| |
| |
| |
Essay
| |
| |
‘Visioen van 'n nasie’ - poëzie uit Zuid-Afrika
Robert Dorsman
I
Hoe komt het toch dat de Zuidafrikaanse literatuur in Nederland zo weinig lezers heeft? Aan vertalingen ontbreekt het niet. Aan de kwaliteit van het gebodene ook niet. Elk jaar verschijnen er wel een paar romans van sterren aan het met name Afrikaans- en Engelstalige schrijversfirmament in Nederlandse vertaling, maar bestsellers worden het nooit. Daarnaast blijven uitgeverijen hier trouw aan oudere, gerenommeerde auteurs: Breyten Breytenbach (1939), André Brink (1935), J.M. Coetzee (1940) en Nobelprijswinnares Nadine Gordimer (1923). De verzuchting van Adriaan van Dis in 1988 lijkt echter nog steeds op te gaan: ‘De boeken van Zuidafrikaanse schrijvers worden niet of nauwelijks verkocht en verdwijnen in de ramsj. Wij hebben wel een grote mond over Zuid-Afrika. Geen land in Europa voert er zoveel actie tegen. Geen land in Europa leest er zo weinig over. Omdat wij ons zo schamen. Schaamte is een slechte leermeester. Met het afwijzen van Zuid-Afrika hebben wij ons ook doof verklaard voor de cultuur van de zwarten.’
Een enkele uitzondering hierop vormt de roman Paringsvlucht (1987) van Lewis Nkosi (1936). In een paar jaar tijd waren er ruim achtduizend exemplaren van deze prikkelende roman over de toonbank gegaan - een uitzonderlijk succes, te meer daar het een zwarte auteur betreft.
Van de nieuwe generatie schrijvers in het Afrikaans lijkt alleen Etienne van Heerden (1954) tot een brede kring van lezers te zijn doorgedrongen. Zelden waren Nederlandse en Vlaamse recensenten zo eensgezind in hun oordeel als bij verschijning van zijn (vertaalde) roman De betoverde berg (1991): een meesterwerk. Inmiddels omvat zijn vertaalde oeuvre drie romans, een bundel korte verhalen en een novelle (tweetalig). Van Heerdens roman Casspirs en Campari's (1994) haalde zelfs de vijfenvijftigste plaats in de recensenten top-honderd van Mekka.
De banden tussen Zuid-Afrika en Nederland worden nauwer aangehaald. De universiteiten van Leiden, Amsterdam (VU en
| |
| |
UvA) en Utrecht verzorgen colleges Zuidafrikaanse taal- en letterkunde en er bestaan uitwisselingsprogramma's en samenwerkings-verbanden tussen Nederlandse en Zuidafrikaanse universiteiten. In oktober van dit jaar krijgt de invloedrijke Zuidafrikaanse letterkundige Njabulo Ndebele aan de VU een eredoctoraat. De tijden van voor de culturele boycot, die in 1976 werd ingesteld toen leger en politie in Zuid-Afrika de scholierenopstand in Soweto bloedig neersloegen, lijken daarmee te herleven, zij het dat de accenten anders liggen. Ver voor de culturele boycot publiceerde G.A. van Oorschot in 1960 nog 'n Keur uit sy gedigte van Dirk Opperman (1914-1985), met ‘woordverklaring’. En in 1974 ontving Antjie Krog op tweeëntwintigjarige leeftijd de Reina Prinsen-Geerligsprijs voor haar bundel Dogter van Jefta (1972). Al snel daarna bekoelden de betrekkingen tussen Zuid-Afrika en Nederland. Zuidafrikanen bleven - vertwijfeld - aan hun Departemente vir Afrikaans en Nederlands het Nederlands en de Nederlandse literatuur (be)studeren. Inmiddels leidt een aantal van deze universitaire instellingen een kommervol bestaan, de bemoeienissen van de Taalunie ten spijt. De grote Zuidafrikaanse dichter/essayist N.P. van Wyk Louw (1906-1970) liet zich trouwens al in 1956 ontvallen dat het bergafwaarts ging met de culturele betrekkingen tussen Zuid-Afrika en Nederland: ‘Daar was 'n tyd toe Suid-Afrika nie so die volkome onbekende in Nederland was nie soos vandag. (...) Vandag is dit totaal anders. Suid-Afrika het uit die gesigsveld van Nederland verdwyn.’ We zijn vreemden geworden voor elkaar.
