De Tweede Ronde. Jaargang 18
(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Verloren ParadijsGa naar voetnoot*
| |
[Engels]Beyond this flood a frozen continent
Lies dark and wild, beat with perpetual storms
Of whirlwind and dire hail which on firm land
Thaws not, but gathers heap, and ruin seems
Of ancient pile; all else deep snow and ice,
A gulf profound as that Serbonian bog
Betwixt Damiata and Mount Casius old,
Where armies whole have sunk: the parching air
Burns frore, and cold performs the effect of fire.
Thither, by harpy-footed Furies haled,
At certain revolutions all the damned
Are brought; and feel by turns the bitter change
Of fierce extremes, extremes by change more fierce,
From beds of raging fire to starve in ice
Their soft ethereal warmth, and there to pine
Immovable, infixed, and frozen round
Periods of time, - thence hurried back to fire.
| |
[pagina 169]
| |
[Nederlands]Tijdens hun overtocht over de Lethe
- Nu heen dan terug - proberen zij vergeefs
Te drinken van het felbegeerde vocht
Waarvan één druppel reeds vergetelheid
Van alle smart en pijn te weeg zou brengen.
Maar 't lot weerstaat hen, want schrikwekkend waakt
Medusa bij het veer, zodat het water,
Zodra het sporen levenswarmte voelt
Zoals bij Tantalus hun mond ontwijkt.
Zo dwaalden bleek en angstig de verkenners
Door 't helse rijk - in toenemend besef
Omtrent de jammerlijkheid van hun lot -
Van dal naar treurig dal, van bergen ijs
Naar bergen vuur, spelonken in en uit,
Moerassen, poelen, schaduwen des doods,
Een gruwelijk heelal dat door Gods vloek
Zó was geschapen, goed slechts voor het kwaad.
Hier sterft wat leeft, hier leeft de dood, hier worden
Slechts monsters en gedrochten uitgebroed
Door de natuur, die zinloos wringt en woedt,
Onzegbaar walgelijk: Gorgonen, Hydra's,
Chimaera's zonder tal - wat door geen fabel
Ooit is verzonnen, door geen angst bedacht.
Inmiddels zoekt in snelle vlucht de Vijand
Van God en mens, vol van zijn grootse plan,
Geheel alleen de poorten van de hel.
Nu schampt hij langs de kust ter rechterzijde,
| |
[Engels]They ferry over this Lethean sound
Both to and fro, their sorrow to augment,
And wish and struggle, as they pass, to reach
The tempting stream, with one small drop to lose
In sweet forgetfulness all pain and woe,
All in one moment, and so near the brink;
But Fate withstands, and, to oppose the attempt,
Medusa with Gorgonian terror guards
The ford, and of itself the water flies
All taste of living wight, as once it fled
The lip of Tantalus. Thus roving on
In confused march forlorn, the adventurous bands,
With shuddering horror pale, and eyes aghast,
Viewed first their lamentable lot, and found
No rest. Through many a dark and dreary vale
They passed, and many a region dolorous,
O'er many a frozen, many a fiery Alp,
Rocks, caves, lakes, fens, bogs, dens, and shades of death -
A universe of death, which God by curse
Dreated evil, for evil only good;
Where all life dies, death lives, and Nature breeds,
Perverse, all monstrous, all prodigious things,
Abominable, inutterable, and worse
Than fables yet have feigned or fear conceived,
Gorgons, and Hydras, and Chimaeras dire.
Meanwhile the Adversary of God and Man,
Satan, with thoughts inflamed of highest design,
Puts on swift wings, and towards the gates of Hell
Explores his solitary flight: sometimes
He scours the right hand coast, sometimes the left;
| |
[pagina 170]
| |
[Nederlands]Dan langs de golven links. Soms zweeft hij diep
De afgrond in, dan scheert hij weer omhoog
Tot pal onder het vlammend koepeldak.
Zoals, voortzeilend met de tropenwind,
Ver op de Oceaan nabij de Kaap
Een vloot die uit Ternate en Tidore
Of uit Bengalen specerijen brengt
En naar de zuidpool schijnt te zullen koersen
Als hangend aan de wolken wordt gezien,
Zo toonde zich van ver de hater Gods.
Maar reeds verscheen de grensmuur van de hel,
- Vast opgebouwd tot aan het gruwelijk dak -
Met zijn drievuldig drietal sterke poorten:
Drie bronzen, drie van staal en drie van steen,
In vlammende staketsels eeuwig brandend,
Maar ongerept. Nabij de poorten zat
Zo links als rechts een kolossaal gedrocht.
Eén scheen boven het middel vrouw te zijn,
Maar verder was zij een enorme staart
Met tal van kronkels en bedekt met schubben:
Een slang met dodelijke giftand-beet.
Rondom haar middel klonk de razernij
Van hellehonden die, als iets hen stoorde,
Luid jankend vluchtten in haar ruime schoot.
Waar zij, onzichtbaar, luidkeels bleven huilen.
Zelfs Scylla, badend in 't Calabrisch nauw
| |
[Engels]Now shaves with level wing the deep, then soars
Up to the fiery concave towering high.
