De Tweede Ronde. Jaargang 15(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] Dierentuin Patty Scholten Giraffe De zon verlicht het netwerk van zijn huid. De horentjes met zwarte pluimen lijken te vals voor een die zo beschroomd kan kijken en peinzend zijn fluwelen lippen tuit. Hoe is die deinende moskee ontstaan? Ik stel me voor: vier poten in één hand en trekken aan de kop totdat het spant. Een schepper die aan krachtsport heeft gedaan. Wat ziet een dier, vijfledig zo verzuild? De leeuwen gele poezen aan zijn hoeven, de worgslang is voor regenworm geruild ('t zou hoogmoed zijn zich om die hals te schroeven). Een dier dat niet kan kruipen en nooit schuilt, in ruil daarvoor van 't hoogste blad mag proeven. [pagina 106] [p. 106] Sumatraanse tijger Demonenmasker uit een heet verleden. De muil breekt open, gaapt zonder geluid, het lijf staat op en rekt zijn strepen uit. Het herfstbont plooit zich soepel naar zijn schreden. Zijn barnsteenblik is langs me heen gegleden, want ik ben onbereikbaar, loze buit achter de muur die zijn terrein omsluit. Hij moet me niet, maar lust me onversneden. Het roofdier gaapt weer en toont achteloos een roze grot met witte stalactieten, loopt weg, hurkt neer en gaat het zand begieten. Ik ken die poezeblik, gedachtenloos. Er vliegt een witte duif over ons heen. ‘Lust je nog vrede?’ vraag ik. Hij schudt neen. [pagina 107] [p. 107] Vale gier Zijn scherpe ogen turen rond naar lijken, maar dagjesmensen vallen zelden dood. Hij trippelt driftig als in hoge nood en staat mij strak en roerloos dood te kijken. Gebochelde met opgetrokken schouders, een mottig bontje om de kale nek. Een druppel kwijl lekt uit zijn kromme bek: incontinentie van geheelonthouders. Boven zijn kooi de jacht van grijze wolken. Zijn jachtseizoen een uitgemaakte zaak: nooit zal hij kringsgewijs dat zwerk bevolken. De weggeborgen vleugels zonder taak, de scherpe klauwen brodeloze dolken, maar 't felle oog zint zich al blind op wraak. Parende otters De otterjonkies voelen zich al groot en willen nu hun moeder gaan bevruchten. Ze rollen, tollen, kronkelen en zuchten van terugverlangen naar de moederschoot. Een grote broer danst in dolfijnenvlucht en aalsnel zijn zus na, meer dan nestgenoot. Zij borrelt en voorziet verdrinkingsdood, diep onder hem, maar mag dan even luchten. Het paren van de otters wordt weer spelen. 't Zijn eendere, geen andere rituelen. De mens bedenkt de woorden vies en voos, de greppeldel, de pretslet, bandeloos, en van die boterhammen, afgelikt, terwijl Calvijn goedkeurend naar hem knikt. Vorige Volgende