Ofschoon er over en weer een enkele poging werd gedaan de vreemdelingschap op te heffen. Daar schreef J.M. Coetzee, hoogleraar Algemene Literatuurwetenschap aan de Engelstalige University of Cape Town, in 1977 een boeiende studie over Achterbergs Ballade van de gasfitter. Coetzee vertaalde bovendien Marcellus Emants’ Een nagelaten bekentenis (A Posthumous Confession) en werk van Faverey (met Sybren Polet) en Vroman in het Engels. Hier schreef Adriaan van Dis met Het beloofde land een indringend en onvergetelijk portret van de wereld van de Afrikaanstaligen, bruinmense en witmense.
Door de culturele boycot verloren wij in Nederland met name ons venster op het Afrikaans, dat de taal van de onderdrukker was geworden; een besmette taal, kortom, met een onbemind volk. Op Poetry International in Rotterdam verscheen vanaf 1971 wel Breyten Breytenbach, die het Afrikaans uit protest had afgezworen
| |
| |
en in het Engels schreef. In 1981 ontving hij, gevangene van het apartheidsregime, het Poetry International Eregeld. Inmiddels ontpopt Breytenbach zich opnieuw als taalactivist - nu weer voor het Afrikaans. Tal van zwarte dichters uit Zuid-Afrika, onder wie Wally Serote (‘I will wait’), Sipho Sepamla (‘Can I get a witness here’) en Willy Kgositsile (‘The present is a dangerous place to live’), vonden gehoor in Rotterdam, al dan niet in ballingschap gedreven. Ook hierin lijkt een kentering te zijn gekomen: sinds de historische omwenteling in Zuid-Afrika die in 1990 inzette met de vrijlating van ‘oubaas’ Nelson Mandela, werden er opnieuw twee blanke Afrikaanstalige dichters uitgenodigd naar ‘Poetry’: Antjie Krog in 1992 en Wilma Stockenström in 1994. In juni van dit jaar maakte de Engelstalige Zuidafrikaanse dichter Stephen Watson op Poetry grote indruk met gedichten op basis van eeuwenoude vertellingen van de KhoiSan, bij ons door het heilzame beschavingswerk van de Vereenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) beter bekend als ‘Hottentotten’ en ‘Bosjesmannen’.
Maar in Nederland wonen ook Zuidafrikanen. Vernie February (1938), die in 1964 als balling naar Nederland kwam, deed zich kennen als een fel pleitbezorger van de strijd tegen apartheid, als dichter (‘O nag, kom gou, bly weg’), als academicus, en als onvermoeibaar actievoerder. February heeft, door zijn grote kennis van de literatuur van Afrika, Suriname en de Cariben, het zijne bijgedragen aan de culturele integratie van Nederland en zijn (ex-)koloniën.
Elisabeth Eybers (1915) neemt met haar persoonlijke poëzie een unieke plaats in binnen het Nederlandse taalgebied - op twee continenten. Slechts een enkele keer laat zij zich verleiden tot een interview. Eén keer was zij te gast op de Utrechtse Nacht van de Poëzie; haar dochter las bij die gelegenheid haar gedichten, terwijl Eybers tussen ruim tweeduizend anderen in de zaal zat te luisteren. De uitgave van Eybers’ Versamelde gedigte wordt verzorgd door haar Zuidafrikaanse en Nederlandse uitgevers. Dat haar oeuvre binnen de Nederlandse letteren volledig serieus wordt genomen, bewijst het feit dat Eybers met de belangrijkste schrijversprijzen is bekroond: de Huygensprijs (1978) en de P.C. Hooftprijs (1991).
