| |
| |
| |
Nederlands proza
| |
| |
Jola de danseres
Arnon Grunberg
Ze heette Jola. Ze was danseres en ze had een gele kever en een zoon die net zo oud was als ik. Haar man studeerde theologie en haar minnaar verkocht rozen, en met zijn tweeën hadden ze die auto voor haar betaald. Haar man wist van de rozenverkoper, maar de rozenverkoper niet van haar man. De rozenverkoper noemde zich Sem en hij kwam vroeg in de ochtend als hij klaar was met zijn werk. Hij droeg altijd een groene hoed en basketbalschoenen en hij had een oude zwarte fiets waarop hij reed alsof het een kostbaar paard was. Hij lachte, wat je ook tegen hem zei, hij lachte en zei nooit iets terug. Soms pakte hij een spel kaarten uit zijn jaszak. ‘Neem kaart,’ zei hij. Dan moest je een kaart nemen en haar goed bekijken en haar dan terug doen in het spel, zodat hij kon zeggen: ‘Was het harten acht?’ En je knikte: ‘Ja, het was harten acht.’ Als hij eenmaal begonnen was met zijn kaarten dan hield hij niet meer op. Dan bleef hij je achtervolgen tot je hem al je kleine geld uit je binnenzak had gegeven. Als de rozen niet goed liepen maakte hij cafés schoon, maar hij hield van de kaarten. Dat kon je zien aan de manier waarop hij ze vasthield en hoe hij ze razendsnel, bijna onzichtbaar, streelde. Jola zei dat hij vroeger voor geld had gespeeld. Dat hij bij de beste spelers hoorde die in Europa rondliepen. Dat hij twee maanden achter elkaar had gewonnen en dat hij toen overmoedig was geworden en in vijf dagen alles had verloren. Hij zelf zei niets. Als je hem iets vroeg zei hij: ‘Neem kaart.’ En hij liet je nieuwe trucs zien die heel erg knap waren, maar toch niemand konden imponeren. Misschien kwam dat door zijn gestalte of zijn hoed of de sigaren die uitgedoofd in zijn mond hingen.
Jola's man heette Sytse. Ze waren achttien jaar getrouwd en achttien jaar was hij bezig een goede katholiek te worden. Toen hun zoon twee was zei Sytse dat hij niet meer met zijn vrouw onder één dak kon leven. Hij huurde een kamer bij een blinde dame in de Valeriusstraat voor wie hij boodschappen deed en de belastingformulieren invulde. Dat deed hij ook nog voor andere mensen om in leven te blijven. Een keer per maand zocht hij zijn vrouw en zijn zoon op en hij informeerde of ze nog wat nodig had- | |
| |
den. Terwijl hij in zijn eigen stoel zat en uit zijn eigen kopjes dronk keek hij volgens Jola bij die gelegenheid altijd alsof hij een priester was. Hij droeg een bril en hij was lang en de paar keer dat ik hem heb gezien deed hij mij niet denken aan een priester, maar aan monsieur Hulot. Jola kwam uit Warschau. Haar vader verkocht paraplu's en snuisterijen die mannen voor hun vrouwen kopen als ze nog niet getrouwd zijn. Over haar moeder heeft ze nooit iets anders verteld dan dat ze doodging. En dat ze die dag nog een kilo tomaten voor haar had gekocht. Hoe verder haar moeder aftakelde hoe groter haar liefde voor tomaten werd. Tomaten waren in die tijd blijkbaar bijzonder zeldzaam in Warschau en toen ze ze eindelijk vond was het al te laat. Sytse was naar Warschau gegaan, omdat hij de Polen bewonderde om hun kerk en hij dacht dat het voor zijn studie noodzakelijk was dat hij Pools kon spreken. Hij kwam in de zomer en een paar maanden later kocht hij in de winkel van Jola's vader een paraplu en een tweedehands regenjas die eigenlijk niet voor de verkoop bestemd was. Nadat de koop was gesloten kwamen ze in gesprek over de kerk en over Polen. Toen Jola die avond thuiskwam zei haar vader: ‘We hebben een gast. Hij zit al in de woonkamer. Vertel niet dat je op de dansacademie zit, vertel ook niets over je broer, en spreek ook maar niet over je moeder.’ De broer van Jola werkte in de haven van Gdansk en hij was al een paar keer
opgepakt wegens openbare dronkenschap, en de moeder van Jola was dood, en het waren niet alleen de buren die zeiden dat ze gestorven was van verdriet. Het waren haar familieleden die zeiden dat ook zij de dood hadden verkozen boven zo'n man als de vader van Jola.
