| |
| |
| |
Vertaald proza
| |
| |
Kloppen deze mijlen wel?
Raymond Carver
(Vertaling Peter Out)
Vast staat dat de auto snel verkocht moet worden en Leo stuurt Toni erop uit om dat te doen. Toni is handig en ze heeft lef. Vroeger leurde ze langs de huizen met kinder-encyclopedieën. Ze kreeg hem zover dat hij intekende, hoewel hij helemaal geen kinderen had. Naderhand vroeg Leo haar mee uit en die afspraak had tot dit alles geleid. Hij moet contant van de hand en wel vanavond nog. Morgen laat iemand bij wie ze in het krijt staan misschien beslag leggen op de auto. Maandag moeten ze voorkomen en is alles achter de rug - maar gisteren werd het overal bekend, toen hun advocaat de brieven met het afbetalingsvoorstel op de post had gedaan. Over de zitting van maandag hoeven ze zich geen zorgen te maken, heeft de advocaat gezegd. Er worden hun een paar vragen gesteld, ze moeten een paar papieren tekenen, en klaar is Kees. Maar verkoop die cabriolet, zei hij - vandaag, vanavond. De kleine auto kunnen ze houden, die van Leo, geen punt. Maar als ze met die grote cabriolet bij de rechtbank aan komen zetten, wordt hij meteen in beslag genomen, en daarmee basta.
Toni kleedt zich mooi aan. Het is vier uur 's middags. Leo is bang dat de autohandelaren zo gaan sluiten. Maar Toni neemt er alle tijd voor. Ze doet een nieuwe witte blouse aan met wijde kanten manchetten, het nieuwe tweedelige pakje, nieuwe hoge hakken. Ze doet de spulletjes uit haar raffia tasje in de nieuwe lakleren handtas. Ze bekijkt vol aandacht het beursje van hagedisseleer en stopt dat er ook in. Toni is twee uur met haar gezicht en haar haren in de weer. Leo staat in de deuropening van de slaapkamer, tikt met zijn knokkels tegen zijn lippen en slaat haar gade.
‘Je werkt op mijn zenuwen,’ zegt ze. ‘Wat sta je daar nou te staan?’ zegt ze. ‘Nou, zeg 'ns, hoe zie ik eruit?’
‘Je ziet er prima uit,’ zegt hij. ‘Je ziet er fantastisch uit. Ik zou zo een auto van je kopen.’
‘Maar jij hebt geen cent,’ zegt ze en staart in de spiegel. Ze duwt haar haren plat en fronst haar voorhoofd. ‘En geen bank die jou iets leent. Jij bent een nul,’ zegt ze. ‘Ik plaag je maar wat,’ zegt ze
| |
| |
en kijkt naar hem in de spiegel. ‘Wees niet zo serieus,’ zegt ze. ‘Het moet gewoon gebeuren, dus neem ik het wel op me. Als jij ermee de boer op zou gaan, mag je blij zijn als je er drie, vierhonderd voor vangt, dat weet je net zo goed als ik. Lieverd, jij zou in je handjes mogen knijpen als je niet bij hoefde te leggen. Ze duwt haar haren nog een keer plat, stift haar lippen en dept de lippestift met een tissue. Ze draait weg van de spiegel en pakt haar portemonnaie. “Ik zal toch ergens iets moeten eten, dat heb ik je al verteld, zo werken die lui nou eenmaal, ik ken ze. Maar maak je geen zorgen, ik red me wel,” zegt ze. “Ik weet hoe je ze aanpakt.”
“Jezus,” zegt Leo. “Moet je dat zo nodig zeggen?”
Ze kijkt hem kalm aan. “Wens me succes,” zegt ze.
“Succes,” zegt hij. “Heb je de roze slip?” vraagt hij.
Ze knikt. Hij volgt haar door het huis, een lange vrouw met kleine, hoge borsten, brede heupen en dijen. Hij krabt aan een pukkel in zijn nek. “Zeker weten?” zegt hij. Kijk even. Die roze slip heb je absoluut nodig.’