| |
II
De Zuidafrikaanse poëzie kenmerkt zich door veelzijdigheid en variatie. Dat oudere Afrikaner dichters als Eugène Marais, Totius
| |
| |
(pseudoniem van Jacob Daniël du Toit), Malherbe, Boerneef en C. Louis Leipoldt bij ons een zekere bekendheid genoten, komt mede door de nauwe banden die er tussen de door de Britten in het nauw gedreven Boeren en Nederland bestonden. De legendarische Boerenoorlog (1899-1902) werd in Nederland met argusogen gevolgd. Boerenleider ‘Oom’ Paul Kruger werd in Den Haag als een held bejubeld. De verhalen over de onverzettelijke Boeren die het met de moed der wanhoop opnamen tegen een wrede onderdrukker en hun vrijheid bevochten, terwijl hun vrouwen en kinderen stierven in Britse concentratiekampen, drongen hier tot de lagere scholen door. Wie kende niet De leeuw van Spionkop en andere klassieken van Penning. Menige oudere Nederlander citeert moeiteloos Totius (‘Die wêreld is ons woning nie’), C. Louis Leipoldt (Kyk t'rug in die verlede, laat jou gewete kies’), Eugène Marais (‘O koud is die windjie en skraal’). En wellicht ook dit anonieme gedicht dat dateert van rond de eeuwwisseling, geschreven in gebrekkig Afrikaans:
Waar het jy daardi hoed gekry?
Dis snaaks om te fermelde:
Myn oupa het mos dood gegaan,
Toen kry 'k syn plaas en gelde;
Maar nou dat hy begrawe is
Dat ek altyd syn hoed moet dra
Gebrekkig Afrikaans, omdat het een taal was die vanaf 1652 weliswaar op basis van het zeventiende-eeuwse Nederlands gegroeid was, maar daarnaast ook elementen uit Afrikaanse en andere talen had overgenomen (baie is een verbastering van het Maleise woord banyak, dat een versterking aangeeft: baie kwaad, baie mooi; baie dankie) en nooit een officiële status had gekregen, geen ‘geschreven’ taal was geworden. Het Afrikaans werd pas in het begin van deze eeuw als blanke taal gevestigd, na een lange taalstrijd, die rond 1875 een aanvang nam met de oprichting van het Genootskap van Regte Afrikaners. Toen het Afrikaans uiteindelijk naast het Engels tot officiële, ambtelijke taal werd verheven (ver na de Boerenoorlogen), was voor Kaapse ‘kleurlingen’, wier moedertaal ook het Afrikaans was, geen plaats meer. Dat het Afrikaans
| |
| |
uitsluitend de taal van de blanken is, is een mythe gebleken. Toch is zij hardnekkig. Etienne van Heerden schrijft hierover: ‘Het duurde lang voordat blanke Afrikaanstaligen erkenden dat de taal die wordt geëerd in het taalmonument in Paarl teruggaat op de Maleise slaven en de KhoiSan, de oorspronkelijke bewoners van Kaap de Goede Hoop. Zij probeerden het Nederlands van hun koloniale meesters te spreken. Maar het was aan een zwarte school in de Bokaap dat voor het eerst in het Afrikaans werd lesgegeven. De eerste teksten in het Afrikaans waren vertalingen van de Koran door Abu Bakr, een Kaapse moslimleider. Zwarten schreven al in het Afrikaans lang voordat de Afrikaners dat deden.’
Wie een grondig overzicht wil hebben van de ontwikkeling van de poëzie in Zuid-Afrika moet de vuistdikke bundel SA in Poësie SA in Poetry raadplegen. De daarin opgenomen dichtwerken gaan terug tot ver vóór 1652 en begint met enkele liederen van de KhoiSan:
(De tekens !, + en / die aan woorden voorafgaan hebben betrekking op de ‘clicks’ in de talen van de KhoiSan). De vertaling luidt:
Het lied van de donder
Gij dappere, luid sprekende!Guru!
Praat zacht, alsjeblieft,
Want ik draag geen schuld;
Laat mij alleen (Vergeef me)
Want ik ben zeer verzwakt.
| |
| |
Hierop volgt al snel de anonieme Ampliatie, uit het Kaapse Dagregister van 2 januari 1666, veertien jaar nadat Van Riebeeck voet aan wal had gezet op Kaap de Goede Hoop, om er ten behoeve van de VOC-schepen een groentetuin aan te leggen en een verversingsplaats te stichten.
