| |
| |
| |
Light Verse
| |
| |
Vier gedichten
E.B. de Bruyn
Mascula Sappho (uit: De senectute)
Sappho schijnt niet als elke man of vrouw
na negen maanden door een poortje nauw
en inter stercora met last en pijn
uit volle natte schoot gebaard te zijn,
als ik de dichter goed begrijp. Het lijkt
alsof zij afgewerkt van lijf en ziel
zo maar eens even uit de hemel viel.
Zij voelde zich daardoor verongelijkt
want zo, als hemelse parachutist,
had zij haar eerste poortcontact gemist.
Dies heeft zij heel haar leven lang gezocht
naar zulke nauwe poortjes, warm en vocht.
Dus: niet geboren maar volmaakt en groot
(en heus geen baby puilend uit een schoot)
compleet met boekrol, inkt, schrijfriet of-stift
mitsgaders heel haar dichteressengift
geborsten uit een plotselinge ‘breuk
der heemlen’, stralend, zonder deuk of kreuk,
gelijk geïnspireerd de dichter schreef,
een nicht, maar die zich opwierp als haar neef,
en ook in niets bij haar ten achter bleef.
| |
| |
Hij noemt haar ‘zuster’ maar dat geeft geen pas
omdat zij eer een tante van hem was
en hij een vage achterneef, gedoemd
te dichten over wat men niet graag noemt
althans niet in zijn dagen noch de hare
waar beiden ietwat buitenbeentjes waren.
Licht schreef hij ‘Zuster’ in verheven stijl.
Maar ‘broer en zus’ gezien op dichterspeil
rieken soms naar incestueus proces,
een half publieke half private mess.
Denk maar aan Byron, aan Chateaubriand,
hoewel 't gesmolten neiges zijn d'antan.
't Was een morbide delicaat complex.
Doch hier heeft elk zijn eigen homoseks:
de dichter een tot prins verheven knecht,
een liefde tot de laatste adem hecht;
Sappho, wat grilliger, gaf elk haar beurt,
zij wist dat ieder meisje anders geurt.
En elk koritsi dat zij 's nachts versiert
vindt het een feest alsof ze bruiloft viert.
Zij bracht haar kennis, deugd en ondeugd bij
en - hygiëne in haar batterij.
Wel leeft zij zusterlijk en onbemand,
verheven boven manvolk, maandverband
en menopauze, kuis en maagdlijk, kies
tot meid slechts maagden kiezend, als precies
haar preutse neef- vergeef dat ik nu bloos -
tot keukenprins slechts jongelingen koos.
(Mij nam hij mee ten eten naar zijn soos,
De Witte op het eertijds deftig Plein,
waar nauw iets bleef van wat er placht te zijn.
Nog steeds heb ik mijn introductiekaart,
misschien is die bij sjacheraars wat waard,
uit het jaar vierentwintig gedateerd,
getekend Boutens, vrij en onverveerd.)
| |
| |
| |
Cremeren
Cremeren - is het niet volslagen
misdadig? Tegen de natuur?
Zij immers kent geen wreder plagen
dan vlam en brand, vulkaan en vuur.
De overlevenden verbranden
omdat ontbinding geldt als schande
en opgeruimd zo netjes staat.
Daarom verbrandt men met de resten
van manlief vaak zijn weduwvrouw
die anders toch maar in de nesten
en moeilijkheden raken zou.
Het is een daad van naastenliefde,
het spaart haar voor gebrek, verdriet
en voor verachting die haar griefde.
Ook haar pensioen betrekt ze niet.
| |
Humaniteit
De Spanjaard, nog in Torquemada's huid
of zwelgend in de phalangistenmythe,
vond, wars van mensonterend bloedvergieten,
voor ketters anarchisten sodomieten
met wijs humaan gebaar de worgpaal uit.
| |
| |
| |
Pathologie
Wie geen ‘objecten’ voor me waren
boezemden me steeds afkeer in
om mee te vrijen of te paren.
Ik werd niet warm, ik had geen zin.
En sinds objecten nooit meer dagen
viel 'k op mezelf terug en spin
door autoseks vol zelfbehagen
mij sterk in eigen weefsel in.
Ik mag mezelf nu heel graag lijden
en ik vertroetel en verwen
in nachtelijke lustgetijden
de oude geilaard die ik ben.
En overdag schrijf ik gedichten,
bezie of plak mijn plaatjes op
of mag belust mijn schreden richten
naar park of plein, breestraat of slop.
Naarmate ik intiem mezelven
benader en me courtiseer,
weet ik er diep een erts te delven
waarvan ik leef, waarop ik teer.
Objecten worden overbodig
want ik betrek uit eigen mijn
de delfstof, de metalen nodig
om zelfgenoegzaam rijk te zijn.
Ik trek me terug en ik vereenzaam
van wie ik vroeger dierbaar wist.
Niets heb ik meer met hen gemeenzaam,
nu in mijn huis, straks in mijn kist.
|
|