waarna deze de laatste jaren van zijn leven op zijn landgoed in Lijfland doorbrengt. Officieel staat hij als krankzinnig geboekstaafd waardoor hij tot aan zijn dood onder curatele blijft.
Timo's inwonende zwager Jakob, Eeva's broer, is de verteller in deze in dagboekvorm geschreven roman. In Jakobs aantekeningen, verspreid over de jaren 1827-1837, wordt geleidelijk het verhaal van ‘de gek van de tsaar’ uit de doeken gedaan. Het meest dramatische moment in de roman is de genoemde poging van Bock, in 1829, naar het buitenland te vluchten. Hiertoe heeft Jakob een Texelse schipper omgekocht. Op het laatste moment ziet Bock van de vlucht af, omdat hij die als laf en zinloos ervaart. Hij wil wel naar het buitenland, maar alleen als hij daartoe officieel toestemming krijgt. Hoop hierop is er evenwel niet. Een paar jaar later vindt Bock op zijn landgoed door een schot hagel de dood. Onduidelijk blijft of er sprake is van moord of zelfmoord.
De gek van de tsaar gaat over het eeuwige conflict tussen conformisme en opstandigheid en het morele dilemma dat het zoeken naar een tussenweg tussen beide levenshoudingen met zich meebrengt. Aan de kant van de macht staan in dit boek Duits-Baltische edellieden en Russische autoriteiten; de onderworpenen zijn de Esten, een boerenvolk waarbij Bock door zijn huwelijk aansluiting heeft gevonden. Men ziet in het leven van Bock een parallel met het lot van Kross. Deze zat na de Sovjet-annexatie van Estland ergens in Siberië gevangen, zoals zijn held Bock in een vesting buiten Petersburg was opgesloten. Bock verwisselde zijn kerker voor de grenzen van zijn landgoed, Kross een strafkamp voor de grenzen van Estland. Teruggekeerd in Estland zijn beiden niet vrij. De curatoren die in Bocks papieren snuffelen, lijken op de geheime dienst-agenten en de censor die Kross moet hebben meegemaakt. De Soyjet-werkelijkheid van de auteur en het tsaristische verleden van de romanfiguren lijken in hoge mate identiek, hoe zeer de omstandigheden waarin zij leefden ook verschillen.
Bocks overwegingen om niet te vluchten, lijken ook geldig voor een Ests schrijver in de Sovjet-tijd. Bock vraagt zich af: ‘Wat zou ik in het buitenland kunnen doen?! Ik heb geen geld om iets te publiceren. En als ik al genoeg geld bij elkaar zou weten te brengen, dan zou mijn boodschap niet tot hier doordringen. [..] Nee, nee, als ik al vertrek, dan niet naar Zwitserland, maar daarheen [..]. Naar Irkoetsk en verder, waar de anderen zijn.’ Tussen de regels door lijkt Kross zich af te vragen wat voor zin het voor een Ests