Ampliatie
Soo werden voort en voort de rij eken uitgespreyt
Soo werden al de swart', en geluwen gepreyt
Soo doet men uijtter aerd, een steene wal oprechten
daer 't donderend metael, seer weynigh can ophechten
Voor Hottentoos waren 't eerteijts aerde wallen
nu comt men hier met steen voor anderen oock brallen
dus maeckt men dan een schricq, soowel d'Europiaen
als voor den Aes: Amer: en wilde Africaen
dus wordt beroemt gemaeckt, 't geheijlich christendom
die setels stellen in het woeste heijdendom
wij loven 't groot bestier, en zeggen met malkander
Augustus heerschappij, noch winnet Alexander,
noch Caesar's groot beleijt, zyn noijt daermee gewaerd
met leggen van een steen, op 't eijnde van de Aerd.
SA in poësie SA in poetry, waarin in chronologische volgorde bijna zeshonderd gedichten zijn samengebracht, biedt een staalkaart van de tegenstellingen die er binnen dit immense land steeds hebben bestaan. Niet alleen tussen blanken en zwarten, maar ook tussen Boeren en Britten, tussen zwarten onderling, tussen Afrikaners onderling en tussen bruinmense en Afrikaners. Bovendien vindt de lezer er alle belangrijke dichters bij elkaar, veelal zijn ze hier onbekend: Farouk Asvat, Breyten Breytenbach, Guy Butler, H.I.E. Dhlomo, Ernst van Heerden, Wopko Jensma, Ingrid Jonker, Uys Krige, Antjie Krog, Arthur Nortje, Dirk Opperman, Sipho Sepamla, Wally Serote, Adam Small, Pieter Dirk Uys, Benedict Vilakazi, N.P. Van Wyk Louw... En uiteraard Elisabeth Eybers:
Ontheemde
Hier, in die vreemde, en sonder masker aan...
Die mense is hier nie minsamer as daar, gewis
nie toleranter. Wat of wie
hou jou hier vas? Dáár was die lewe beter
en niks belet jou om weer terug te gaan.
| |
| |
argwaan en haat is te verdra
tussen gelykgeregtigdes wat nie
verordenend mekaar verneder,
menswees met rubbertjap betwis.
Hoekom huiwer ek om te vra:
my broer, my natuurgenoot,
word ons kinders terreurloos groot?
- En die onbetaalde gelag van die verlede?
SA in poësie SA in poetry heeft een sterk historisch-politieke lading: hoe kan het ook anders in een land dat zo lang het strijdtoneel is geweest van zovele groepen. De menselijke ervaring is door deze bundel heen geweven. Naast engagement vindt men ook heimwee, onzekerheid, vakbondstaal, liefde, huwelijkse onmin (half ontklee staan ons/ weerskant ons roomkleurige bed/kaalvoet op 5 skildmatte/vir mekaar en skree; uit: Jerusalemgangers van Antjie Krog). En pure balorigheid, door André Letoit (1954) bijvoorbeeld:
Maar eenmaal jonk
Saans ['s Avonds] drink ons sjerrie
Met ons anderskleurige vriende
En luister na Joan Armatrading
Op 'n vreemde radiostasie
Dichters die in het Afrikaans schrijven, bekleden vanouds een voortrekkersrol - zij gaan voor de troepen uit en treden op als verkenners. De dichter als waarschuwer - en waarnemer. Want waarnemen, zegt Antjie Krog, is de belangrijkste functie van de dichter. De gerenommeerde dichter Ernst van Heerden (1916) waarschuwt in het gedicht Beheer (1987):
| |
| |
Deur rye graftes word die land beskaaf,
met stewels [laarzen], Casspirs, bandeliers
'n hele menseras in traangas ingedwing,
die eiland-gevangenis word een dyk
waarteen 'n see in opstand kom.
En in de bundel Bestand (1982) houdt Eybers haar lezers in Zuid-Afrika een spiegel voor na de marteldood van de Zuidafrikaanse politicus en studentenleider Steve Biko in 1977:
Regspraak
by die dood van Steve Biko
verhef ons bo die later leer
van naasteskap maar demonstreer
met raakgeplante vuis die feit
dat skending van 'n medemens
intiem aan selfontering grens.