Ze aten die avond duifjes, zoals bijna elke avond. Duifjes, dat zijn opgerolde koolbladeren gevuld met gehakt. Sytse zei niet veel, Jola zei niets, daarom praatte haar vader, zo veel en zo opgewonden dat hij niet merkte dat er etensresten in zijn snor achterbleven. Ook als hij zweeg, wat hij meestal deed, merkte hij dat niet. Op het eind van de avond, toen ze allemaal een glaasje wodka dronken, prees Sytse het eten, en hij prees de vader om zijn mooie dochter, en de Polen om hun mooie kerk, en Jola om haar mooie haar. Toen haalde de vader de beste fles wodka te voorschijn die hij in huis had en hij zei dat de communisten en God ervoor zorgden dat het altijd regende in Warschau. Daarom moest iedereen erg lachen behalve Jola, die hem dit al honderd keer had horen zeggen, en die wist dat hij dit zou blijven zeggen zolang hij leefde.
| |
| |
Ze zei: ‘Papa, je snor.’ ‘Wat,’ zei hij geïrriteerd, want hij was iemand die er niet van hield onderbroken te worden wanneer hij praatte. ‘Je snor,’ zei ze, ‘er zit nog wat van de duifjes in je snor.’ Haar vader veegde zijn snor schoon en zei dat een dochter iets moois was, maar dat een zoon ook prachtig is, en dat hij een zoon miste zoals een boer zijn land. Hij zweeg over de broer van Jola wiens enige levensteken telegrammen waren waarin hij om geld vroeg. Op het eind van de avond zei hij: ‘Mijn dochter wil danseres worden. Maar, mijn God, als ik denk aan de stommiteiten die ik heb uitgehaald toen ik jong was.’ Zachtjes voegde hij eraan toe: ‘Ik had vijf zusters. Uiteindelijk zijn ze allemaal moeder geworden en een goeie vrouw voor hun man. Vraag me niet hoe, maar ze zijn moeder geworden en ze hebben hun dwaasheden vergeten.’
Twee maanden later trouwde Jola met Sytse. Drie maanden later vertrokken ze naar Nederland. Ze nam haar kleren mee en het ingelijste diploma van de dansacademie. Ze gingen op een zolder wonen in de Jordaan en daar baarde ze ook een kind. Sytse studeerde en 's avonds vulde hij belastingformulieren van anderen in en Jola gaf les aan studenten en oudere heren die wat aan hun lichaam wilden doen. Ze was mooi en mensen die het konden weten zeiden dat ze veel talent had. Dit vertelde Jola me op de zondagmiddagen dat ik op haar zolder zat en zij net was opgestaan en ze me zou gaan leren bewegen zoals een man zich beweegt. Ik heb een foto van haar uit de tijd dat ze net in Amsterdam was. Ik weet niet waarom ze haar aan mij heeft gegeven, ik heb dat ook nooit gevraagd. Ze staat op een rondvaartboot en heeft een kind in haar armen. Ze heeft lange haren. Haar zoon was zeven maanden oud toen ze de eerste nacht niet thuiskwam. Sytse zag onverstoorbaarheid als een deugd, daarom zei hij niets toen ze de volgende ochtend voor de deur stond. Hij was op weg naar de kerk, want het was zondag. Toen ze bovenkwam zag ze dat het speelgoed van haar zoon verbrijzeld was. Op nachten dat ze