As when far off at sea a fleet descried
Hangs in the clouds, by equinoctial winds
Close sailing from Bengala, or the isles
Of Ternate and Tidore, whence merchants bring
Their spicy drugs; they on the trading flood,
Through the wide Ethiopean to the Cape,
Ply stemming nightly toward the pole; so seemed
Far off the flying Fiend. At last appear
Hell-bounds, high reaching to the horrid roof,
And thrice threefold the gates; three folds were brass,
Three iron, three of adamantine rock,
Impenetrable, impaled with circling fire,
Yet unconsumed. Before the gates there sat
On either side a formidable Shape.
The one seemed woman to the waist, and fair,
But ended foul in many a scaly fold,
Voluminous and vast - a serpent armed
With mortal sting. About her middle round
A cry of Hell-hounds never-ceasing barked
With wide Cerberean mouths full loud, and rung
A hideous peal; yet, when they list, would creep,
If aught disturbed their noise, into her womb,
And kennel there; yet there still barked and howled
Within unseen. Far less abhorred than these
Vexed Scylla, bathing in the sea that parts
| |
[pagina 171]
| |
[Nederlands]- En zie! daarginds het ruige Trinacria -
Wekt minder afschuw. Ook het nachtgedrocht
Dat, als de geur van kinderbloed het lokt,
Van verre door de lucht komt aangesneld
En danst met heksen, - en de zwangere maan
Verbergt haar schijnsel voor hun toverkunst -
Is minder gruwelijk.
Het andere monster
Had lijf noch ledematen, noch gewrichten,
Noch stoffelijkheid, noch vorm: een zwarte schim,
Maar feller, woester dan tien Furiën.
Er was een bundel pijlen en een boog
En waar het hoofd kon zijn een koningskroon.
Satan trad nu nabij; het monster trad
Hem tegemoet met even snelle schreden,
Terwijl ontsteltenis de hel doorvoer.
Vreesloos verwonderd zag de Vijand toe
En vroeg zich af hoe zoiets kon bestaan.
Hij vreesde God, hij vreesde ook Gods Zoon,
Maar minachtte al wat geschapen was,
Al meed hij het ook niet. Dus sprak hij honend:
‘Wat zijt gij, en vanwaar, verfoeilijk Niets?
En wat vermeet ge u, mismaakte schim,
Te naderen en op mijn weg te staan
Als ik naar gindse poorten wens te gaan?
Wees zeker dat ge 't mij niet kunt beletten.
Hoe ge ook dreigt, ik vraag u niets. Opzij!
| |
[Engels]Calabria from the hoarse Trinacrian shore;
Nor uglier follow the night-hag, when, called
In secret, riding through the air she comes,
Lured with the smell of infant blood, to dance
With Lapland witches, while the labouring moon
Eclipses at their charms. The other Shape -
If shape it might be called that shape had none
Distinghuishable in member, joint, or limb;
Or substance might be called that shadow seemed,
For each seemed either - black it stood as Night,
Fierce as ten Furies, terrible as Hell,
And shook a dreadful dart: what seemed his head
The likeness of a kingly crown had on.
Satan was now at hand, and from his seat
The monster moving onward came as fast
With horrid strides; Hell trembled as he strode.
The undaunted Fiend what this might be admired -
Admired, not feared (God and his Son except,
Created thing naught valued he nor shunned),
And with disdainful look thus first began:
‘Whence and what art thou, execrable Shape,
That dar'st, though grim and terrible, advance
Thy miscreated front athwart my way
To yonder gates? Through them I mean to pass,
That be assured, without leave asked of thee.
| |
[pagina 172]
| |
[Nederlands]Of leer dat in de hel geborenen
De minderen van hemelingen zijn!’
Waarop het zwarte spooksel toornig sprak:
‘Zijt gij dan die verrader door wiens schuld
De vrede in de hemel werd verbroken
En trouw niet gold? Zijt gij degene die
Hoogmoedig opstond en een derde deel
Van 's hemels zonen tot de strijd bewoog
En uitzichtloos de Oppermacht belaagde,
Zodat gij allen uitgestoten werdt
En hier tot in der eeuwigheid moet lijden?
Wat snoeft ge nog op uw verloren staat
Van hemeling, en blaast u op in wrok?
Hoe waagt ge het in de verdoemenis
Nog voort te woeden? Hier waar ik regeer
En - want ik wil genieten van uw toorn -
Ook úw gekroonde heer en meester ben?
Ga terug, verdoemde! Onderga uw straf!
Wees sneller dan mijn schorpioenenzweep.
Talm niet, opdat niet deze schicht u treft
En nooit ervaren kwellingen u teisteren!’
De monsterlijke wangestalte zweeg,
Maar zijn verschrikking nam tienvoudig toe.
In uiterste verbolgenheid, maar vreesloos
En dreigend als een vlammende komeet
Die in de noordpoolhemel rakelings
| |
[Engels]Retire; or taste thy folly, and learn by proof,
Hell-born, not to contend with Spirits of Heaven.’
To whom the Goblin, full of wrath, replied:-
‘Art thou that Traitor-Angel, art thou he,
Who first broke peace in Heaven and faith, till then
Unbroken, and in proud rebellious arms
Drew after him the third part of Heaven's sons,
Conjured against the Highest - for which both thou
And they, outcast from God, are here condemned
To waste eternal days in woe and pain?
