De Tweede Ronde. Jaargang 17(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Nederlandse poëzie [pagina 30] [p. 30] Zes gedichten Bernd Bevers Vroeger, op momenten van verdriet en grote verlatenheid, liep hij vaak naar buiten met een vraag of probleem. Hij vroeg dan bijvoorbeeld aan bomen, aan wolken of aan ruisend gras wat hun geheim en hun boodschap nu eigenlijk was. Het antwoord liet meestal niet lang op zich wachten: bomen zeiden de bomen, wolken de wolken en veelvuldig gras. Pas later begreep hij dat de natuur op al zijn vragen telkens hetzelfde antwoord gaf; een diep en volkomen betekenisloos zwijgen dat ook in hem aanwezig was. [pagina 31] [p. 31] Ik draag de schoenen van een ander maar mijn ongemakkelijke ik staat nog op eigen benen. Met kromme tenen loopt het door een leven dat te krap zit en te ruim op andere momenten. Zo word ik oud op goed geluk, ga alleen, pis bloemen in de sneeuw van de avond. Steeds meer onwetend van de hoopvolle banaliteiten uit een dichtgroeiend verleden. En er is niets dan het dagelijkse mysterie van de tijd dat zich herhaalt in de polsslag van een zinloze beweging - het jarenlange komen en gaan van iemand in dezelfde straat. Waar hij woont. Achter elke deur. Als hij zijn naam vergeet is hij verloren. [pagina 32] [p. 32] Gaan Afscheid is weggaan en nergens blijven maar ook terugkomen, is met opgestoken kraag naast treinen staan treuzelen waarin honderd ogen je aankijken, als van kinderen die het ook niet weten, kinderen met oude gezichten, terwijl de tijd als een mes op een leeg bord ligt te wachten. Groot en verlegen stap je eindelijk in, vouwt de krant open en verbergt je gezicht als een van hen; je gaat ergens heen, niets staat je in de weg, de trein is de trein, een heldere buis door de avond, dit is het afscheid, je bent alleen, je moet nu alleen zijn. [pagina 33] [p. 33] * Ik zou al mijn bestemmingen bereiken in de jaren die voor me klaarstonden, om gebruikt te worden als ik het wist. Zo werd bij taart en koffie beslist door de spitsvondigheden van een lot in scheefgeknipte jurken. Maar ik was het kind dat uit de slaap komt als uit een moeder en de wereld niet herkent, de hel van mogelijkheden die voor hem staat met het brutale gezicht van een dier dat jankt achter de deuren. Ik was het kind dat vroeg of laat zoek zou raken in zichzelf. Op een dag zo bleek als water, stil druppend van de bomen, ging het op weg. * Als een stok die, onder de waterspiegel, schijnbaar breekt, of sneeuwval op een winterdag, die de wereld langzaam zachter maakt, zo zou ik willen zijn: schijnbaar, langzaam, als sneeuw, als water, als oktoberlicht op een stille avond. Zonder de pijn van geboren worden, zonder de luxe van een zekere dood. [pagina 34] [p. 34] * Een handomdraai is niets vergeleken bij het weghalen, wegduwen, wegslaan van een hand. Vergeleken bij een hand die streelt. Is veel minder dan het laten liggen van een hand in een hand. Een hand afwijzen is als een dode vis teruggooien in het water. Vorige Volgende