De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Een humanistGa naar voetnoot*
| |
[pagina 116]
| |
geschraagd door zijn onwankelbaar optimisme en vertrouwen in de menselijke soort. Toen kwam de oorlog en namen de zaken een ongunstiger wending. Op een keer werd hem hardhandig de toegang tot zijn fabriek ontzegd, en de dag daarop werd hij aangevallen door een stel jongeren in uniform, die hem lelijk toetakelden. Mijnheer Karl pleegde links en rechts wat telefoontjes, maar de ‘vrienden van het front’ gaven geen gehoor meer. Voor het eerst voelde hij zich wat ongerust. Hij ging zijn bibliotheek binnen en liet zijn blik langs de boeken dwalen waarmee de wanden bedekt waren. Hij keek er lang en ernstig naar: die gehele kostbare verzameling nam het voor de mensen op, verdedigde ze, pleitte voor hen en smeekte mijnheer Karl de moed niet op te geven, niet te wanhopen. Plato, Montaigne, Erasmus, Descartes, Heine... Men moest vertrouwen hebben in die illustere pioniers, geduld oefenen, het humane de tijd geven zich te openbaren, een uitweg te zoeken uit de chaos en de misverstanden en weer de overhand te nemen. De Fransen hadden daar een mooie uitdrukking voor: verjaag je je aard, dan komt hij in galop terug. Mildheid, recht en rede zouden ook nu weer overwinnen, maar dat kon natuurlijk even duren. Men moest vertrouwen hebben en de moed niet laten zakken, al kon het nooit kwaad een paar voorzorgsmaatregelen te treffen. Mijnheer Karl ging in een stoel zitten en begon te peinzen. Hij was een welgedane man met blozende wangen, een schalks brilletje en een fijngevormde mond, met in de hoeken, zo leek het althans, nog de sporen van alle kwinkslagen die deze had geuit. Lange tijd keek hij peinzend naar zijn boeken, zijn sigarenkistjes, zijn uitgelezen wijnen, zijn vertrouwde bezittingen, alsof hij ze om raad wilde vragen, en geleidelijk aan kwam er meer leven in zijn blik, er verscheen een brede, slimme glimlach op zijn gezicht, en hij hief zijn glas cognac naar de duizenden boeken in zijn bibliotheek, als om ze te verzekeren van zijn trouw. Mijnheer Karl had een keurig echtpaar uit München in dienst dat al vijftien jaar voor hem zorgde. De vrouw deed het huishouden en kookte zijn lievelingsgerechten, de man werkte als chauffeur en tuinman en hield een oogje op het huis. Herr Schutz had maar één hartstocht: lezen. Na het werk kon hij, terwijl zijn vrouw zat te breien, uren over een boek gebogen zitten dat hij van Herr Karl had geleend. Zijn favoriete schrijvers waren Goethe, Schiller, Heine en Erasmus; hij las zijn vrouw in het kleine huisje achter in de tuin, waar ze woonden, de meest verheven passages | |
[pagina 117]
| |
voor. Als mijnheer Karl zich een beetje eenzaam voelde, vroeg hij zijn vriend Schutz vaak naar de bibliotheek te komen en daar discussieerden ze met een sigaar in de mond dan langdurig over de onsterfelijkheid van de ziel, het bestaan van God, humanisme, vrijheid en al die schone zaken die te vinden waren in de boeken om hen heen, waarop ze waarderend hun blik lieten rusten. Vriend Schutz en zijn vrouw nu waren degenen tot wie Herr Karl zich in deze gevaarlijke tijden wendde. Met een kistje sigaren en een fles schnaps begaf hij zich naar het huisje achter in de tuin en zette zijn vrienden zijn plan uiteen. De dag erop al togen Herr en Frau Schutz aan het werk. Het kleed in de bibliotheek werd opgerold, er werd een gat in de vloer geboord en daarin een ladder gezet om naar de kelder af te dalen. De oude toegang werd dichtgemetseld. Een flink deel van de boekenverzameling werd er heen gebracht, gevolgd door de kistjes sigaren; wijn en sterke drank stonden er al. Frau Schutz richtte de schuilplaats zo comfortabel mogelijk in en binnen een paar dagen was de kelder, met die echt Duitse hang naar Gemütlichkeit, tot een aardig, gezellig vertrek omgetoverd. Het gat in het parket werd zorgvuldig aan het oog onttrokken door een goed passende tegel waar het kleed weer overheen gelegd werd. Daarna begaf Herr Karl zich, in gezelschap van Herr Schutz, voor het laatst buitenshuis en tekende enige papieren waardoor hij een fictieve verkoop tot stand bracht, om te voorkomen dat zijn fabriek en zijn huis geconfisqueerd zouden worden. Herr Schutz drong er overigens op aan hem tegenbrieven en bewijsstukken ter hand te stellen waarmee de wettelijke eigenaar zijn bezittingen te zijner tijd zou kunnen terugkrijgen. Daarop gingen de beide samenzweerders weer naar huis en daalde Herr Karl, met een slimme glimlach om de mond, naar zijn schuilplaats af om er veilig en wel te wachten tot er betere tijden zouden aanbreken. Twee keer per dag, om twaalf en om zeven uur, lichtte Herr Schutz het kleed op en haalde hij de tegel weg; dan bracht zijn vrouw een paar smakelijke schotels en een fles goede wijn in de kelder, en 's avonds kwam Herr Schutz geregeld met zijn werkgever en vriend van gedachten wisselen over een nobel onderwerp zoals de rechten van de mens, tolerantie, de onsterfelijkheid van de ziel of de weldaden van lezen en onderwijs, en dan leek de kleine kelder wel geheel verlicht door die fraaie, hoogstaande denkbeelden. | |