And reckon'st thou thyself with Spirits of Heaven,
Hell-doomed, and breath'st defiance here and scorn,
Where I reign king, and, to enrage thee more,
Thy king and lord? Back to thy punishment,
False fugitive; and to thy speed add wings,
Lest with a whip of scorpions I pursue
Thy lingering, or with one stroke of this dart
Strange horror seize thee, and pangs unfelt before.’
So spake the grisly Terror, and in shape,
So speaking and so threatening, grew tenfold
More dreadful and deform. On the other side,
Incensed with indignation, Satan stood
Unterrified, and like a comet burned,
That fires the length of Ophiuchus huge
| |
[pagina 173]
| |
[Nederlands]Langs Ophiuchus scheert, en met zijn haar
Oorlog en pest verspreidt, verhief zich Satan
Om zich met Dood te meten. Elk van hen
Richtte zijn wapen op het hoofd van de ander,
Geen tweede slag beogend. Beider blik
Was als een donderwolk, beladen met
Des hemels zwaar geschut, die boven zee
De ander afwacht tot de stormtrompet
Ten aanval roept, en zij elkaar ontmoeten.
Zó stond het tweetal machtigen gereed,
Zó grimmig dat het helse vuur verkilde
Bij 't onherhaalbaar schouwspel: immers nooit
Zou een van hen zo'n vijand weer ontmoeten.
Nu dreigden grote daden, waar de hel
Van had weergalmd, had niet het vrouw-gedrocht
Zich tussen de twee twistenden geworpen.
‘Wat is uw hand van plan,’ zo krijste zij,
‘Tegen uw kind? En gij, mijn zoon,
Wat drijft u aan nu gij uw wapen richt
Op hem die u verwekt heeft bij uw moeder?
Doet ge 't voor Hem die in Zijn hemel lacht
En u als knecht gebruikt om te verrichten
Wat Hij in toorn - Hij noemt het recht - gebiedt?
Gij beiden zult nog door zijn gram teloor gaan!’
Zij sprak, de helse pest zag af, de Vijand
verstilde en zag haar verwonderd aan.
‘Uw tussenkomst,’ zo sprak hij, ‘heeft mijn hand
Weerhouden, zodat vooralsnog zijn plan
| |
[Engels]In the arctic sky, and from his horrid hair
Shakes pestilence and war. Each at the head
Levelled his deadly aim; their fatal hands
No second stroke intend; and such a frown
Each cast at the other as when two black clouds,
With heaven's artillery fraught, come rattling on
Over the Caspian, - they stand front to front
Hovering a space, till winds the signal blow
To join their dark encounter in mid-air.
So frowned the mighty combatants that Hell
Grew darker at their frown; so matched they stood;
For never but once more was either like
To meet so great a foc. And now great deeds
Had been achieved, whereof all Hell had rung,
Had not the snaky Sorceress, that sat
Fast by Hell-gate and kept the fatal key,
Risen, and with hideous outcry rushed between.
‘O father, what intends thy hand,’ she cried,
‘Against thy only son? What fury, O son,
Possesses thee to bend that mortal dart
Against thy father's head? And know'st for whom?
For him who sits above, and laughs the while
At thee, ordained his drudge to execute
Whate'er his wrath, which he calls justice, bids -
His wrath, which one day will destroy ye both!’
She spake, and at her words the hellish Pest
Forbore: then these to her Satan returned: -
‘So strange thy outcry, and thy words so strange
Thou interposest, that my sudden hand,
| |
[pagina 174]
| |
[Nederlands]U onbekend blijft, want eerst wil ik weten
Wat ge voor ding moogt zijn, en wat uw vorm,
Tweevoudig gruwelijk, beduiden mag.
Ik ken u niet, hier zie ik u voor 't eerst.
Wat noemt ge mij dan vader, en waarom
Noemt ge dit vormeloos gedrocht mijn zoon?
Niets weerzinwekkende dan gij en hij!’
Waarop de poortbewaakster bitter sprak:
‘Herkent ge mij dan niet? Ben ik zó smerig?
Ik, die daarboven zó bekoorlijk was?
Eéns, toen ge daar met tal van Serafijnen,
Bijeenzat, samenzwerend tegen Hem,
De Allerhoogste, werdt ge overvallen
Door plotselinge pijn; uw blik werd vaag
En zweefde duizelend door duisternissen.
Uw schedel stiet een woud van vlammen uit
En werd ter linkerzijde wijd geopend.
Uw evenbeeld naar vorm en aangezicht
Trad stralend uit, bekleed met 's hemels schoonheid:
Ik, sterk bewapende godin. Verbaasd
Deinsden de velen terug in angst en vreze.
Mijn eerste naam was Zonde, en ik werd
Door hen gezien als onheilspellend teken.
Maar weldra trok mijn schoonheid allen aan.
Zelfs hen die eerst het meest afkerig waren
Won ik voor mij door mijn bekoringskunst,
| |
[Engels]Prevented, spares to tell thee yet by deeds
What it intends, till first I know of thee
What thing thou art, thus double-formed, and why,
In this infernal vale first met, thou call'st
Me father, and that phantasm call'st my son.
I know thee not, nor ever saw till now
Sight more detestable than him and thee.’
