hij moest toch andere zeeën gaan bevaren. Anacreon dan? Aafjes? Bilderdijk? Naar Rome was er al zoveel gewandeld. In roem werd er zoveel ook al gehandeld, En zonder Libris-prijs word je nooit rijk. Net als ik dacht: ‘Ik weet toch wel van wanten, Moet je eens zien, die verzen lopen prima!’ Ontwaarde ik verdekt het terza rima, Maar wist dan tegelijk: het wordt nooit Dante... Ik heb u hier slechts dit willen onthullen: Dat ook in míj een jonge Goethe school, Míjn Fausts verdwenen roemloos in 't riool, Te slecht zelfs om een schoolkrant mee te vullen. Wij zijn souffleurs op 't aardse schouwtoneel, Schikken ons in ons lot - en in het duister, Om, nooit meer afgeleid door roem of luister, Ons werk te doen, geen eer valt ons ten deel. Toch zijn vertalers heus niet zo onwijs: Herscheppen wat een waar genie bedacht Zodat hem nog meer glans en glorie wacht, Brengt hén juist dichter bij de Nijhoffprijs. [pagina 58] [p. 58] Doe ons dus een plezier en vraag niet meer. Wij willen het vertalen voor niets ruilen, Er kan niet in elkeen een Dante schuilen. Bespaar ons dit Vertalers Hartezeer. Mocht men nu onverhoopt toch appreciëren Wat ik in verzen u heb toevertrouwd, Dan niet te lang om dit gewin gerouwd: Ik heb u toch een lesje kunnen leren. Dit versje was uit bitt're nood geboren, - 'k Hoop dat het u niet smaakt als ambrozijn. Nee, laat het des vertalers Credo zijn. Hierna wil ik er nooit meer over horen! Vorige Volgende