De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Essay | |
[pagina 51]
| |
Ambivalenties van Boedapest
| |
[pagina 52]
| |
staande villa's aan het bestuderen waren: zoveel overbodigs, zoveel overdrevens, zoveel torentjes, balustrades, zuilen en beelden, die uitsluitend de functie hebben om er te zijn, om getuige te zijn van een zekere welvaart, een welvaart van ‘we zullen ze wel eens even wat laten zien’, die het stadje van begin vorige eeuw van de ene dag op de andere in een grote stad veranderde. Dit alles speelde zich af in de tijd dat Wenen en Pest-Boeda een overeenkomst hadden gesloten, de gelukkige periode van vijftig jaar waarin wij zonder al te grote drama's samenwerkten, de tijd waarin ook Praag en andere steden hun status hadden moeten vestigen van partnerhoofdstad binnen dat eerste grote Midden-Europese samenwerkingsverband, namelijk een gemeenschappelijke markt van de Donaulanden, om te zorgen dat ze bijeengehouden werden door een organische kracht, een belangennetwerk en een dialoog tussen de steden in plaats van alleen een dynastiek, monarchistisch ideaal. Boedapest is - net zoals alle andere Midden-Europese steden - niet gebouwd voor auto's, maar hoogstens voor paardenkarren. In mijn tienerjaren kon je nog op straat voetballen of voetvolleyën, en als er af en toe een toeterende auto passeerde, vormde hij een ongewenste indringer in het rijk van de kinderen. Die wereld is al lang verdwenen - misschien heeft ze wel nooit bestaan. De stad is vol, overal op de stoep staan auto's geparkeerd. Vóór 1989 waren het overwegend Oost-Europese merken, tegenwoordig vooral westerse, al zijn het niet de allernieuwste exemplaren. Het is in elk geval geen geringe opgave om met zijn tweeën over de stoep te lopen, vrijwel nergens kunnen verliefde paartjes nog ongehinderd rondslenteren. Het ruitervolk van weleer is in een autovolk veranderd, zelfs voor korte afstanden stapt men in de auto en vervoeren de ongeduldige haastmakers ronkend en brommend het twintigvoudige van hun lichaamsgewicht. Het tempo van de stad is opgevoerd, alleen ouderen van dagen, excentriekelingen en daklozen bewegen zich nog langzaam voort. Steeds meer auto's van de allerduurste soort stromen vanuit de villawijken massaal richting Pest. Op een plein vlakbij ons staan 's morgens de nieuwe armen in de rij voor gratis voedsel, bieden goedkope werkkrachten uit oostelijker regionen zich bij neerbuigende koppelbazen aan en tonen vrouwen uit Transsylvanië hun koopwaar, kant en handwerk aan de voorbijgangers. Rustig en verdiept in zijn dagelijkse zorgen gaat het volk de roltrap op en af, keurig gekleed, gepakt en gezakt, zichzelf slechts af en toe de luxe van een goed humeur of het spel van | |
[pagina 53]
| |
glimlachen toestaand. Doelbewust is ieder op weg naar de bestemming waarheen zijn verplichtingen hem voeren, meestal met een minimum aan expressie en een minimum aan woorden. Terézváros, Erzsébetváros, Józsefvaros, Ferencváros en de delen van de Ring in Pest die de namen van dezelfde personen dragen, herinneren passagiers aan het gemeenschappelijke verleden, al hebben deze Habsburgse namen in Boedapest een onmiskenbaar Hongaars karakter gekregen, evenals de armoedige, rauwe en fysieke stadsdelen waar zij naar verwijzen. ‘Dit is geen slum,’ zei de hooggeleerde stadssocioloog uit Florence tijdens een wandeling, waarbij ik hem Buiten-Erzsébetváros liet zien, ‘het is meer een volksbuurt.’ Wij schreden voort door al die grauwigheid, toch zag hij overal kleur en warme nestjes van huiselijkheid. Pas toen ik na een langere reis thuiskwam, kreeg ik oog voor de schoonheid van deze wijk met zijn vervallen huurhuizen. Die huurhuizen werden niet - zoals in Praag - teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren. De huurappartementen zijn door de gemeente voor een habbekrats verkocht aan de huurders, als een soort genoegdoening voor de onder het socialisme geleden frustraties, en zo hebben al die huurders een waardevol bezit verworven. Sommigen hebben daarmee de basis gelegd van een onderneming. Deze overwegend armlastige huiseigenaren zijn echter nauwelijks in staat hun huis te onderhouden. Misschien wagen ze zich nog net aan enkele kleinere verbeteringen, maar weinigen durven het aan om hun huis een compleet nieuw aanzien te geven. Zodoende heeft de stad niet zo'n facelift ondergaan als Praag, heerst er een grotere continuïteit en wordt er slechts sporadisch gerenoveerd, ondanks de toestroom van een kwart - onevenredig veel dus - van het in Oost-Europa geïnvesteerde buitenlandse kapitaal. Je ziet wel met marmer beklede bankgebouwen en kantoorpanden, je ziet de gerenoveerde huurpaleizen en statige kantoorpanden van weleer in Ólipótváros, het merendeel van de gebouwen is echter gebleven zoals het was. Hoewel de gevels op straat geen homogeen beeld geven en alles wat je ziet niet zo'n decorachtige indruk maakt, is het allemaal even gevarieerd en oprecht. Boedapest kan onmogelijk níét op zichzelf lijken. Hoe deze straten ook heten - hun naam is immers overeenkomstig de politieke trends herhaaldelijk veranderd - zij zijn nog steeds dezelfde: hun essentie, geur, de gezichten en lichamen die zich erin bewegen zijn onver- | |
[pagina 54]
| |
anderd gebleven. Ze zijn aan het verdwijnen: de winkelwoningen, dat wil zeggen de onteigende, niet meer als winkel dienende behuizingen waar je zo van de straat een armoedige woning binnenstapt. Aan elke vierkante meter hangt een prijskaartje, de onroerend-goedmarkt heeft een nieuwe impuls gekregen, er worden opnieuw winkels gevestigd, het kleinbedrijf neemt elk hoekje in gebruik. Sinds de omwenteling zijn de meeste straten er kleurrijker op geworden, er is een komen en gaan van nieuwe winkels en bedrijfjes, al verschilt dat per straat: in de ene straat kan het bruisen, terwijl de straat om de hoek nog in bouwvallige staat verkeert. De inwoners van Boedapest die zich recentelijk in snel tempo hebben verrijkt zijn ongeacht hun geloofsovertuiging of afkomst even onburgerlijk onbezonnen als het gaat om geld uitgeven. Ze bouwen kastelen met torentjes en gaan lekker toch op de duurste plekken op vakantie, om te laten zien dat ze het zich kunnen veroorloven. Er heeft hier altijd al een opschepperig soort nonchalance en megalomanie bestaan. Een bizar complementair contrast wordt gevormd door de Oost-Europese armoede, de uitgestrekte volkse contra-markten, waar je de taal van alle mogelijke Oost-Europese volkeren hoort. Daar komen de armoedzaaiers met hun onthutsend armieterige koopwaar. Je staat ervan te kijken wat zij kennelijk nog als een verkoopbaar artikel beschouwen. Sommigen weten zelfs uit het grofvuil, ja zelfs uit de vuilnisbak iets op te scharrelen wat ze tot koopwaar bestempelen en op een doek voor zich neerleggen. Het culturele leven in Boedapest? Er zijn twee operagebouwen, een muziekacademie, concertzalen, een stuk of dertig theaters, waarvan er dertien door de gemeente worden onderhouden. De bibliotheken en musea zijn vooralsnog niet opgedoekt maar zijn noodlijdend, er heerst een financiële terreur. Het economische belang is in strijd met het artistieke. Het aantal uitgeverijen is dankzij de omwentelingen verveelvoudigd, het totaal aantal uitgegeven boeken is afgenomen, het aantal uitgegeven werken is toegenomen. Er zijn weinig goede boekwinkels, de markt wordt beheerst door winkelketens. Iedereen klaagt over de hoge belastingen, het is een schrale troost dat zelfs iemand die een televisie koopt met één procent van de koopsom bijdraagt aan de uitgave van boeken en aan de kunsten. Medewerkers van culturele instellingen, universiteiten en bibliotheken verdienen naar westerse maatstaven bar wei- | |