To whom thus the Portress of Hell-gate replied:-
‘Hast tou forgot me, then; and do I seem
Now in thine eye so foul? - once deemed so fair
In Heaven, when at the assembly, and in sight
Of all the Seraphim with thee combined
In bold conspiracy against Heaven's King,
All on a sudden miserable pain
Surprised thee, dim thine eyes, and dizzy swum
In darkness, while thy head flames thick and fast
Threw forth, till on the left side opening wide,
Likest to thee in shape and countenance bright,
Then shining heavenly fair, a goddess armed,
Out of thy head I sprung. Amazement seized
All the host of Heaven; back they recoiled afraid
At first, and called me Sin, and for a sign
Portentous held me; but, familiar grown,
I pleased, and with attractive graces won
The most adverse - thee chiefly, who, full oft
Thyself in me thy perfect image viewing,
Becam'st enamoured; and such joy thou took'st
| |
[pagina 175]
| |
[Nederlands]In het byzonder u. In mij uzelf herkennend
Werd ge verliefd, en uw wellustig zaad
Bezwangerde mijn schoot. Toen kwam de oorlog;
Veldslag na veldslag woedde, en het eind
- Zoals voorzien - was onze nederlaag.
De Almacht overwon; verwarde vlucht
Viel ons ten deel. Wij werden uitgestoten
En vielen van de hoogste hemeltrans
Tot in dit gruwzaam oord, waarvan de sleutel
Mij werd ter hand gesteld. Mijn opdracht was
De poorten nimmermeer te openen
Voor wie dan ook. Stil peinzend zat ik hier
In eenzaamheid. Mijn schoot zwol machtig op
En werd vervuld van mateloos geweld,
Tot dit door u verwekt gedrocht verscheen
Uit mijn vernielde buik. Het zwaaide briesend
Zijn felle wapen. Zó werd ik misvormd
Tot wat ik ben. Ik vluchtte en riep ‘Dood!’.
De Hel werd stil en sidderde van angst;
Al haar spelonken galmden en weergalmden
Van deze gruwelnaam. Ik ijlde voort,
Hij achtervolgde mij, - veeleer in lust,
Belust op mij, zijn moeder, dan in toorn -
En bleek de snelste. Hij wist mij te grijpen
En te bedwingen. Ondanks mijn verzet
Moest ik zijn geile smerigheden dulden
En bracht dit jankend ongedierte voort
Dat ieder uur weer terugvlucht in mijn schoot
| |
[Engels]With me in secret that my womb conceived
A growing burden. Meanwhile war arose,
And fields were fought in Heaven: wherein remained
(For what could else?) to our Almighty Foe
Clear victory; to our part loss and rout
Through all the Empyrean. Down they fell,
Driven headlong from the pitch of Heaven, down
Into this Deep; and in the general fall
I also: at which time this powerful key
Into my hands was given, with charge to keep
These gates forever shut, which none can pass
Without my opening. Pensive here I sat
Alone; but long I sat not, till my womb,
Pregnant by thee, and now excessive grown,
Prodigious motion felt and rueful throes.
At last this odious offspring whom thou seest,
Thine own begotten, breaking violent way,
Tore through my entrails, that, with fear and pain
Distorted, all my nether shape thus grew
Transformed: but he my inbred enemy
Forth issued, brandishing his fatal dart,
Made to destroy. I fled and cried out Death!
Hell trembled at the hideous name, and sighed
From all her caves, and back resounded Death!
I fled; but he pursued (though more, it seems,
Inflamed with lust than rage), and, swifter far,
Me overtook, his mother, all dismayed,
And, in embraces forcible and foul
Engendering with me, of that rape begot
These yelling monsters, that with ceaseless cry
Surround me, as thou saw'st - hourly conceived
And hourly born, with sorrow infinite
| |
[pagina 176]
| |
[Nederlands]Waar het, mijn ingewand doorknauwend, woedt
En mij elk uur opnieuw verlaten wil,
Zodat ik mij in barensweeën krom
En zonder onderbreking lijden moet.
En naast mij zie ik Dood, ons beider zoon;
Hij hitst ze op en zou mij graag verslinden
(Hoe hij ook zoekt, er is geen andere prooi)
Als hij niet wist hoe bitter ik zou smaken
En dat hij zonder mij niet kan bestaan.
Dat is zijn vloek; zó heeft het lot beslist.
Maar wees gewaarschuwd, vader, mijd zijn pijl
En mijd de waan dat ge onkwetsbaar zijt:
Uw wapens en uw pantser zullen falen;
Slechts hij die boven woont kan hem weerstaan.’
Zij zweeg. Des Vijands gladde tong bedacht
Het juiste milde antwoord, en hij sprak:
‘Ge noemt, geliefde dochter, mij als vader
En toont mijn zoon die ik in dartelheid
En lust bij u verwekt heb in de hemel.
Hoe droef de terugblik op zo zoete vreugd!
Want ach, wij vielen onvoorzien. Maar weet
Dat ik als vriend kom, want ik wil u beiden
Bevrijden uit de pijn, tezamen met
De Geesten die terecht de wapens grepen,
En met ons vielen. Ik ga namens hen
Alléén dit ruwe hachelijke pad.
Alléén wil ik, het bodemloze diep
| |
[Engels]To me: for, when they list, into the womb
That bred them they return, and howl, and gnaw
My bowels, their repast; then, bursting forth
Afresh, with conscious terrors vex me round,
That rest or intermission none I find.