‘Ik heb de roze slip,’ zegt ze.
‘Kijk even.’
Ze wil iets gaan zeggen, maar in plaats daarvan kijkt ze naar zichzelf in het voorraam en schudt dan haar hoofd.
‘Bel in ieder geval,’ zegt hij. ‘Laat me weten wat er gaande is.’
‘Ik bel,’ zegt ze. ‘Kusje. Hier,’ zegt ze en ze wijst naar de hoek van haar mond. ‘Voorzichtig,’ zegt ze.
Hij houdt de deur voor haar open. ‘Waar ga je het eerst proberen?’ vraagt hij. Ze passeert hem en loopt de veranda op.
Ernest Williams staat vanaf de overkant toe te kijken. Met zijn hangbuik over zijn bermudashorts kijkt hij naar Leo en Toni terwijl hij een sproeier op zijn begonia's richt. Vorig jaar winter, tijdens de vakantie, toen Toni en de kinderen bij zijn moeder logeerden, had Leo een keer een vrouw meegenomen naar huis. De volgende morgen om negen uur, het was een koude mistige zaterdag, bracht Leo de vrouw naar de auto en verraste Ernest Williams die op het trottoir stond met een krant in zijn hand. De mist trok op, Ernest Williams staarde hen aan en sloeg toen, hard, met de krant tegen zijn been.
Leo herinnert zich die klap, haalt zijn schouders op en zegt: ‘Heb je enig idee waar je eerst heen gaat?’
‘Ik werk gewoon het rijtje af,’ zegt ze. ‘Ik begin bij de eerste de beste en ga gewoon het rijtje af.’
| |
| |
‘Begin met negenhonderd,’ zegt hij. ‘Dan ga je omlaag. Negenhonderd is de laagste dagwaarde, zelfs bij contante verkoop.’
‘Ik weet waar ik beginnen moet,’ zegt ze.
Ernest Williams draait de tuinslang in hun richting. Door het stuivende water staart hij hen aan. Leo voelt aandrang een bekentenis uit te schreeuwen.
‘Ik zeg het maar voor alle zekerheid,’ zegt hij.
‘Oké, oké,’ zegt ze. ‘Ik ga.’
Het is haar auto, ze noemen het haar auto en dat maakt het allemaal nog erger. Ze hebben hem deze zomer drie jaar geleden nieuw gekocht. Ze wilde weer gaan werken toen de kinderen naar school moesten, dus ze ging weer in de verkoop. Hij werkte zes dagen per week in de glasvezelfabriek. Een tijd lang wisten ze niet hoe ze hun geld uit moesten geven. Toen betaalden ze duizend aan op de cabriolet en verdubbelden en verdriedubbelden de aflossingen totdat ze hem in een jaar tijd hadden afbetaald. Eerder op de dag, terwijl zij zich aan het aankleden was, had hij de krik en het reservewiel uit de kofferbak gehaald en het handschoenkastje ontdaan van pennen, luciferboekjes en benzinezegels. Toen waste hij de auto en stofzuigde hem van binnen. De rode motorkap en de bumpers glimmen.
‘Veel geluk,’ zegt hij en raakt haar aan bij haar elleboog.
Ze knikt. Hij ziet dat ze met haar gedachten al elders verkeert, dat ze al loopt te onderhandelen.
‘Alles wordt anders!’ roept hij haar na als ze de oprit oploopt. ‘Maandag beginnen we. Ik meen het.’
Ernest Williams kijkt naar hen, draait zijn hoofd en spuugt. Ze stapt in de auto en steekt een sigaret op.
‘Vandaag over een week!’ roept Leo weer. ‘Zijn we 't allang weer vergeten!’
Hij zwaait als ze achteruit de straat op rijdt. Ze schakelt en glijdt vooruit. Ze geeft gas en heel even gieren de banden.
