Ik nader hem van de rug af.
‘Hallo,’ zeg ik, ‘Hier ben ik dan!’
‘Hallo. Ik zit de hele ochtend al op je te wachten. Wil je een stukje?’ Hij steekt me een stuk brood toe.
‘Heb ik gepikt uit de eetzaal. Het eten is hier vreselijk. Heb je sigaretten?’
‘Je weet dat je niet mag roken.’
‘Dat is nu niet het belangrijkste.’
‘De groeten van mama. Ze maakt zich zorgen.’
‘Als ze zich zorgen maakt, waarom is ze dan niet hier?’
‘Hou op met dat gejammer. Wat voer je hier uit?’
‘Ik kan er niet meer tegen. Ik kan er niet meer tegen! Ze hebben me gebroken.’
‘Waar heb je het over? We kunnen allemaal wel zeggen dat we er niet meer tegen kunnen. Weet je wat ik me herinnerde toen ik hierheen kwam? Hoe je me hebt leren zwemmen.’
‘Ik jou leren zwemmen? Wat zijn dat voor verzinsels?’
‘Jawel. Je had een zwembroek aan met een streep in het midden.’
‘Waar haal je het vandaan? Dat is zo lang geleden!’
‘En je was zo mager als een lat, maar toch waren alle meisjes gek op je.’
‘Maar nu kan ik niet meer.’
‘Wat moeten we nu doen? Wil je naar huis?’
‘Breng me maar naar mama.’
‘Ik breng je niet naar mama. Laat haar met rust, zij heeft haar eigen leven, haar eigen verdriet. Jij hebt je eigen huis, man.’
‘Ze willen me niet binnenlaten.’
‘Maar het is jouw huis. Jullie moeten een oplossing vinden. Wat heb je eigenlijk gedaan?’
‘Wat heeft ze tegen je gezegd?’
‘Dat je haar met een mes door de gang hebt nagezeten en dat de buren de politie hebben geroepen. Hoe kun je nou zoiets doen?’
‘Ik weet het niet. Jij kunt dat niet begrijpen, met die elegante das van je. Trouwens... Ik wou haar alleen tot zwijgen brengen, en zij bleef maar de hele tijd piepen. Ik vroeg haar vriendelijk of ze haar kop dicht wou houden, maar zij ging maar door. Waarom hebben ze haar niet ook opgesloten? Ik moest haar tot zwijgen brengen, anders was mijn kop gebarsten van de pijn. Nou weet je wat er gebeurd is.’