Before mine eyes in opposition sits
Grim Death, my son and foe, who sets them on,
And me, his parent, would full soon devour
For want of other prey, but that he knows
His end with mine involved, and knows that I
Should prove a bitter morsel, and his bane,
Whenever that shall be: so Fate pronounced.
But thou, O father, I forewarn thee, shun
His deadly arrow; neither vainly hope
To be invulnerable in those bright arms,
Though tempered heavenly; for that mortal dint,
Save he who reigns above, none can resist.’
She finished; and the subtle Fiend his lore
Soon learned, now milder, and thus answered smooth:
‘Dear daughter - since thou claim'st me for thy sire,
And my fair son here show'st me, the dear pledge
Of dalliance had with thee in Heaven, and joys
Then sweet, now sad to mention, through dire change
Befallen us unforeseen, unthought-of - know,
I come no enemy, but to set free
From out this dark and dismal house of pain
Both him and thee, and all the Heavenly host
Of Spirits that, in our just pretences armed,
Fell with us from on high. From them I go
This uncouth errand sole, and one for all
Myself expose, with lonely steps to tread
| |
[pagina 177]
| |
[Nederlands]Doorzoekend, het ontzaglijk Niets doordwalend,
Een wereld vinden waar - naar is voorspeld
Door menig teken - aan des hemels grenzen
Een zegenrijk gebied geschapen is
Waarin een jong ras van verwaten strevers
Gevestigd is om onze lege plaats
Te vullen [zij het verder van de hemel,
Om te voorkomen dat hun tal en macht
Wéér twist verwekt]. Nu wil ik onderzoeken
Of dit geheime plan wordt uitgevoerd.
Zo ja, dan breng ik na mijn terugkomst jullie
Dáárheen opdat jij, Zonde en jij, Dood,
Er rustig wonen kunt, en er onzichtbaar
In het doorgeurde briesje zweven kunt.
Elk wezen wordt uw prooi, zodat uw voeding
Verzekerd is.’
Hij zweeg, want naar het scheen
Kwam Satan's plan het tweetal goed gelegen.
Dood, die een eind zag aan zijn hongerstaat
Sloeg grijnzend op zijn pens bij het vooruitzicht;
Zijn moeder was niet minder blij en sprak:
‘De Almacht stelt de wet en heeft bevolen
Dat ik de sleutel van de hel bewaar
En deze strenge poorten onvermurwbaar
Gesloten houd. Tegen geweld en macht
Komt Dood met speer en pijlen tussenbeide.
Hij kent geen vrees; nooit zal des levens macht
Hem overwinnen. Maar wat zou ik malen
| |
[Engels]The unfounded Deep, and through the void immense
To search, with wandeling quest, a place foretold
Should be - and, by concurring signs, ere now
Created vast and round - a place of bliss
In the purlieus of Heaven; and therein placed
A race of upstart creatures, to supply
Perhaps our vacant room, though more removed,
Lest Heaven, surcharged with potent multitude,
Might hap to move new broils. Be this, or aught
Than this more secret, now designed, I haste
To know; and, this once known, shall soon return,
And bring ye to the place where thou and Death
Shall dwell at ease, and up and down unseen
Wing silently the buxom air, embalmed
With odours. There ye shall be fed and filled
Immeasurably; all things shall be your prey.’
He ceased; for both seemed highly pleased, and Death
Grinned horrible a ghastly smile, to hear
His famine should be filled, and blessed his maw
Destined to that good hour. No less rejoiced
His mother bad, and thus bespake her sire:-
‘The key of this infernal Pit, by due
And by command of Heaven's all-powerful King,
I keep, by him forbidden to unlock,
These adamantine gates; against all force
Death ready stands to interpose his dart,
Fearless to be o'ermatched by living might.
| |
[pagina 178]
| |
[Nederlands]Om de bevelen van Hem die mij haat
En mij in deze afgrond heeft geworpen,
In deze peilloos diepe Tartarus!
Hier zit ik in gehate dienst gevangen.
Ik, hemeling! Ik, hooggeborene
Voor eeuwig in de pijn! Voor eeuwig stervend
Doordat mijn eigen tierend gruwelkroost
Zich slechts kan voeden met mijn ingewanden!’
‘Gíj zijt mijn vader en mijn schepper. Gíj
gaaft mij het leven. Wie zou ik dan volgen?
Wie anders zou ik dan gehoorzaam zijn?
Gij zult mij naar die nieuwe wereld brengen
Vol zaligheid en licht: een godenrijk.
Daar wil ik aan uw rechterhand regeren
In eindeloze wellust, want dat past
Uw dochter die uw liefste minnares is.’
Nu grijpt zij van haar zij de sleutel die
Tot instrument van 's mensen noodlot wordt
En schrijdt met haar gevolg van hels gedierte
Naar het geweldig valhek voor de poort.
Zij trekt het op; geen macht ter onderwereld
Behalve zij had ooit die daad volbracht.
De sleutelbaard draait in 't vernuftig slotwerk
Tot elke schoot en grendel, staal of steen,
Gewillig glijdend losgaat. Heftig schokkend
En schurend openen de deuren zich;
Het donderend geknars van hun scharnieren
| |
[Engels]But what owe I to his commands above,
Who hates me, and hath hither thrust me down
Into this doom of Tartarus profound,
To sit in hateful office here confined,
Inhabitant of Heaven and heavenly-born -
Here in perpetual agony and pain,
With terrors and with clamours compassed round
Of mine own brood, that on my bowels feed?