In de keuken neemt Leo een whisky en loopt met zijn glas naar de achtertuin. De kinderen zijn bij zijn moeder. Drie dagen geleden was er een brief, zijn naam stond met potlood op de beduimelde envelop geschreven, de enige brief die hele zomer waarin geen voortzetting van afbetaling werd geëist. We hebben lol, stond er in de brief. We mogen Oma graag. We hebben een nieuwe hond die Mister Six heet. Hij is leuk. We zijn gek op hem. Tot ziens.
Hij gaat zijn glas weer vullen. Hij doet er ijs bij en ziet dat zijn
| |
| |
hand trilt. Hij houdt zijn hand boven de gootsteen. Hij kijkt een tijdje naar zijn hand, zet het glas neer en houdt zijn andere hand omhoog. Dan pakt hij het glas op en gaat weer naar buiten om op de trap te zitten. Hij herinnert zich dat toen hij een kind was zijn vader naar een mooi huis wees, een hoog wit huis omringd door appelbomen en een hoog wit houten hek. ‘Dat is Finch,’ zei zijn vader vol bewondering. ‘Hij is minstens twee keer failliet gegaan. Moet je dat huis zien.’ Maar faillissement, dat is een firma die volledig over de kop gaat, directeuren die hun polsen doorsnijden en uit het raam springen, duizenden mensen die op straat komen te staan.
Leo en Toni hadden nog meubilair. Leo en Toni hadden meubilair en Toni en de kinderen hadden kleren. Die dingen waren uitgezonderd. Wat was er verder nog? Fietsen voor de kinderen, maar die had hij naar zijn moeder gestuurd om ze buiten schot te houden. Voor het draagbare airconditioningsapparaat en de hulpstukken, de nieuwe wasmachine en de droogautomaat waren weken geleden al vrachtwagens langsgekomen. Wat hadden ze verder nog? Ditjes en datjes, niets van waarde, rommel die al lang geleden versleten was of kapot. Maar ze hadden in die dagen grote feesten gegeven, leuke reisjes gemaakt. Naar Reno en Tahoe, tachtig mijl per uur met het dak open en de radio aan. Eten was ontzettend belangrijk. Ze aten zich een ongeluk. Hij schat dat ze voor duizenden hebben uitgegeven aan luxeartikelen alleen al. Toni ging dan naar de supermarkt en pakte alles wat ze zag. ‘Ik heb het zonder moeten stellen als kind,’ zei ze. ‘Deze kinderen zal het aan niets ontbreken,’ alsof hij het tegendeel had beweerd. Ze wordt lid van alle boekenclubs. ‘Wij hadden nooit boeken thuis toen ik kind was,’ zegt ze als ze de zware pakketten openscheurt. Ze worden lid van de platenclubs zodat ze iets kunnen draaien op de nieuwe stereo. Ze tekenen overal voor. Zelfs voor een terriër met stamboom die Ginger heette. Hij betaalde tweehonderd en vond haar een week later doodgereden op straat. Ze kopen wat ze willen. Wanneer ze niet kunnen betalen, doen ze het op krediet. Ze tekenen ervoor.
Zijn onderhemd is nat; hij kan voelen hoe het zweet uit zijn oksels stroomt. Hij zit op de trap met het lege glas in zijn hand en kijkt hoe de schaduwen de tuin bedekken. Hij rekt zich uit, veegt zijn gezicht af. Hij luistert naar het verkeer op de snelweg en overweegt of hij naar de kelder moet gaan, om op de betonnen wasbak
| |
| |
te staan en zich aan zijn riem op te hangen. Hij beseft dat hij bereid is te sterven.
Binnen giet hij zijn glas flink vol, zet de tv aan en maakt iets te eten. Hij zit aan de tafel met chili en crackers en kijkt naar iets over een blinde detective. Hij ruimt de tafel af. Hij wast de pan en de schaal, droogt die spullen en bergt ze op, dan staat hij zichzelf toe een blik op de klok te werpen.
Het is over negenen. Ze is bijna vijf uur weg.
