‘Poehoe,’ zei de dame even later. Ze had de honden losgemaakt. Het waren twee grote, uitstekend verzorgde Deense doggen. Hun korte vacht glansde en hun rozerode tongen slingerden opgewekt langs hun brede kaken. Ze dansten door de bladermassa's heen en zaten elkaar juichend achterna.
‘Sterk zijn ze hoor,’ sprak de dame. ‘Ik hou ze soms bijna niet tegen.’
Ze hijgde terwijl ze dit zei en ging naast de arme man op het bankje zitten. Je kon zien dat alles aan haar veel geld gekost had. Het leer van haar kleine laarsjes kromp bijna van zachtheid in deze herfstkou en haar lange jas geurde naar bevers. Haar haar was net zolang gewassen en gespoeld tot het op gouddraad leek.
‘Ik kom hier altijd met de honden,’ zei de vrouw. Ze wees naar achteren. ‘Ik woon hier zo heerlijk dichtbij - en zo ben ik niemand met mijn lievelingen tot last.’
‘Ik kom hier ook graag,’ zei de man. ‘Ik vind het hier prachtig.’
‘O zeker,’ zei de dame, bijna zuchtend van genot. ‘Het uitzicht vanuit de serre over de singels is zo heel erg beeldschoon - het is alleen jammer dat je hier nog zo vaak voorbijgangers ziet. Ik bedoel - mensen die hier niet werkelijk iets te zoeken hebben, die niet in staat zijn van schoonheid te genieten.’
Ze legde haar keurig gemanicuurde hand op een ronde knie die onder haar warme mantel uit kwam.
‘Komt u hier vaker?’ voegde ze eraan toe, met een volstrekt in toom gehouden glimlach.
‘Wat is vaak,’ antwoordde de arme man die maar zo weinig te besteden had. ‘Misschien zo'n twee of drie keer per week. Zoals ik al zei: ik vind het hier prachtig, en u woont in een geweldig huis. Erg indrukwekkend, dat wit tussen het groen.’
‘Het is een heel duur huis, maar ik heb het er graag voor over. Het was van mijn echtgenoot zaliger. O, je woont er zó heerlijk rustig. Alles wordt gemakkelijk in zo'n woning. Woont u mooi?’
‘Ik heb een kamer in het centrum,’ zei de man. ‘Klein, maar ik kan er leven.’
‘Ja, zo'n huis. Het betekent veel in een leven hoor - het maakt een hoop ellende goed.’
De arme man kon zich niet langer beheersen.
‘Volledig gelijk heeft u!’ riep hij. ‘Hoe gelijk. Wat ik er niet voor over zou hebben om in zo'n huis als het uwe te wonen. Dat kan ik niet in woorden uitdrukken.’