niet thuiskwam werden haar parfumflessen kapotgetrapt en haar panty's opengeknipt. Zo kwam het dat ze de gewoonte kreeg al haar belangrijke en breekbare dingen mee te nemen in een grote tas die langzamerhand op een huis begon te lijken, ja zelfs naar een huis begon te ruiken. Behalve van onverstoorbaarheid hield Sytse nog meer van stilte. In haar afwezigheid trapte hij alles behalve de meubelen kapot. Maar zelfs dat, zo stel ik me voor, deed hij niet in grote woede, eerder als een arbeider die zijn werk met lichte tegenzin
| |
| |
maar met grote precisie uitvoert. Sytse verliet haar op tweede paasdag. Hij nam een kleine koffer mee en nog diezelfde nacht vond hij een kamer bij de blinde mevrouw die hij vertelde dat hij ongehuwd was en voor de rest van zijn leven van plan was ongehuwd te blijven. ‘Van verlaten was geen sprake,’ vertelde Jola, ‘hij ging bij me weg, zoals je iemand uitlaat die te lang is gebleven.’ Nu Sytse niet meer bij haar woonde kwam ze nog minder vaak thuis, want ze hield niet van lege huizen, ze hield eigenlijk helemaal niet van huizen. Haar zoon nam ze mee naar de dansstudio en in de cafés was hij een soort mascotte die van schouder tot schouder ging, en toen hij wat ouder was er op uit werd gestuurd om kwartjes in de jukebox te gooien.
Naast Jola woonde een loodgieter met een zoon en vier racefietsen en naast de loodgieter woonde een vrouw die uit Krakow kwam. Ze heette Ewa en van haar ouders wist ze alleen de achternaam. Ze maakte beelden van klei. Jola ging vaak langs bij Ewa om te telefoneren als haar eigen telefoon was afgesloten, en om te eten als haar koelkast leeg was, en om Pools te kunnen spreken als ze een kater had. Ewa was altijd blij met Jola's bezoek. Iemand die hele dagen en nachten alleen is kwelt zich niet door te zoeken naar de oorzaak van het plotselinge bezoek. Op een dag in de lente vroeg Jola aan Ewa of ze even op haar zoon wilde passen, zodat ze boodschappen kon doen. Twee weken later kwam ze terug. Ze vertelde dat ze in New York was geweest en dat heren haar hadden getrakteerd op bontmantels zoals ze hier kinderen trakteren op zuurtjes. Ewa geloofde toen al niets van haar verhalen. Niet omdat ze zo onwaarschijnlijk waren, maar omdat voor sommige mensen liegen een levensbehoefte is. Het is bijna misdadig hun leugens te willen ontrafelen. Alsof je het spinneweb van een spin vernielt. Bovendien is het heel moeilijk, want ze zijn geraffineerde leugenaars die nooit zullen toegeven dat ze gelogen hebben. Alleen maar nieuwe leugens zullen bedenken om hun oude te dekken. Vanaf die keer bleef Jola's zoon steeds vaker bij Ewa. Toen hij leerde praten ging hij haar tante noemen, en zelfs als hij niet bij haar bleef slapen kookte Ewa voor hem en aten ze samen. Hij was de nieuwste en jongste man in haar leven. De drie die ze voor hem had gehad waren dood of opgeborgen in een gekkengesticht.