Om in het direct daarop volgende gedicht Nolens volens haar positie in Nederland en de vooroordelen hier scherp aan de kaak te stellen:
Nolens volens
Suid-Afrika, toe ek jou moes verlaat
nie om jou domheid maar om eie seer
- met tongval wat my land van herkoms meld -
wis ek nog nie dat ek ook as gas sou geld
by hierdie fuif waar hulle jóú trakteer
op amptelike monomane haat.
In het poëtisch essay ‘Fragmenten van 'n lafaard’ vertelt Antjie Krog (1952) over haar werk als lerares Afrikaans aan een middelbare school voor ‘kleurlingen’ in Kroonstad, in de Oranje Vrijstaat, het droge hart van Zuid-Afrika. Op een dag behandelt ze in de klas een gedicht van Ernst van Heerden: Die hardloper. Ze probeert aan de leerlingen duidelijk te maken wat er in het gedicht gebeurt.
| |
| |
Het is geen gewone wedloop waar Van Heerden over schrijft. Er is iets anders aan de hand - wat? Een van de leerlingen steekt zijn vinger op: ‘De dood zeker, mevrouw.’ In haar schik moedigt Krog de leerling aan. ‘Waar leid je dat uit af?’ vraagt ze. Na een korte, ongeduldige zucht komt het antwoord: ‘Mevrouw, in het Afrikaans gaan alle gedichten over God of de dood.’
Krog behoort tot de generatie dichters die opkwam in het kielzog van de Sestigers, een vernieuwingsbeweging waartoe Breytenbach, Brink, de dichteres Ingrid Jonker (1933-1965) en de romancier Etienne Leroux (1922-1991) behoorden. Na de verstikkende jaren zestig en zeventig, waarin sprake was van toenemende repressie van overheidswege (werk van onder meer Breytenbach, Brink, Gordimer en Leroux werd verboden), brak er in de jaren tachtig onder met name jonge schrijvers in het Afrikaans een nieuw elan aan. Anders dan de generatie van ‘Sestig’ was de generatie van ‘Tagtig’ opgegroeid onder de apartheid, ermee besmet, opgezadeld met een groot schuldbesef. ‘Kinders van Verwoerd’, in de woorden van Etienne van Heerden. Thema's in het werk van Krog zijn de strijd tussen de seksen en met name de positie van de vrouw daarin en de verscheurdheid van haar land. Een ander element is de kennelijke angst die de blanke Afrikanen nog steeds hebben voor Afrika. Ze voelen zich er na driehonderd jaar nog altijd niet echt thuis. Het sterkst komt dit tot uiting in Krogs gedicht visioen van 'n nasie uit de bundel Otters in bronslaai (1981):
visioen van 'n nasie
hoe lank meen ons om hier uit te hou?
ons wat gestrand het teen hierdie geil vasteland
sonder om ooit in Afrika onloënbaar aan te land
ons in huise van American Colonial-styl
wat ons omring met parke en tuine
om die aanspraak van die landskap te ontsnap
wat loop op kelims, gesels in 'n Nederlandse dialek
wat Duitse lieder luister en Engelse poësie lees
wat soggens spek en eiers eet
westerse modes aan ons basse hang
vakansies noord verby die vasteland vlieg
om in stamlande te gaan verdrink in musiek en kunsgalerye
en met die terugkeer onder Domsaitis se Pruisiese skildery
| |
| |
uit Finse glas Glenfiddich te drink
hoe dan nie? hier is ons na drie eeue nog niks anders
as 'n stukkie curiosum westers.
De laatste dichtbundel van Krog is Lady Anne (1989), een reeks gedichten waarin ze het leven van de Schotse Lady Anne Barnard (née Lindsay; 1750-1825) als uitgangspunt neemt. Deze Schotse aristocrate was drieënveertig toen ze de twaalf jaar jongere Andrew Barnard trouwde. Door haar invloed werd hij benoemd tot Colonial Secretary van de Britse gouverneur in de Kaapprovincie. Lady Anne resideerde van 1797 tot 1802 aan de Kaap, in ‘het kasteel’, waar ze tal van gasten ontving. In de bundel laat Krog haar eigen problematiek op ingenieuze wijze samenvallen met die van Lady Anne, tweehonderd jaar eerder. Ze schetst in het prachtige gedicht transparant van die tongvis voor haar kinderen een nieuw toekomstperspectief als platvis, nooit meer roofzuchtig of op de vlucht, maar aangepast aan de omstandigheden.
