De Tweede Ronde. Jaargang 17(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Vijf gedichten L.F. Rosen Gouden bergen Haast eikaars zuster nu. Als vergulde houten vogeltjes (het gouden paar) op oud rotan uit de tocht voor het grootste raam gezet. De echt is af en licht geworden. Er valt een gouden regen en onophoudelijk rammelen de borden: Kom maar. Toe maar. Eet maar. De fanfare komt in de regen puffend om de hoek. Maar tijd, op tijd, heeft het paar tot een vesting gemaakt. Spierloos zitten zij op hun berg en horen het sissen van de sterren, de vleugelslag van iets nog hogers dan sterren en het diepe grommen van de aarde onder hen: Toe maar. Eet maar. Tot ziens. Tot ziens dan. In het spiegelpaleis Hier ben je dan in alle staten: met een vin, een snavel, als een ei, een staak, een vogel zonder vleugels die bladdert als een berk. De spiegels tonen je de stukken. Steeds zachter praat ik op je in. Zeker, mijn lief, rond als een kogel maar pijnloos toch. Hoe of dat werkt en of dat ook nog in 't vervolg zal lukken? In zachtere vormen wil ik je achterlaten. Of waar geen spiegels zijn. Niet krom. Niet rond. Waar geen bederf zal zijn in deze mate en jij geen schimmel, geen as, geen grond. [pagina 45] [p. 45] Schelpenbuit Het had zich ongemerkt voltrokken. Jij had slechts oog voor je schelpenbuit, zag pas dat zij haar trui had uitgetrokken toen zelfs de zee in haar richting keek. Van stranden werd zij mooi. Vooral haar huid als zij daarlangs met natte handen streek. Zij trok de duinen in om jou, om buit die je samen nog hebt doorgenomen. Die winter werd je ziek en met een deken om een week of wat bij het raam gezet. Weer ging zij eropuit. Steeds vaker. Steeds blonder was zij teruggekomen. Wat weten beesten Toen waanzin kwam op hoge poten, dwingend als de dood, koos hij mijn schoot om zich daarvan snel weer af te wenden. En zo vol in zijn vlees zat toen zijn pijn dat daar geen plaats voor mij kon zijn. Nu hij is afgevoerd en ik onvindbaar ben, komt rust, dacht ik zo hard ik kon. Komt daar vannacht mijn kat bij mij in bed. Redeloos wezen. Een heel spektakel - Net lag ik te slapen of er sloegen alweer nagels in mijn buik, hoorde ik gejank dichtbij en veraf, van hem die in lakens was ingesnoerd. [pagina 46] [p. 46] Homerisch vuur Toen ik op een zeldzaam klare avond kort na het eten op het braakland stond was het of iemand op zijn tenen achter de huizenblokken was verdwenen. Hoe anders kwam hier dit klein gekarteld vuur - dat nauwelijks nog lucht verdroeg en plots zijn ogen naar mij opsloeg nog voor ik het had aangeraakt - zo verweesd en in rafels als een uiteengetrokken beest? Wie had het de bouwput ingejaagd? Zo alleen gelaten was vuur toch nooit? Niet met zulke hongerarmen, schokkend van het machteloze branden. - Beeld van sterven dat ik niet kende? Om zijn blik sloeg ik het met de laatste takken die ik vond. Er lekte rood uit stoffig grijs als bij een doodgeslagen hond. Vorige Volgende