Jola leerde ik kennen op de dag dat ik mij aanmeldde voor haar danscursus. Alleen mijn gebrekkige motoriek stond mijn carrière als acteur in de weg. Een danscursus zou dit probleem in korte tijd
| |
| |
verhelpen, hadden mensen mij gezegd. Ik had geen balletpak, maar mocht ook in een gymbroek en een t-shirt meedoen. Vanaf het eerste moment boezemde Jola mij ontzag in met haar strak achterovergekamde korte witte haar en haar rode balletpak en de felheid waarmee ze al de eerste les mijn voet beetpakte en in mijn oor fluisterde: ‘Je hebt sterke benen, maar een bijzonder zwakke rug.’ Met de andere cursisten had ik geen contact. Mensen in het algemeen vond ik eng, en dansende mensen vond ik al helemaal niet te vertrouwen. Alleen Jola nam me na afloop mee naar de cafés waar ze tientjes van me leende en in mijn oor fluisterde: ‘Ik weet dat jij ook geen geld hebt.’ Aan haar accent was ik snel gewend, alleen haar plotselinge aanrakingen konden me nog steeds verrassen. Wat me ergerde, want ik was een acteur en die lieten zich niet van hun stuk brengen door de handen van een danseres, waar die handen ook naar toe gingen. Vaak moest ik midden in de nacht in het café de wals laten zien die ze me die avond had geleerd. Dat deed ik dan. Er waren weinig dingen die ik in die tijd niet voor haar zou hebben gedaan. Op een avond had ze tegen me gezegd: ‘Zo met die vieze brilleglazen ben je sexy.’ Als iemand op deze wereld me iets kon leren over vrouwen dan was Jola het, wist ik vanaf dat moment. Ik vertelde haar dat ik acteur wilde worden en toen begon ze me ook spraaklessen en extra bewegingsoefeningen te geven bij haar thuis op de zolder op zondagmiddag. Eerst moest ik dan bij de avondwinkel sigaretten voor haar kopen. Daarna zette ik koffie, en zij vertelde verhalen waarvan ik meestal maar de helft begreep, omdat ze nergens begonnen en nergens ophielden en doorspekt waren met Poolse woorden. Door haar verhalen maakte ik kennis met al haar minnaars die ik al na twee zondagen niet meer uit elkaar kon halen. Ook Sem leerde ik kennen op haar zolder. Hij kwam boven met zijn fiets en een plastic tas vol rozen. Hij
groette mij alsof ik daar al jaren kwam en ging op de bank liggen en viel in slaap. ‘Mijn fiancé,’ zei Jola. Ze zei het zacht en geheimzinnig. ‘Aha,’ zei ik en keek naar de man die daar sliep met zijn hoed op zijn gezicht.
Jola had danseres kunnen worden bij het Nationale Ballet. Ze had het contract zelfs al getekend, maar op de dag dat ze moest verschijnen voor de repetities ging ze naar Polen en kwam pas twee maanden later terug. Dit verbaasde me niets. Het was moeilijk met haar afspraken te maken. Het was haar specialiteit om weg te blijven op plaatsen waar ze eigenlijk zou moeten zijn. Het rook
| |
| |
op haar zolder naar oud parfum, maar een heel enkele keer ook naar vis. Dan moest ik voor haar gaan zoeken waar die lucht vandaan kwam. Meestal vond ik dan in een afwasteiltje een hoop garnalen die een week geleden gekookt hadden moeten worden, maar om onverklaarbare redenen nooit gekookt waren. Ik liet ze aan Jola zien. ‘Ach,’ zei ze, ‘dat was die avond.’ Dan begon er een verhaal dat een uur later en twintig jaar geleden in een stille straat in Warschau ophield. Ik weet niet of Jola mannen verzamelde. Ik bedoel dat ik niet weet of ze dat expres deed, of het een besluit van haar was. Maar als al haar ex-minnaars haar zouden opzoeken zou het huis te klein zijn. Zelfs vier huizen bij elkaar zouden dan te klein zijn. Haar passie kwam pas tot leven laat in de avond. 's Ochtends en 's middags was ze kil en humeurig en ze klaagde over geld en de banken die haar geen cheques meer wilden geven. Een stapel cheques en een kleine persoonlijke lening waren het laatste dat ontbrak aan haar geluk, vertelde ze me een keer. Ze was geobsedeerd door geld in het algemeen en persoonlijke leningen in het bijzonder. Maar er was geen bank in Nederland te vinden die haar zelfs maar een stuiver wilde lenen. 's Nachts heb ik haar wel eens zien dansen op tafels, ook kneep ze wel eens wildvreemde mannen in hun kruis. Sommigen hadden baarden, anderen waren kaal en droegen kettingen. Soms waren ze stokoud, dan weer zaten ze nog op de middelbare school. Er viel geen lijn in te ontdekken. Als er niemand anders was kneep ze mij in mijn kruis. Natuurlijk moest ik wennen aan haar gedrag. Maar ik bewonderde haar, dus had ik me aan ieder gedrag van haar gewend.