transparant van die tongvis
ek wag my besoekers in op papier
dorsaal en anaal hang hulle in fyn balans
vinnetjies aan die keel roer aanhoudend
in die vlak brakkerige water trap Ma klei
kom nader hier oor woordeboeke en leë bladsye
hoe lief het ek nie hierdie tenger skooltjie
hierdie vier vaart visse van my
nadergelok wat voer ek julle?
liefste kind hierdie smal flankie
laat hy meegee na die bedding
oor aan die strekking so ja dit
| |
| |
wring wel maar Ma hou jou vas Ma
die onderste ogie verwonders blou soos Pa s'n
migreer versigtig met 'n komplekse bondeling
die parmantige mondjie trek byna afwykend
met tyd sal die tongetjie sy lê kry
die boonste flank begin donkerder pigmenteer
onopvallend lê julle tussen sand en klip
deel van die bodem en nooit
weer roofsugtig of op vlug nie
ek druk my mond teen elke verwronge gesig Ma weet
julle sal die gety oorleef.
Lady Anne wordt beschouwd als een hoogtepunt in de Zuidafrikaanse poëzie en werd bekroond met de Zuidafrikaanse Hertzog-Prijs.
Een belangrijk thema in de poëzie van Wilma Stockenström (1933), zoals vaker bij blanke Zuidafrikaanse dichters, is het ontheemd-zijn van de mens in een vijandige omgeving. Hoe vaak hij ook probeert zich aan Afrika te hechten en ermee vergroeid te raken, altijd houdt het continent zich afzijdig, geeft het niets van zijn geheimen prijs. Afrika laat zich niet kennen, zo lijkt het, en blijft een barre, onherbergzame wereld. Toch probeert de mens zin te geven aan zijn bestaan, maar hij blijft in Stockenströms bundel Monsterverse een ‘skepper van leegheid’ en een ‘sotterny van mismoedigheid’, gedoemd om in vergetelheid te sterven.
Grot is ek: bewaarder van geslagte
se skreeuwende gebeentes en hopies klip.
Grot ek: die berghaan se klankversterker.
Die berghaan draal. Hy sleep skalks
sy klein stompstertskadu deur my,
en met die skaduprent op my tong
stamel ek my ganse leegheid.
| |
| |
Stockenström schrijft ook romans. Haar Kremetartekspedisie verscheen in 1985 in een Nederlandse vertaling (De expeditie naar de baobab).
De ‘kleurling’-dichters in en rond Kaapstad onderscheiden zich door hun volstrekt eigen geluid van hun blanke collega's. Adam Small (1936) is met een klein maar indrukwekkend oeuvre de belangrijkste vertegenwoordiger van deze groep. Van hem is in SA in poësie SA in poetry het lange gedicht Vyfde evangelie opgenomen, waarin de moord op Jezus in een nieuw daglicht wordt gesteld:
Het djy galies [gelezen] vanoggend in die krant?
dja, dis daam ma' sorry, so 'n youngster hell!
Lies hierso van die Donke' Israeliet! -
toonbeeld van menslike verval
is die koerante-smousie skeef
van al-in-die-een-kant-swaardra jare al -
Witman deur naturel geskiet!
Man fined for reading Lady Chatterley!
Lies hierso van die Donke' Israeliet!...
Ook Peter Snyders (1939), Patrick Petersen en Hein Willemse (1957) wonen in of rond Kaapstad. Ze hebben hun werk vaak in eigen beheer moeten uitgeven, omdat de gevestigde Afrikaner uitgeverijen hun gedichten (te) politiek van aard vonden, of omdat het Kaaps dialect een belemmering vormde. De dichters zelf echter beschouwen het Kaaps als een taal naast, en niet ondergeschikt of minderwaardig aan het Afrikaans. Een treffend voorbeeld is het ironische gedicht Of hoe? van Peter Snyders uit 1981:
| |
| |
Of hoe?
Moetie rai gammattaal gebrykie:
dit dieghreid die coloured mense -
om 'n coloured culture te create?