Hij schenkt whisky in, doet er water bij en loopt met het glas naar de woonkamer. Hij zit op de sofa maar merkt dat zijn schouders zo stijf zijn dat hij niet onderuit kan zakken. Hij staart naar het beeldscherm en neemt kleine slokjes, en al gauw staat hij op om zich opnieuw in te schenken. Hij gaat weer zitten. Een nieuwsuitzending begint - het is tien uur - en hij zegt ‘Jezus, wat is er in godsnaam misgegaan?’ en gaat naar de keuken en komt terug met whisky. Hij zit, sluit zijn ogen en opent ze wanneer hij de telefoon hoort gaan.
‘Ik wilde even bellen,’ zegt ze.
‘Waar zitje?’ zegt hij. Hij hoort pianomuziek, hij voelt zijn hart te keer gaan.
‘Geen idee,’ zegt ze. ‘Ergens. We zitten wat te drinken en daarna gaan we naar een andere plek om te eten. Ik zit hier met de verkoopleider, 't Is een lomperd, maar hij is oké. Hij heeft de auto gekocht. Ik moet ophangen. Ik was op weg naar het damestoilet en zag de telefoon.’
‘Heeft iemand de auto gekocht?’ zegt Leo. Hij kijkt uit het keukenraam naar de plek op de oprit waar ze altijd parkeert.
‘Dat zei ik,’ zegt ze. ‘Ik moet ophangen.’
‘Wacht, wacht even, in Jezusnaam,’ zegt hij. ‘Heeft iemand die auto gekocht of niet?’
‘Hij haalde zijn chequeboekje tevoorschijn toen ik wegging,’ zegt ze. ‘Ik moet nu ophangen. Ik moet naar het toilet.’
‘Wacht!’ gilt hij. De verbinding is verbroken. Hij luistert naar de kiestoon. ‘Jezus Christus,’ zegt hij en staat met de hoorn in zijn hand.
Hij loopt rond in de keuken en gaat weer naar de woonkamer. Hij gaat zitten. Hij staat op. In de badkamer poetst hij omzichtig zijn tanden. Daarna flost hij ze. Hij wast zijn gezicht en gaat terug naar de keuken. Hij kijkt op de klok en pakt een schoon glas van een stel waarvan op elk glas een hand met speelkaarten is afge- | |
| |
beeld. Hij vult het glas met ijs. Hij staart een tijdje naar het glas dat hij in de gootsteen heeft gezet.
Hij gaat tegen een uiteinde van de sofa zitten en legt zijn benen over het andere eind. Hij kijkt naar het beeldscherm, beseft dat hij niet snapt wat de mensen zeggen. Hij draait het lege glas in zijn hand en overweegt de rand eraf te bijten. Hij zit een tijdje te rillen en denkt eraan naar bed te gaan, hoewel hij weet dat hij van een grote vrouw met grijs haar zal dromen. In de droom zit hij altijd voorovergebogen om zijn veters vast te maken. Wanneer hij overeind komt, kijkt ze hem aan en hij buigt zich weer om ze vast te maken. Hij kijkt naar zijn hand. Die balt zich tot een vuist terwijl hij kijkt. De telefoon gaat.
‘Waar ben je, liefje?’ vraagt hij traag en teder.
‘We zitten in een restaurant hier,’ zegt ze, haar stem krachtig en helder.
‘Liefje, welk restaurant?’ zegt hij. Hij legt de muis van zijn hand tegen zijn oog en duwt.
‘Ergens in de stad,’ zegt ze. ‘Ik denk dat het New Jimmy's is. Neem me niet kwalijk,’ zegt ze tegen iemand in haar buurt, ‘maar is dit New Jimmy's hier? Dit is New Jimmy's, Leo,’ zegt ze tegen hem. ‘Alles is voor elkaar, we zijn bijna klaar en dan brengt hij me thuis.’
‘Liefje?’ zegt hij. Hij houdt de hoorn tegen zijn oor en schommelt naar voren en naar achteren, zijn ogen dicht. ‘Liefje?’
‘Ik moet gaan,’ zegt ze. ‘Ik wilde je bellen. Maar goed, raad eens hoeveel.’