De vijfde zondag dat ik bij haar kwam leerde ik Ewa kennen, en de loodgieter en de hond van Ewa die Tromka heette, wat geloof ik Pools is voor trompet. Vanaf die tijd brachten we soms de avond met zijn vieren door in het atelier van Ewa. De vrouwen instrueerden me hoe ik acteur moest worden, en hoe ik meisjes moest benaderen en hoe ik me moest kleden. Of beter gezegd, ze vertelden me dat ik andere kleren moest kopen. Dat de broeken die ik nu droeg om mijn magere billen hingen als een doodskleed om een lijk. Dan kocht ik de volgende dag een nieuwe broek, al moest ik mijn vader ervoor bestelen. Ze vertelden me dat ik mijn haar moest laten groeien en dat ik niet zo uitgezakt moest staan alsof ik een opa was van tachtig. Ze vertelden me dat ik naar het buitenland moest, dat ik wat van de wereld moest zien en contact moest zoeken met mijn leeftijdsgenoten in plaats van rond te hangen bij
| |
| |
twee oude Poolse vrouwen. De loodgieter vertelde dat er mensen waren die het vreemd vonden dat hij met zijn zoon in één bed sliep. Maar dat zijn huis zo klein was dat het niet veel had gescheeld of ook de racefietsen hadden in bed moeten liggen. ‘Bovendien,’ voegde hij eraan toe, ‘scheelt het stookkosten.’ Dan verviel hij weer paar uur in gepeins om vlak voor hij wegging nog een keer te zeggen: ‘Ik heb ook bij mijn vader in bed gelegen.’ Laat op de avond kwamen andere Poolse emigranten. Jossi die naar Nederland was gekomen om diepzee te duiken. En Jaszek de elektricien met zijn rode baard, en Ursula die de ene dag een school voor positief denken wilde beginnen en de andere dag een salon van de magie, want ze kende in de Oekraïne wel honderd waarzeggers. En Bruno de krachtpatser die een oog had verloren in de bergen en voor zeven gulden per uur mensen hielp verhuizen. Dan kon ik de gesprekken niet meer verstaan, omdat er te veel Pools tussen zat. Ik dacht aan mijn moeder die toen ze zo oud was als ik op een vrachtboot naar Buenos Aires was vertrokken. Eerst was de kapitein op haar verliefd geworden, en later de rest van de bemanning. Ze zei dat nog nooit iemand zo lekker voor haar had gekookt als de kok op die boot. Maar toen ze eenmaal in Buenos Aires was beloofde ze geen van hen dat ze haar ooit nog terug zouden zien. En anderhalf jaar later is ze op een vrachtboot weer teruggekomen. Op de kade wachtte mijn vader op haar. De gedachte aan vaccinaties konden mij al afhouden van een lange buitenlandse reis. Jola's adviezen om in het buitenland te gaan studeren legde ik dan ook naast mij neer, hoewel ik vriendelijk knikte. Het zou niet lang meer duren voordat ik zou doorbreken als acteur. ‘Jij bent onweerstaanbaar grappig,’ zei ik tegen mijzelf wanneer ik op zondagmiddag door de motregen van Jola's huis naar de avondwinkel liep. Jij bent een komiek,’ fluisterde ik en
liet een rijksdaalder van mijn schouder naar mijn hand rollen en van mijn hand weer naar mijn schouder en wachtte op de sigaretten die de Marokkaan van de avondwinkel van onder de toonbank vandaan moest halen. Na een tijd klonk het woord komiek zo hopeloos ouderwets dat ik er bedroefd van werd. Ik keek naar de rook die uit Jola's mond kwam, en naar haar slapende fiancé op de bank, en naar de plastic zak met rozen en de ongelooflijke hoeveelheid lippenstift die ze in huis had. Ik dacht aan de heren die haar bontmantels hadden gegeven alsof het zuurtjes waren, en ik meende dat het tijd werd dat ook ik bontmantels weggaf als zuurtjes.
