golf van drie meter op Bawean afkomt, juist als ik fier sta te blikken over de baren. Hier fluistert de wind al lang niet meer, hier is het kabbelen gedaan. Het fluit en giert, bruist en beukt. Dat arme boompje dat zo ferm standhoudt, wekt mededogen en respect. De zilte wind geselt zijn spaarzame blaadjes.
Hoe vertel ik de afwezigen hoe vol dit kale landschap is? Het licht verandert aanhoudend van kleur en intensiteit, de bodemgesteldheid varieert van fijn, wit zand via koraal, kiezels en keien tot brede paletten van steen die met een bot keukenmes lijken te zijn gekerfd. Er is geritsel van onzichtbare, uiterst schuwe beestjes. Schelpen klappen hun dekseltjes op elkaar. Alles woelt en knerpt.
Van andere menselijke bezoekers is weinig te merken. Een keer zie ik een vrouw die op haar hurken zit te wroeten tussen keitjes op het strand nabij de vloedlijn. Ze kijkt niet op of om, ze is totaal gehuld in lappen en ik heb geen idee of het een jonge of een oude vrouw is, een hardwerkende pauper of een verdwaasde zonderling. Zoekt ze kreeftjes, zeewier, goud? In principe kun je overal edelstenen zoeken, maar meestal vind je iets anders. (Ik koester mijn schelp.)
De nabijheid van de zee, ons aller moeder, is even geruststellend als spannend, want al toont ze haar liefste gezicht, zij heeft een onberekenbaar karakter. Restanten wrakhout, aangespoelde stootkussens, stompjes nylonkabel verwijzen naar tomeloos maritiem geweld. De aanblik van de witgebleekte boomkarkassen op het strand is daarom zo huiveringwekkend, omdat de woede die erachter schuilt onpersoonlijk is en uitgesmeerd in de tijd. Ooit waren deze esthetische geraamtes lommerrijke jonge kerels in de kracht van hun leven. Maar ja, te veel drank en vrouwen, zware shag en windkracht zeven.
Na de zuidkaap te hebben gerond vervolg ik mijn weg in de luwte van de westkust. Het is inmiddels namiddag geworden en dus niet meer zo gloeiend heet. Af en toe schuift er een wolk voor de zon, het ijs smelt en de soep koelt af. Ik stel vast dat ik het eiland bijna in mijn zak heb. In de ochtend de bult beklommen, in de middag de verste landpunt gerond. Er kan pannebier worden gedronken. Hier en daar nog wat hang- en sluitwerk controleren, een kwastje verf en dan kunnen we uitkijken naar het volgende karwei.
Het eiland is me vertrouwder geworden. Vanochtend ontdekte ik dat het een kameel was, geen dromedaris. Vanmiddag is het een