Liefje?’ zegt hij.
‘Zes en een kwart,’ zegt ze. ‘Ik heb het in mijn portemonnaie. Hij zei dat er geen markt was voor cabrioletten. Ik geloof dat we voor het geluk geboren zijn,’ zegt ze en lacht. ‘Ik heb hem alles opgebiecht. Ik denk dat ik dat wel moest.’
‘Liefje,’ zegt Leo.
‘Wat?’ zegt ze.
‘Liefje, alsjeblieft,’ zegt Leo.
‘Hij zei dat hij medelijden heeft,’ zegt ze. ‘Maar hij had wel zoveel kunnen zeggen.’ Ze lacht weer. ‘Hij zei dat-ie zelf liever als een rover of een verkrachter bekend staat dan als failliet. Eigenlijk is hij best aardig,’ zegt ze.
‘Kom naar huis,’ zegt Leo. ‘Neem een taxi en kom naar huis.’
‘Kan ik niet,’ zegt ze. ‘Dat zei ik toch, we zitten nog te eten.’
| |
| |
‘Ik kom je ophalen,’ zegt hij.
‘Nee,’ zegt ze. ‘Ik zei dat we nog niet klaar zijn. Dat heb ik je gezegd, dat hoort er nou eenmaal bij. Ze proberen te pakken wat ze pakken kunnen. Maar maak je niet druk, we gaan zo weg. Ik ben straks thuis.’ Ze hangt op.
Een paar minuten later belt hij New Jimmy's. Een man neemt op. ‘New Jimmy's is op het moment gesloten,’ zegt de man.
‘Ik zou mijn vrouw willen spreken,’ zegt Leo.
‘Werkt ze hier?’ vraagt de man. ‘Wie is het?’
‘Ze is een klant,’ zegt Leo. ‘Ze is met iemand samen. Met een zakenman.’
‘Ken ik haar misschien?’ zegt de man. ‘Hoe heet ze?’
‘Ik denk niet dat u haar kent,’ zegt Leo.
‘Laat u maar,’ zegt Leo. ‘Laat maar. Ik zie haar al.’
‘Bedankt voor uw telefoontje,’ zegt de man.
Leo loopt snel naar het raam. Een onbekende auto mindert vaart voor het huis en trekt dan weer op. Hij wacht. Twee, drie uur later gaat de telefoon weer. Er is aan de andere kant niemand aan de lijn als hij opneemt. Alleen een kiestoon.
‘Ja, hier ben ik!’ schreeuwt Leo in de hoorn.
Als het bijna licht is hoort hij voetstappen op de veranda. Hij staat op van de sofa. De tv ruist, het beeldscherm flikkert. Hij opent de deur. Ze botst tegen de muur als ze binnenkomt. Ze grijnst. Haar gezicht is opgezet, alsof ze geslapen heeft onder narcose. Ze trekt met haar lippen, ontwijkt hem en wankelt hevig als hij zijn vuist balt.
‘Ga je gang,’ zegt ze met een dikke tong. Ze staat te slingeren op haar benen. Dan slaakt ze een kreet en doet een uitval, grijpt zijn overhemd en scheurt het van voren open. ‘Failliet!’ schreeuwt ze. Ze trekt haar hand los en grijpt en scheurt zijn hemd bij de nek. ‘Jij, klootzak!’ zegt ze graaiend.
Hij pakt haar stevig bij haar polsen vast en laat haar dan los, stapt achteruit en zoekt iets zwaars. Ze strompelt naar de slaapkamer. ‘Failliet,’ mompelt ze. Hij hoort haar kreunend op het bed vallen.
Hij wacht even, gooit dan water over zijn gezicht en gaat naar de slaapkamer. Hij doet het licht aan, kijkt naar haar en begint haar kleren uit te trekken. Hij trekt en duwt haar van haar ene zij op de andere en kleedt haar uit. Ze zegt iets in haar slaap en
| |
| |
beweegt haar hand. Hij doet haar onderbroek uit, bekijkt hem nauwkeurig onder het licht en gooit hem in een hoek. Hij slaat de dekens terug en rolt haar in bed, naakt. Dan opent hij haar portemonnaie. Hij leest de cheque als hij de auto op de oprit hoort.
