De Tweede Ronde. Jaargang 15(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Het Gorey-alfabet Edward Gorey (Vertaling Mieke Tillema en Jos Versteegen) De Aanblik van haar Don Juan Als geestverschijning doet haar beven; Pas later hoort ze 't nieuws: de man Heeft juist die dag de geest gegeven. Kalm ligt de Baby op zijn vachtje Te dromen van het slechte pad: Hij moordt en plundert en verkracht je, En hij groeit op voor galg en rad. De ploerterige Cavalier, Blasé van deze liefdesband, Zegt: Ik verveel me als een stier Bij jou, en hij verlaat het pand. [pagina 83] [p. 83] Het Dweiltje zwabbert, lapt en sopt, En sjouwt met emmers, heel haar leven; Ze zal het blijven doen: ze stopt Pas als haar krachten haar begeven. Zijn Evenbeeld, het volk getoond Met kleren van de stakker aan, Wordt opgestoken en gehoond Voor het in vlammen op zal gaan. De Fetisjist in priesterkleren - Deur toe, en laag de lampepit - Legt vroom de peluw voor zich neer en Gaat plat voor Dat wat hij aanbidt. De Gouvernante doet op zolder Een poging tot een kopje thee; En in haar hersens kruipt de kolder, Door honger, kou en La Nausée. [pagina 85] [p. 85] Zo'n enge Lepralijder slooft Zich zelden uit: hij is gezegend Met zulk een weerzinwekkend hoofd Dat het royale giften regent. De Miljonair wacht langs de straat Op zijn enorme limousine; Naast extra kinderarbeid staat Hij snoder plannen uit te kienen. De Non is ijselijk bezeten: Ze gilt en kreunt, rent af en aan; Haar vlees is beurs, haar kleed verreten: Dat schijnt al weken zo te gaan. De Ouderloze, onbemind, Dwaalt door de nacht, de voetjes bloot; Straks ligt het arm en eenzaam kind Te sterven in een gore goot. [pagina 86] [p. 86] De Prof koopt ijsjes om te smullen, Omdat hij hoopt dat zijn student Gedwee de wensen zal vervullen Die 't doorsnee mensdom amper kent. De Querulant ontvlucht de groep Om hijgend in 't moeras te zinken; Hij luistert naar het ver geroep En weet: men kan zijn bloed wel drinken. De Rover op het duister kerkhof Komt simpelweg zijn opdracht na; De dood verschaft steeds nieuwe delfstof, Als instrument volstaat een spa. De juf die Suïcide pleegt En neerstort door de maneschijn, Heeft spijt wanneer zij overweegt Dat zij nu aanstonds dood zal zijn. [pagina 87] [p. 87] Op 't kil station zit de Toerist In 't ochtendkrieken, tegen zessen; Dat hij de nachttrein heeft gemist Heeft onverkort zijn interesse. De Ukken schrikken van hun oom, Want als hij kalm is en ontspannen, Wordt zijn bezoek een boze droom: Hij heeft met hen de wreedste plannen. Ze kwam daar op bezoek, de Vrouw, Met ietwat sombere gedachten; Nu, in de hal, voelt zij zich flauw: Ze zit al urenlang te wachten. De Wulpse, die haar ogen verft, Weet dat zij soms gevaar moet duchten Als zij om vreemde heren werft Door hees en langgerekt te zuchten. [pagina 88] [p. 88] De Xenofoob zit zeer verkrampt Het tafellaken te verkreuken; Eén stapje verder en hij ramt De dienster, want zijn handen jeuken. De dief op rubberzolen, Y., Sluipt in terwijl de mensen slapen; En midden in de nacht steelt hij Het zilver en 't familiewapen. Voor de Zoeaaf, gewend aan strijd, Is 't doodgewoon een moord te plegen: Welhaast nog voor de koter krijt, Heeft hij hem aan zijn spies geregen. Vorige Volgende