| |
| |
Toen het zomer werd hielden de danslessen op. Jola wilde met haar verloofde naar Polen vertrekken en ze nodigde me uit mee te gaan. Ik moest de kans grijpen om wat van de wereld te zien, zei ze, en de geur van de winkel van haar vader op te snuiven, zodat ik zou weten wat dat is, leven. Ik nam de uitnodiging aan. We zouden met haar Kever gaan. Haar enige bezit dat ze onderhield. De avond voor ons vertrek was ze laveloos. Dat gaf niet, want haar fiancé zou rijden. In de buurt van Braunschweig begaf de auto het. We logeerden in een Gasthaus. 's Avonds danste Jola voor de gasten en Sem sliep in mijn bed, want we hadden maar één kamer kunnen krijgen. Sem, die al in veertien landen had gewoond en nu naar het vijftiende ging zonder dat hij daar warm of koud van leek te worden. Vier dagen bleven we in het Gasthaus iets buiten Braunschweig. 's Ochtends sliepen we, 's middags zaten we op onze kamer, en de rest van de dag wachtten we aan de bar tot de regen zou ophouden, zodat Sem en Jola de auto konden repareren. De reparatie zou duizend mark kosten en ze dachten dat ze het zelf wel konden als de regen maar eenmaal ophield. De vierde dag kregen ze ruzie. Ik weet niet waarover, want ik was beneden. Toen ik boven kwam had Sem zijn spullen gepakt en hij zei dat er vast nog andere slaapplaatsen waren in Braunschweig. ‘En mijn Kever,’ krijste Jola, ‘wie moet hem repareren?’ Maar Sem ging. Jola schreeuwde hem nog na dat ze veel honden in haar leven had ontmoet, maar dat hij toch wel de grootste was. Dat maakte op hem niet de minste indruk. Diezelfde avond kocht Jola van haar laatste geld een enkele reis Warschau. Ik ben niet meegegaan. Ik twijfelde tot op het perron. Jola keek rond of ze Sem ergens zag, maar hij was niet te vinden. Ik zei dat het me onder deze omstandigheden beter leek om terug te gaan. Ik heb dus ook nooit de mensen ontmoet die ik zou ontmoeten, en in de cafés gezeten waar Jola me mee naar toe zou
nemen, en ik heb ook nooit de geur opgesnoven van de oude parapluwinkel die ik had moeten opsnuiven om te weten wat dat is, leven. De autosleutels heeft Jola aan de eigenares van het Gasthaus gegeven.
Jola heb ik een paar maanden later in Amsterdam weer ontmoet. Op een avond bij Ewa dat iedereen er weer was. Bruno, Jaszek, Jossi, de loodgieter en Ursula die nu een plan had om eersteklas eieren te exporteren. Ewa zei dat ik mee moest met de vrachtwagen vol eieren om eindelijk wat van de wereld te zien. Bruno antwoordde dat ik meer van de wereld zou zien als ik
| |
| |
samen met hem mensen hielp verhuizen. En Jossi vertelde dat de moeder van Bruno bij de directeur van de school had geklaagd dat de enige hobby van haar zoon was om mensen op hun gezicht te timmeren en dat dat haar behoorlijk ongezond leek voor een knappe jongen van veertien. Op het moment dat hij nog meer wilde vertellen over Bruno kwam Jola binnen. Ze was in gezelschap van een dikke kale neger en een vrouw. ‘Dit is mijn schoonmoeder,’ zei ze, ‘en dit is mijn verloofde.’
