De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
Vijf dizijnen uit: Délie
| |
xvToy seule as fait, que ce vil Siecle avare,
Et aveuglé de tout sain jugement,
Contre l'utile ardemment se prepare
Pour l'esbranler a meilleur changement:
Et plus ne hayt l'honneste estrangement,
Commençant jà a cherir la vertu.
Aussi par toy ce grand Monstre abatu,
Qui l'Univers de son odeur infecte,
T'adorera soubz tes piedz combatu,
Comme qui es entre toutes parfaicte.
La Lune a deux croiscentz De maan met twee sikkels
Entre toutes une parfaicte Tussen vele één volmaakte | |
[pagina 205]
| |
148Zie, als de winter huivert in zijn woonst,
Hoe in het vale veld de bomen kalen;
En dan, als 't voorjaar schittert op zijn schoonst,
Hoe al hun knoppen, bloemen, vruchten stralen,
De bomen, struiken, planten, hagen pralen
Weer met hun kroezend groen in beemd en wei.
In jouw ijskoud en grimmig wintertij
Zal nooit mijn hoop zijn krullend blad ontsluiten;
En dan, bij de intree van het lentetij,
Zal in een trots april mijn jaar ontspruiten.
| |
CXLVIIIVoy que l'Hyver tremblant en son sejour,
Aux champs tous nudz sont leurs arbres failliz.
Puis le Printemps ramenant le beau jour,
Leur sont bourgeons, fueilles, fleurs, fruictz sailliz:
Arbres, buissons, et hayes, et tailliz
Se crespent lors en leur gaye verdure.
Tant que sur moy le tien ingrat froit dure,
Mon espoir est denué de son herbe:
Puis retournant le doulx Ver sans froidure,
Mon An se frise en son Avril superbe.
| |
163Ik wil je danken voor je lief gebaar,
Waarvan ik tijd en plaats lang zal onthouden,
Toen, bevend, ik mijn last, ondraaglijk zwaar,
Voor jou niet langer kon verborgen houden;
Toen zag ik hoe mijn pijnen jou benauwden
Net als mijzelf, zij 't meer uit medeleven
Dan door die grote hartstocht mee te leven
Die mij, nu minder smartelijk, overmant;
Want door mij balsem voor mijn leed te geven
Aanvaardde jij mijn hart als offerpand.
| |
CLXIIIDe ce bien faiet te doibs je aumoins louer,
Duquel je note et le lieu, et la place,
Ou, tout tremblant, tu m'ouys desnouer
Ce mortel noud, qui le coeur m'entrelasse.
Je te vy lors, comme moy, estre lasse
De mon travail, plus par compassion,
Que pour sentir celle grand'passion,
Que j'ay encor, non toutesfoys si grande.
Car estaingnant mon alteration,
Tu me receus pour immolée offrande.
| |
[pagina 206]
| |
266Ik zie mijn morgen in het oosten gloren,
De weemoed van mijn zwarte nacht vervaagt,
Niets kan mijn moede ogen meer bekoren
Dan 't eerste licht dat in mijn duister daagt.
Ik voel zijn warmte die de kou verjaagt
Waardoor mijn stervend hart reeds was bevangen.
Zie, ogen, zie de bron van je verlangen,
Zó lang verborgen en zó lang verwacht,
Geniet nu, als het hart en onbevangen,
Die klare dag na zulk een lange nacht!
| |
CCLXVIDe mon cler jour je sens l'Aulbe approcher,
Fuyant la nuict de ma pensée obscure.
Son Crepuscule a ma veue est si cher,
Que d'aultre chose elle n'à ores cure.
Jà son venir a eschauffer procure
Le mortel froit, qui tout me congeloit.
Voyez, mes yeulx, le bien que vous celoit
Sa longue absence en presence tournée:
Repaissez donc, comme le Coeur souloit,
Vous loing privez d'une telle journée.
| |
366Ik kan niet loochenen, niet licht althans,
Dat Liefde met haar alverterend vuur
Mijn leven heeft gevoed, te zwaar nochtans,
Gezien de pijn die ik door haar verduur.
Haar zachte vlammen, lieflijke tortuur,
Verwarmden 't hart zolang ze in mij bleven,
Maar werden zó hoog door haar opgedreven,
Dat vaak de vuurgloed uit het tochtgat slaat;
Zodat ik nu, uit angst ze lucht te geven,
In jou verhul wat ik in mij verraad.
| |
CCCCXVINier ne puis, au moins facilement,
Qu'Amour de flamme estrangement diverse
Nourry ne m'aye, et difficilement,
Veu ceste cy, qui toute en moy converse.
Car en premier sans point de controverse
D'un doulx feu lent le coeur m'atyedissoit
Pour m'allaicter ce pendant qu'il croissoit,
Hors du spirail, que souvent je luy ouvre.
Et or craingnant, qu'esventé il ne soit,
Je cele en toy ce, qu'en moy je descouvre.
|
|