| |
| |
| |
Ode
Thomas Gray
(Vertaling Gerlof Janzen)
Op de Dood van een Geliefde Kat,
Verdronken in een Kom Goudvissen
Op 't randje van een grote kom,
Door China's fraaiste azuren blom
Tuurt, zedigste van 't Cypers soort,
Selima, kalm en onverstoord
Naar 't meer beneden haar.
Zij ziet - haar vreugd blijkt uit haar staart -
De ronde snoet, sneeuwwitte baard,
De klauwtjes van fluweel,
- Geen schildpad tipt er aan haar vacht -
Haar oor van git, oog van smaragd,
Applaus bromt uit haar keel.
Stil staart zij. Maar dan, in 't getij,
Glijden twee engelen voorbij,
Hun schubbig harnas, karmozijn,
Mag nog zo rijk aan purper zijn,
't Verraadt een gouden gloed.
| |
Ode
On the Death of a Favourite Cat
Drowned in a Tub of Gold Fishes
'T Was on a lofty vase's side,
Where China's gay est art had dy'd
The azure flowers, that blow;
Demurest of the tabby kind,
The pensive Selima reclin'd,
Her conscious tail her joy declar'd;
The fair round face, the snowy beard,
Her coat, that with the tortoise vies,
Her ears of jet, and emerald eyes,
She saw; and purr'd applause.
Still had she gaz'd; but 'midst the tide
Two angel forms were seen to glide,
Their scaly armour's Tyrian hue
Thro' richest purple to the view
| |
| |
Vergeefs steekt ons arm Nimfje gauw
Een snorhaar uit, daarna een klauw
Omlaag, want duid'lijk is,
Dat haar de prijs niet mag ontgaan.
Welke vrouwenhart kan goud weerstaan?
Gespannen tuurt zij. Arrogant
Buigt zij nogmaals over de rand -
Kent niet de kloof die wacht.
De wal misleidt. Zij glibbert om
En valt voorover in de kom.
('t Boosaardig Noodlot lacht.)
Achtmaal ontrukt zij zich het nat
En mauwt de watergoden dat
Men haar toch red, gezwind.
Geen Nereïde, geen Dolfijn,
Geen Tom of Suus kan redding zijn.
Geliefd, maar zonder vrind!
Voortaan dus Dames, opgelet,
Eén misstap is voorgoed gezet,
Weest U toch niet te boud.
Niet àl wat oog en harten streelt
Wordt U rechtmatig toebedeeld.
Niet al wat blinkt is goud.
| |
[Engels]
The hapless Nymph with wonder saw:
A whisker first and then a claw,
With many an ardent wish,
She stretch'd in vain to reach the prize.
What female heart can gold despise?
What Cat's averse to fish?
Presumptuous Maid! With looks intent
Again she stretch'd, again she bent,
Nor knew the gulf between.
(Malignant Fate sat by, and smil'd)
The slipp'ry verge her feet beguiled,
Eight times emerging from the flood
She mewed to ev'ry watry God,
No Dolphin came, no Nereid stirr'd:
Nor cruel Tom, nor Susan heard.
A Fav'rite has no friend!
From hence, ye Beauties, undeceiv'd,
Know, one false step is ne'er retrieved,
And be with caution bold.
Not all that tempts your wand'ring eyes
And heedless hearts, is lawful prize;
Nor all, that glisters, gold.
|
|