Iedereen keek naar de neger en zijn moeder. De moeder had een lucht om zich heen van mierzoete bloemen en haar zoon rook naar tabak. Ze woonden met zijn drieën in het huis van Jola. En Jola zei dat ze heel gelukkig was, maar dat ze nog altijd wachtte op die verdomde persoonlijke lening. We vroegen Jola waar ze was geweest al die tijd. Ze vertelde dat ze op klompen had gedanst voor toeristen, en dat ze een been had gebroken en uit het ziekenhuis was ontsnapt. Het waren geen leugens meer te noemen die ze vertelde. Het was mist. Haar hoofd was een leeggetapt biervat waaruit alleen nog maar blubber kwam. Ursula vertelde dat de eieren haar tot een miljonair zouden maken, en ze gaf Jola's nieuwe verloofde een hand en zei: ‘I'm a businesswoman, we're all businessmen and businesswomen.’ Bruno begon te lachen, en zei: ‘Daar komt ook een businessman.’ Hij wees op het raam. We zagen de groene hoed en de uitgedoofde sigaar van Sem. Hij was al een paar weken terug uit Braunschweig en hij ging vaak bij Ewa langs omdat hij daar altijd warm eten kon krijgen. Maar waarom moest hij nu komen? Waarom vandaag, waarom uitgerekend deze avond? Hij die in veertien landen cafés had schoongemaakt en zich de koning van het schijthuis noemde. En die op een avond zoveel had verdiend dat zijn ouders er een jaar van hadden kunnen leven. We dachten dat hij zich op Jola zou storten, al was het alleen maar om het geld dat hij nog van haar kreeg. Bruno was al opgestaan. Hij lokte vechtpartijen uit zoals sommige vrouwen mannen uitlokken. Maar Sem kwam binnen, zoals hij altijd binnenkwam, een beetje als een hond die met rust wil worden gelaten. Toen hij Jola zag bleef hij staan en zei: ‘Geef sleutel, fiets is nog boven.’ Ze gaf hem de sleutel en hij ging weer weg. ‘Wie is dat?’ wilde de moeder van de neger weten. ‘Een vriend,’ zeiden we. Behalve Ewa die zei: ‘Een bloemist.’ Tien minuten later was hij
terug. Zonder fiets, want die had Jola verkocht. Hij gaf de sleutel aan Jola, Bruno tikte hij vriendschappelijk op zijn schouder en toen verdween hij zonder
| |
| |
nog iets te zeggen.
Nog voor Jola en ik een afspraak konden maken om onze danscursussen te hervatten werd ze meegetrokken door haar verloofde en zijn moeder. ‘Jola zwelt op,’ zei Bruno. Toen keken we en zagen dat hij gelijk had. Vooral haar hoofd. Maar Jola deed of ze niets gehoord had en bij de deur riep ze: ‘We moeten iets afspreken om naar Polen te gaan. Hier gebeurt nooit iets, maar daar gaat alles razendsnel. Het is een land voor jou, het is een land voor coming men.’
‘We're all businessmen and businesswomen,’ zei Ursula, maar dat hoorde Jola al niet meer.
Daarna zag ik Jola een tijd niet, ik hoorde alleen verhalen over haar. Dat ze geen les meer gaf, dat ze danste op klompen voor toeristen, en dat ze een been had gebroken en uit het ziekenhuis was ontsnapt. Dat een verpleger haar een blauw oog had geslagen en dat ik haar moest bellen, zodat ze me wat van de wereld kon laten zien.
Tot een paar weken geleden iemand voor mijn deur stond te roepen en ik het accent van Jola onmiddellijk herkende. ‘Ben je al rijk,’ riep ze, ‘dan moet je weer bij me komen dansen. Je hebt sterke benen, maar een zwakke rug. Je hebt een sterke rug nodig. Je moet bij me komen dansen. Ben je al rijk? Ze zeggen dat je rijk bent. Kom bij me dansen. Vanavond. Vannacht.’
Ik deed niet open. Een half uur daarvoor had Ewa me gebeld en gezegd: Jola is naar je op weg. Doe niet open. Ik heb wel opengedaan en het was vreselijk.’
|
|