Thou art my father, thou my author, thou
My being gav'st me; whom should I obey
But thee? whom follow? Thou wilt bring me soon
To that new world of light and bliss, among
The gods who live at ease, where I shall reign
At thy right hand voluptuous, as beseems
Thy daughter and thy darling, without end.’
Thus saying, from her side the fatal key,
Sad instrument of all our woe, she took;
And, towards the gate rolling her bestial train,
Forthwith the huge portcullis high drew-up,
Which, but herself, not all the Stygian Powers
Could once have moved; then in the key-hole turns
The intricate wards, and every bolt and bar
Of massy iron or solid rock with ease
Unfastens. On a sudden open fly,
With impetuous recoil and jarring sound,
The infernal doors, ande on their hinges grate
| |
[pagina 179]
| |
[Nederlands]Weergalmt schrikwekkend tot de diepste grond
Van Erebus. Wie zal de deuren sluiten?
Zelfs Zonde's macht is daartoe niet in staat.
Wijd is de poort: een breed gevleugeld leger.
Los van formatie, vaandels hoog gespreid,
Met zware ruiterij en oorlogswagens,
Kan er doorheen. Gelijk een oven braakt
Hij golven rook uit en felrode vlammen.
Nu zien zij de geheimen van het diep:
De onbegrensde zee, het grauwe duister
Waar tijd noch ruimte, tal noch maat bestaat,
Geen lang of breed, geen boven of beneden.
Slechts Nacht en Chaos, ouders der Natuur
Zijn eeuwig bezig met verwarring scheppen
Te midden van vervaarlijk krijgsgedruis.
Want fel betwisten Warm, Koud, Droog en Vochtig
Elkaar de heerschappij; zelfs geen atoom
In staat van wording kan de strijd ontlopen.
Rond elke vlag krioelen menigten
Van licht- of zwaar bewapenden: hier snel,
Daar traag, van scherp tot bot, zo talloos velen
Als Barca's stuifzand of Cyrene's stof
Lichtvleugelige winden maken dienstbaar
Wie zwaar genoeg is: wie de meeste wint
Regeert een ogenblik. Scheidsrechter Chaos
| |
[Engels]Harsh thunder, that the lowest bottom shook
Of Erebus. She opened; but to shut
Excelled her power: the gates wide open stood,
That with extended wings a bannered host,
Under spread ensigns marching, might pass through
With horse and chariots ranked in loose array;
So wide they stood, and like a furnace-mouth
Cast forth redounding smoke and ruddy flame.
Before their eyes in sudden view appear
The secrets of the hoary Deep - a dark
Illimitable ocean, without bound,
Without dimension; where length, breadth, and highth,
And time, and place, are lost; where eldest Night
And Chaos, ancestors of Nature, hold
Eternal anarchy, amidst the noise
Of endless wars, and by confusion stand.
For Hot, Cold, Moist, and Dry, four champions fierce,
Strive here for mastery, and to battle bring
Their embryon atoms: they around the flag
Of each his faction, in their several clans,
Light-armed or heavy, sharp, smooth, swift, or slow,
Swarm populous, unnumbered as the sands
Af Barca and Syrene's torrid soil,
Levied to side sith warring winds, and poise
Their lighter wings. To whom these most adhere
He rules a moment: Chaos umpire sits,
| |
[pagina 180]
| |
[Nederlands]Blijft, bijgestaan door Toeval, aan de macht:
Elk nieuw besluit veroorzaakt nieuwe strijd.
Dit razend Niets, dat de Natuur zal baren
En wellicht ook verzwelgen, is noch zee,
Noch land, noch lucht, noch vuur: het is de oerstaat
Die in verwarring zwanger van hen is.
De strijd gaat eeuwig voort, tenzij de Almacht
De duistere materie nodig heeft
Voor nieuwe werelden.
Dit ziet de Boze
Die, op de drempel van de hellepoort
Zijn hachelijke overtocht bepeinzend,
Het al-verdovend krijgsrumoer verneemt.
Het krijst als vele duizenden Bellona's.
Het dreunt zoals een zware stormram dreunt,
Maar duizendvoudig, alsof ieder bouwsel
Een puinhoop worden moet waar niets meer leeft.
Het galmt alsof de hemelzuilen vallen.
Het kraakt alsof de aarde van haar as
Wordt losgescheurd en alle elementen
In opstand zijn gekomen.