[pagina 118]
| |
In het begin vroeg mijnheer Karl nog om kranten en had hij zijn radiotoestel naast zich staan, maar na een half jaar liet hij, aangezien de berichten steeds ongunstiger werden en de wereld onafwendbaar haar ondergang tegemoet leek te gaan, zijn radio weghalen, om het onwankelbare vertrouwen in de menselijke natuur dat hij wilde blijven koesteren, niet door de echo van een kortstondige actualiteit te laten verstoren, en met zijn armen over elkaar geslagen en een glimlach op zijn lippen hield hij beneden in de kelder onwrikbaar vast aan zijn overtuigingen door ieder contact met een toevallige, uitzichtloze realiteit af te wijzen. Tenslotte wilde hij zelfs de veel te deprimerende kranten niet meer lezen, maar herlas hij alleen nog de meesterwerken uit zijn bibliotheek, en putte uit het contact met die argumenten waarmee het permanente de macht van het tijdelijke weerlegde, de kracht om zijn geloof ongeschonden te bewaren. Herr Schutz betrok met zijn vrouw het huis, dat op wonderbaarlijke wijze door de bombardementen gespaard werd. Op de fabriek had hij aanvankelijk wat moeilijkheden ondervonden, maar hij had immers de papieren die aantoonden dat hij, na Herr Karls vlucht naar het buitenland, de wettelijke eigenaar van het bedrijf was geworden. Door het leven bij kunstlicht en het gebrek aan frisse lucht is Herr Karl nog corpulenter geworden en hebben zijn wangen in de loop der jaren allang hun blos verloren, maar zijn optimisme en vertrouwen in de mensheid zijn intact gebleven. Hij houdt het nog goed uit in zijn kelder, wachtend tot mildheid en gerechtigheid zegevieren op aard, en ofschoon de berichten die zijn vriend Schutz hem over de buitenwereld komt melden veel te wensen overlaten, weigert hij te wanhopen.
Enkele jaren na de val van Hitlers bewind kwam er een vriend van Herr Karl, die na zijn emigratie was teruggekomen, aan de deur van het statige herenhuis in de Schillerstrasse. Hem werd opengedaan door een grote, grijzende man, die enigszins gebogen liep en er uitzag als een intellectueel. Een boek van Goethe had hij nog in zijn hand. Nee, Herr Loewy woonde hier niet meer. Nee, ze wisten niet wat er van hem geworden was. Hij had geen enkel spoor nagelaten en de onderzoekingen die na de oorlog waren ingesteld, hadden geen van alle iets opgeleverd. Grüs Gott! De deur sloeg dicht. Herr Schutz ging weer naar binnen | |
[pagina 119]
| |
en liep naar de bibliotheek. Zijn vrouw had het dienblad al klaargezet. Nu er in Duitsland opnieuw welvaart heerste, verwende zij Herr Karl en zette hem de fijnste gerechten voor. Het kleed werd opgerold en de tegel uit de vloer gelicht. Herr Schutz legde het boek van Goethe op de tafel en ging met het blad naar beneden. Herr Karl is de laatste tijd erg verzwakt en heeft last van een aderontsteking. Bovendien laat zijn hart het steeds meer afweten. Eigenlijk zou er een dokter moeten komen, maar hij kan het echtpaar Schutz niet aan zo'n risico blootstellen; het zou met ze gedaan zijn als bekend werd dat ze al jaren een joodse humanist in hun kelder verborgen hielden. Men moet geduld hebben, niet wankelmoedig zijn; het recht, de rede en de natuurlijke grootmoedigheid zullen weldra zegevieren. Men moet vooral niet de moed verliezen. Hoewel mijnheer Karl sterk achteruitgegaan is, heeft hij niets aan optimisme ingeboet en is zijn geloof in de mens volkomen intact gebleven. Iedere dag, als Herr Schutz met slecht nieuws in de kelder komt - de bezetting van Engeland door Hitler was een wel heel zware slag - steekt Herr Karl hem een hart onder de riem en montert hem met een kwinkslag weer op. Hij toont hem de boeken langs de wanden en wijst hem erop dat het goede in de mens in laatste instantie altijd overwint en dat de grootste meesterwerken daaraan ontsproten zijn, aan dat vertrouwen en dat geloof. Herr Schutz gaat dan altijd weer gesterkt de kelder uit. De speelgoedfabriek loopt uitstekend. In 1950 heeft Herr Schutz het bedrijf uitgebreid en de verkoopcijfers weten te verdubbelen. Hij kwijt zich met kundigheid van zijn taak. Elke morgen gaat Frau Schutz met een bos verse bloemen naar beneden, die ze bij het hoofdeinde van Herr Karls bed zet. Ze schudt zijn kussens op, helpt hem te gaan verliggen en voert hem met een lepel, want hij heeft geen kracht meer om zelf te eten. Hij kan nu bijna niet meer spreken, maar soms schieten zijn ogen vol tranen en richt hij zijn dankbare blik op het gezicht van die brave mensen, die zich het vertrouwen dat hij in hen en de mensheid in het algemeen had gesteld, zo waardig hebben betoond. Men voelt dat hij gelukkig zal sterven, met in beide handen de hand van een van zijn trouwe vrienden, in de voldoening het bij het rechte eind te hebben gehad. |
|