Hij kijkt door het gordijn van het voorraam en ziet de cabriolet op de oprit staan, de motor loopt zacht en gelijkmatig, de koplampen branden, en hij sluit en opent zijn ogen. Hij ziet een lange man voor de auto langs lopen en de veranda opkomen. De man legt iets op de veranda en loopt terug naar de auto. Hij draagt een witlinnen pak.
Leo doet het licht op de veranda aan en opent voorzichtig de deur. Haar make-up-tasje ligt op de bovenste trede. De man kijkt over de motorkap van de auto naar Leo, stapt dan weer in en gooit de handrem los.
‘Wacht!’ roept Leo en loopt de trap af. De man trapt op de rem terwijl Leo voor de koplampen langs loopt. De remmen brengen de auto knarsend tot stilstand. Leo probeert de twee panden van zijn overhemd bij elkaar te steken, probeert het allemaal in zijn broek te frommelen.
‘Wat wilt u?’ zegt de man. ‘Hoor 'ns,’ zegt de man, ‘ik moet er vandoor. Sorry, hoor. Maar ik koop en verkoop auto's, meer niet. Mevrouw heeft haar make-up laten liggen. Een puike dame, zeer verzorgd. Wat is er?’
Leo leunt tegen de deur en kijkt de man aan. De man haalt zijn handen van het stuur en legt ze er weer op. Hij doet de versnelling in zijn achteruit en de auto glijdt een stukje naar achteren.
‘Ik wilde u zeggen,’ zegt Leo en maakt zijn lippen nat.
Het licht in de slaapkamer van Ernest Williams gaat aan. Het rolgordijn schiet omhoog.
Leo schudt zijn hoofd en propt zijn overhemd weer in zijn broek. Hij stapt achteruit bij de auto vandaan. ‘Maandag,’ zegt hij.
‘Maandag,’ zegt de man en kijkt uit voor een onverwachte beweging.
Leo knikt langzaam.
‘Nou, welterusten,’ zegt de man en kucht. ‘Maar rustig aan, he? Maandag, dat is goed. Afgesproken dan.’ Hij haalt zijn voet van de rem, en trapt hem weer in nadat hij zo'n halve meter achteruit is gegleden. ‘Zeg, één vraagje nog. Vrienden onder elkaar, maar kloppen deze mijlen wel?’ De man wacht en schraapt dan zijn keel. ‘Oké, maakt ook eigenlijk niet uit,’ zegt de man. ‘Ik moet er van- | |
| |
door. Rustig aan.’ Hij rijdt achteruit de straat in, trekt snel op en gaat zonder te stoppen de hoek om.
Leo trekt aan zijn overhemd en gaat het huis weer in. Hij sluit de voordeur en controleert hem. Daarna gaat hij naar de slaapkamer, sluit die deur en slaat de dekens terug. Hij kijkt naar haar voordat hij het licht uitdoet. Hij doet zijn kleren uit en vouwt ze voorzichtig op de grond en gaat naast haar liggen. Hij ligt een tijdje op zijn rug, plukt aan het haar op zijn buik en denkt na. Hij kijkt naar de slaapkamerdeur die zich nu aftekent in het fletse licht dat van buiten komt. Na enige tijd steekt hij zijn hand uit en raakt haar heup. Ze beweegt zich niet. Hij draait zich op zijn zij en legt zijn hand op haar heup. Hij gaat met zijn vingers over haar heup en voelt de striemen. Het zijn een soort paden en hij volgt ze over haar vlees. Hij glijdt met zijn vingers heen en weer, eerst een, dan een ander. Ze kruipen overal heen, tientallen, misschien wel honderden. Hij herinnert zich hoe hij wakker werd de ochtend nadat ze de auto hadden gekocht, hoe hij hem daar op de oprit zag staan, glanzend in de zon.
|
|