Satan waagt
Na lange tijd de sprong. Hij spreidt de wieken
En stijgt in wervelende kolken rook
Als op een wolkenwagen mijlen hoog
Totdat zijn voertuig in een leegte faalt.
| |
[Engels]And by decision more embroils the fray
By which he reigns: next him, high arbiter,
Chance governs all. Into this wild Abyss,
The womb of Nature, and perhaps her grave,
Of neither Sea, nor Shore, nor Air, nor Fire,
But all these in their pregnant causes mixed
Confusedly, and which thus must ever fight,
Unless the Almighty Maker them ordain
His dark materials to create more worlds -
Into this wild Abyss the wary Fiend
Stood on the brink of Hell and looked a while,
Pondering his voyage; for no narrow frith
He had to cross. Nor was his ear less pealed
With noises loud and ruinous (to compare
Great things with small) that when Bellona storms
With all her battering engines, bent to race
Some capital city; or less than if this frame
Of Heaven were falling, and these elements
In mutiny had from her axle torn
The steadfast Earth. At last his sail-broad vans
He spreads for flight, and, in the surging smoke
Uplifted, spurns the ground; thence many a league,
As in a cloudy chair, ascending rides
| |
[pagina 181]
| |
[Nederlands]In dwarrelende val - vergeefse wiekslag! -
Stort hij tienduizend vaam de diepte in
En zou ook nu nog vallen, indien niet
Helaas, helaas, de een of andere wolk
Van zwavel en salpeter onder hem
Ontvlamd was en hem opwaarts had gedreven
Tot waar zijn tuimeling begonnen was.
Na dit geweld lijkt hij terechtgekomen
In een moeras - geen zee, geen vaste grond -
Waardoor hij zich half strompelend, half vliegend
Moet zien te redden zonder schip of zeil.
Zó achtervolgt ook in de wildernis
Een griffioen de Aramaspen, die
In het geheim het welbewaakte goud
Verraderlijk zich hebben toegeëigend.
Begerig worstelt zich de Vijand voort,
De modderpoelen door, de steilten op.
Het deert hem niet hoe nauw of ijl of dicht
Of ruw het pad dat voor hem ligt ook is:
Hij zwemt of zinkt, doorwaadt of kruipt of vliegt.
Tenslotte klinkt van ver een nieuw rumoer
Dat in de lege duisternis weergalmt:
Verwarde raadselklanken, kreten, stemmen,
Heftig en ordeloos. Déér koerst hij heen.
Hij kent geen vrees, maar wil de Geest ontmoeten
Die in de allerdiepste afgrond heerst
Om hem te vragen naar de kortste weg
Uit deze nacht naar oevers van het licht.
| |
[Engels]Audacious; but, that seat soon failing, meets
A vast vacuity. All unawares,
Fluttering his pennous vain, plumb-down he drops
Ten thousand fathom deep, and to this hour
Down had been falling, had not, by ill chance,
The strong rebuff of some tumultuous cloud,
Instinct with fire and nitre, hurried him
As many miles aloft. That fury stayed -
Quenched in a boggy Syrtis, neither sea,
Nor good dry land - nigh foundered, on he fares,
Treading the crude consistence, half on foot,
Half flying; behoves him now both oar and sail.
As when a gryphon through the wilderness
With winged course, o'er hill or moory dale,
Pursues the Arimaspian, who by stealth
Had from his wakeful custody purloined
The guarded gold; so eagerly the Fiend
O'er bog or steep, through strait, rough, dense, or rare,
With head, hands, wings, or feet, pursues his way,
And swims, or sinks, or wades, or creeps, or flies.
At length a universal hubbub wild
Of stunning sounds, and voices all confused,
Borne through the hollow dark, assaults his ear
With loudest vehemence. Thither he plies
Undaunted, to meet there whatever Power
Or Spirit of the nethermost Abyss
Might in that noise reside, of whom to ask
Which way the nearest coast of darkness lies
| |
[pagina 182]
| |
[Nederlands]En reeds ontwaart hij Chaos, die zijn troon
En zijn enorme wijdgespreide tent
Nog handhaaft in het alverspillend diep,
En aan zijn zijde Nacht - of Orcus, Hades,
Of Pluto? - die zijn medeheerser is
Sinds het begin van 't ongeschapene,
En ook wel Laster, of Tumult of Twist
Of Tweespalt heet, en - rusteloos verstrengeld
Met elk van hen - uit duizend monden spreekt.
Driest richt nu Satan zich tot hen en spreekt:
‘Gij Geesten! Machten van dit allerdiepste!
Gij Chaos! en gij, Nacht! ik kom hier niet
Als een verspieder om uw rijk te storen,
Maar dwaal uit noodzaak door uw woestenij.
De weg naar 't hoogste licht die ik moet volgen
- Alleen en zonder gids - voert langs uw troon.
Ik ben het meest gerede pad aan 't zoeken
Naar enig punt waar uw naargeestig rijk
Der duisternis begrensd wordt door de hemel,
Of door een ander oord dat 's hemels vorst
Op u veroverd heeft. Om dáár te komen
Reis ik uw diepten door. Wijs mij de weg!
Ik zal u daarvoor rijkelijk belonen:
Als ik herwin wat gij verloren hebt
En alle onrecht uit uw regionen
Heb uitgebannen ten profijte van
't Aloude duister, dan herrijst uw standaard,
En gij wordt in uw recht en macht hersteld.
| |
[Engels]Bordering on light; when straight behold the throne
Of Chaos, and his dark pavilion spread
Wide on the wasteful Deep! With him enthroned
Sat sable-vested Night, eldest of things,
The consort of his reign; and by them stood
Orcus and Ades, and the dreaded name
Of Demogorgon; Rumour next, and Chance,
And Tumult, and Confusion, all embroiled,
And Discord with a thousand various mouths.