Traai om ôs lieweste op te lig;
ôs praat mossie so nie...?
(Eerder opgenomen in: A. Le Roux du Toit, D. Hugo, P. Snyders en E. van Heerden, Brekfis met vier, 1981).
Snyders breekt in dit gedicht een lans voor het Kaapse ‘dialect’ als een taal waarin je wel degelijk gedichten kunt schrijven. De Kaapse dichters zochten, afgesloten van het blanke Afrikaans, hun toevlucht tot hun eigen taal, het Kaaps. Zij werden doelbewust buiten de Afrikaner canon gehouden; het Afrikaans was immers sinds jaar en dag een blanke aangelegenheid, van vreemde smetten vrij. Snyders zegt: je moet die kleurlingtaal (rai gammattaal) - gammat is een pejoratieve benaming voor ‘kleurling’ - niet gebruiken (moetie is een samentrekking van ‘moet’ en ‘nie’), die is niet mooi (issie mooi nie) en verlaagt (dieghreid = degrade) hen (de kleurlingen) alleen maar. Maar hij neemt de critici juist op de korrel: ôs praat mossie so nie...? Zo praten we toch niet? Of hoe?
Sinds de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika in april 1994 is de taalstrijd weer opgelaaid. Inmiddels heeft de nieuwe Zuidafrikaanse regering alle elf talen van Zuid-Afrika een officiële status gegeven; een wijs besluit, met de nodige dramatische gevolgen. Zuid-Afrika is een multiculturele samenleving, en dat moet ook tot uiting komen in de cultuurpolitiek. Talen als het Xhosa en het Zulu zijn, mede als gevolg van de apartheid, verwaarloosd. Het
| |
| |
Afrikaans, dat naar schatting door zes à zeven miljoen mensen (op een totale bevolking van circa 35 miljoen) wordt gesproken, in meerderheid zwart of bruin, moet zich, naar wordt beweerd, weren tegen de relatief grote invloed van het Engels. Niets nieuws onder de zon: rond de eeuwwisseling verzuchtte Casper Peter Hoogenhout (1843-1922) al:
Engels! Engels! Alles Engels! Engels wat jy sien en hoor;
In ons skole, in ons kerke, word ons moedertaal vermoor.
-Amandla, tijdschrift over zuidelijk Afrika, juli/ augustusnummer '95. |
-J.M. Coetzee & David Atwell (red.) Doubling the point, Cambridge, Mass. 1992. |
-André Brink & JM Coetzee (red.), Ons geduld heeft zijn grenzen, Houten 1987 [vert. van A land apart]. |
-Erik van dm Bergh, Dialoog of boycot? Over de zuidelijk Afrika-beweging en het parlement, De Balie/IZA, 1995. |
-Adriaan van Dis, Het beloofde land, Amsterdam 1990. |
-Robert Dorsman & Vernie February, Een kwestie van identiteit, SUA/Kairos, 1986. |
-Elisabeth Eybers, Versamelde gedigte, Kaapstad 1990. (Nederlandse uitgave: Querido/Van Oorschot 1995). |
-V.A. February, Klein begin is aanhouwen, [manuskript] 1995. |
-V.A. February (red.), Taal en identiteit, Tafelberg, Kaapstad 1994. |
-Etienne van Heerden, Een landschap van talen, in: NWT, 3/95. |
-Ik houd van strenge verzen (vraaggesprek van Adriaan van Dis met Elisabeth Eybers, NRC-Handelsblad, 25 april 1974). |
-J.C. Kannemeyer, Die Afrikaanse literatuur 1652-1987, Kaapstad 1988. |
-Antjie Krog, Fragmenten van 'n lafaard, NWT, 3/95. |
-Antjie Krog, Otters in bronslaai, Kaapstad 1982. |
-Antjie Krog, Lady Anne, Bramley 1989. |
-Johan van Wyk, Pieter Conradie, Nik Constandaras (samenst.), SA in Poësie SA in Poetry, Pinetown 1988. |
-Wium van Zyl, De bijdragen van Nederlandstaligen tot de Afrikaanse letterkunde, TNTL 111 (1995) blZ. 44-54. |
|
|