[pagina 55]
| |
nig. De wetenschappelijke elite druppelt langzaam maar zeker weg, althans ten dele, want tegelijkertijd is er ook sprake van een terugstroom. Het aantal studenten aan de universiteit is toegenomen, ook in de voorheen onderdrukte sociale wetenschappen hebben veel hoog opgeleide jonge wetenschappers hun intrede gedaan. Bijzonder professionele en ambitieuze, waarde-neutrale studies getuigen van een buitengewone eruditie. In de betere boekwinkels zijn een stuk of zeventig tijdschriften te koop die literatuur bevatten. Ik krijg er een stuk of tien van opgestuurd, maar ik ben niet in staat ze allemaal te lezen - ik ben er althans te lui voor. Ik heb tien à twintig collega's van wie het werk in verschillende talen wordt vertaald. De schrijversbond telt ongeveer twaalfhonderd leden, waarvan een derde buiten de landsgrenzen woont. Gisteren nog werd een internationale boekenbeurs geopend, eind volgende week begint de boekenweek, waarbij de belangrijkste pleinen in de stad worden overspoeld door boekenstalletjes en -kraampjes. Door de strenge financiële restricties zijn de zakken er echter leger en de boeken er duurder op geworden. Tegenwoordig geldt het als een hele prestatie wanneer van een goede roman vijf à tienduizend exemplaren worden verkocht. Veel auteurs mogen al blij zijn wanneer hun boeken worden uitgegeven, op een honorarium hoeven ze niet te rekenen. Een enkele keer wordt het altruïstische karakter van de belangrijke werken gecompenseerd door beurzen van literaire fondsen, perspublicaties of publicaties in het buitenland. Ik ben geroerd door de veelheid van jonge talentvolle aanstaande schrijvers en interessante werkplaatsen. Ze schrijven niet omdat het een manier is om rijk te worden. Dat is het zeker niet. Misschien heeft Boedapest wel nooit zoveel goede schrijvers gehad als nu, maar hoeveel van hen zich over enkele decennia nog staande zullen weten te houden, wier teksten die eerste moordende twintig jaar zullen overleven, daar kan ik hoogstens naar gissen. Hoe dan ook nemen velen deel aan de grote marathon van Boedapest. Er bestaat geen censuur, ieder vervolgt zijn eigen weg, en terwijl de grote meerderheid vasthoudt aan een hardnekkig cynisme, vragen serieuze kwesties om een wat meer solide houding temidden van de veranderende winden in veranderende tijden. Wat blijft over van het menselijke bestaan? Wanneer je de lagen van al die verschillende periodes afpelt en aan een onderzoek onderwerpt, zie je dat je in deze stad nu eens zus dan weer zo behoorde te zijn. ‘Het Westen’ maar ook ‘Het volk van het Oosten’ heetten ooit onze | |
[pagina 56]
| |
tijdschriften. Natuurlijk waren wij westers toen wij oosters moesten zijn, en natuurlijk blijven wij ook wat we zijn nu bij de grote trek naar het westen. Welnu, aangezien deze regio toch altijd al in een overgangssituatie heeft verkeerd, kunnen wij diezelfde tweeslachtigheid net zo goed als een permanente toestand beschouwen. Wij doen ons best de tweeslachtigheid van ons bestaan als een waardevol bezit te zien en als een uitdaging om de dingen in al hun veelzijdigheid te bekijken. |
|