To whom Satan, turning boldly, thus:- ‘Ye Powers
And Spirits of this nethermost Abyss,
Chaos and ancient Night, I come no spy
With purpose to explore or to disturb
The secrets of your realm; but, by constraint
Wandering this darksome desert, as my way
Lies through your spacious empire up to light,
Alone and without guide, half lost, I seek,
What readiest path leads where your gloomy bounds
Confine with Heaven; or, if some other place,
From your dominion won, the Ethereal King
Possesses lately, thither to arrive
I travel this profound. Direct my course:
Directed, no mean recompense it brings
To your behoof, if I that region lost,
All usurpation thence expelled, reduce
To her original darkness and your sway
(Which is my present journey), and once more
| |
[pagina 183]
| |
[Nederlands]Dáár dient mijn reis toe. Wijs mij nu die wereld.
Aan u de winst. Aan mij de zoete wraak.’
Aldus de Boze. Chaos, de anarch
Met vage blik, geeft stamelend ten antwoord:
‘O vreemdeling, gij zijt mij welbekend:
Gij zijt de hoogste engel die de opstand
Tegen des hemels Koning hebt geleid
Al zijt ge niet geslaagd. Uw machtig leger
Viel niet in stilte door dit rijk der vrees.
De hemelpoorten spuwden bij miljoenen
De zegevierende legioenen uit
Ter achtervolging. Ik bewaak mijn grenzen
Van hier uit. Al wat ik vermag te doen
Is wat ik nog bezit verdedigen,
Maar, door dit binnenlands getwist belaagd
Wankelt mijn troon. Eerst ging de hel verloren,
De uitgestrekte kerker waar gij huist.
Onlangs de hemel. Nu die nieuwe wereld,
De Aarde: aan een gouden ketting is
Zij opgehangen boven onze wereld.
Ge vindt haar aan de meest nabije kant
Van 's hemels muur, daar waar uw legioenen
Hun val begonnen, niet zover van hier.
Ik wens u goede reis door de gevaren.
Vernieling, roof en buit zijn mijn gewin.’
| |
[Engels]Erect the standard there of ancient Night.
Yours be the advantage all, mine the revenge!’
Thus Satan; and him thus the Anarch old,
With faltering speech and visage incomposed,
Answered:- ‘I know thee, stranger, who thou art-
That mighty leading Angel, who of late
Made head against Heaven's King, though overthrown
I saw and heard; for such a numerous host
Fled not in silence through the frighted Deep,
With ruin upon ruin, rout on rout,
Confusion worse confounded; and Heaven-gates
Poured out by millions her victorious bands,
Pursuing. I upon my frontiers here
Keep residence; if all I can will serve
That little which is left so to defend,
Encroached on still through our intestine broils
Weakening the sceptre of old Night: first, Hell,
Your dungeon, stretching far and wide beneath;
Now lately Heaven and Earth, another world
Hung o'er my realm, linked in a golden chain
To that side Heaven from whence your legions fell!
If that way be your walk, you have not far;
So much the nearer danger. Go, and speed;
Havoc, and spoil, and ruin, and my gain.’
| |
[pagina 184]
| |
[Nederlands]Hij zwijgt, maar krijgt zelfs niet een vluchtig antwoord.
De Boze, blij te weten dat zijn zee
Een oever heeft - en waar - voelt snel zijn krachten
Herleven en springt als een vuurkolom
Die uitgestrektheid in. Rondom hem woeden
De elementen, maar hij schept ruim baan.
Zelfs Argo die de hamerende rotsen
Trotseerde in de Bosporus, of zelfs
Odysseus, die ter linkerzij Charybdis
Vermeed, maar Scylla nauwelijks ontweek
Zou zulk een woest geweld niet overwinnen.
Ook Satan zal, hoe zwaar het hem ook valt,
Volhardend zwoegen tot zijn doel bereikt is,
En - wonderlijke zaak - Zonde en Dood
Zullen na 's mensen val, hun meester volgend,
Met macht en kracht - maar naar des hemels wil -
Een geplaveide brede heirweg bouwen.
De duister wemelende afgrond zal
Een wonderlange brug gehoorzaam dragen.
Dan zullen boze Geesten uit de hel
De zwakke Aarde moeiteloos bereiken,
Komend en gaand met lokaas, straf, en dood
Voor al wat leeft. Alleen de goede Geesten
Die God's bijzondere genade zendt
Zullen ons bijstand en bescherming bieden.
| |
[Engels]He ceased; and Satan staid not to reply,
But, glad that now his sea should find a shore,
With fresh alacrity and force renewed
Springs upward, like a pyramid of fire,
Into the wild expanse, and through the shock
Of fighting elements, on all sides round
Environed, wins his way; harder beset
And more endangered than when Argo passed
Through Bosporus betwixt the justling rocks,
Or when Ulysses on the larboard shunned
Charybdis, and by the other whirlpool steered.
So he with difficulty and labour hard
Moved on. With difficulty and labour he;
But, he once passed, soon after, when Man fell,
Strange alteration! Sin and death amain,
Following his track (such was the will of Heaven)
Paved after him a hroad and beaten way
Over the dark Abyss, whose boiling gulf
Tamely endured a bridge of wondrous length,
From Hell continued, reaching the utmost Orb
Of this frail World; by which the Spirits perverse
With easy intercourse pass to and fro
To tempt or punish mortals, except whom
God and good Angels guard by special grace.
|