| |
| |
| |
Vier gedichten
Erik Coenen
Na mijn tijd
Maar zal er na mijn tijd ook aan de geur
van boter smeltend op geroosterd brood
zoals door mij geroken en de kleur
die alle kleuren dooft - het avondrood -
zoals door mij gezien en het gekras
van wielen bij 't vertrekken van de trein
zoals door mij gehoord en 't wijkend gras
zoals onder mijn tred een einde zijn?
Of zullen zij zich in een nieuw stramien
herenigen om daar een ander leven
van heugen, horen, tasten, ruiken, zien
en hun bedachtzaam samenspel te weven,
en ademhalen in dezelfde geest,
zonder besef van wie zij zijn geweest?
| |
| |
| |
Begraafplaats
Hier ademt elke bloem de vanitas,
hier denk je aan de topos van de maden,
hier loopt jouw pad ooit dood op alle paden,
en hier, apart, geborsteld door het gras,
liggen de jong gestorvenen tezamen:
Tamara, Kees, Johanna, Frank, Annet,
één jaar, twee jaar; daarnaast een grafzerk met
het opschrift: God alleen kent jullie namen.
Mijn plek ligt verderop; er zijn voor mij
nog twintig, vijfentwintig graven vrij,
gereed voor als ik zonder mij hier kom.
Wie hier van zerk naar zerk, van graf naar graf loopt,
kan weliswaar gedenken dat het afloopt,
maar God alleen weet hoe, wanneer, waarom.
| |
| |
| |
Samenloop der omstandigheden
Toch had ik ook een ander kunnen zijn:
een druppel water in de oceaan,
een lavastroom gestold in een vulkaan,
een korrel in de Sinaï-woestijn,
iets onbekends, iets raars, een serafijn
van verf onwrikbaar in het Vaticaan,
een steen, een ster, een krater op de maan
of een gebarsten tegel op een plein...
Mij zou dit onvoorspelbare heelal
gedachteloze vormen zonder tal
als mijn gedaante hebben kunnen schenken;
welk plan of welke gril der statistieken
gaf mij dit voorrecht, schonk mij die unieke
substantie van de mens, die dit mag denken?
| |
| |
| |
Sonnet voor het onbestaanbare
Bezing, o muze, al wat niet bestaat,
de vorm die geen materie vinden kon:
de om de aarde wentelende zon,
het goddelijke, onzichtbare gelaat,
het voorwerp zonder plaats, tijd of formaat,
Odysseus, Don Quijote, Robinson,
de blauwbilgorgel met zijn kwezidon,
de ziel die met het lichaam niet vergaat;
maar ook wat heet te zijn: de willekeurige
voorbijganger, al het geabstraheerde,
het rigoureus gecategoriseerde,
het zwarte en het witte en het kleurige,
de mijl, het punt, de eeuw, het ogenblik,
het materiële universum, ik.
|
|