| |
| |
| |
André Suarès en de verovering van de schoonheid
Marcel van den Boogert
I
Op 7 september 1948 overleed op tachtigjarige leeftijd André Suarès, een van Frankrijks grootste schrijvers. In het omvangrijke oeuvre dat hij naliet - dichtbundels, toneelstukken, literaire portretten, essays, reisbeschrijvingen, filosofische overdenkingen - ontbreken romans en novellen. Het boek waarmee hij in 1910 zijn naam als dichterlijk prozaschrijver vestigde, de trilogie Voyage du Condottière, is echter een reisbeschrijving van romanallure, waarin de grenzen tussen proza, poëzie en kritiek vervaagd zijn. Voor dit werk oogstte Suarès de bewondering van schrijvers als Marcel Proust, Thomas Mann, James Joyce, Gabriele d'Annunzio en Miguel de Unamuno. Na de publicatie van het eerste deel, Vers Venise, duurde het nog ruim twintig jaar voordat de schrijver er in slaagde zijn magnum opus te voltooien met de laatste twee delen, Fiorenza en Sienne la bien-aimée.
Het boek, dat sinds 1954 in één band van 600 bladzijden herdrukt wordt, bevat in de vorm van een innerlijke monoloog de lyrische beschrijving van een reis door Italië. Een moderne reiziger verovert, met dezelfde begerigheid als waarmee eertijds Condottieres steden bedwongen, de grandeur en schoonheid van Italië. Hij bezoekt daarbij het noorden, Toscane en Umbrië. De poëtische beschrijving van steden en landschappen wordt afgewisseld met bespiegelingen over schilderkunst, muziek en literatuur.
Een dergelijke belangstelling voor het leven ver buiten de deur kwam bij meer schrijvers uit die periode voor. Nog voor de eeuwwisseling was er weerstand gerezen tegen wat werd gevoeld als een uitwas van het symbolisme: de hang naar beslotenheid, oververfijning en hermetisme zoals die bijvoorbeeld uit het werk van de dichter Mallarmé sprak. De teneur en thematiek van het fin de siècle beleefden in een enkel talent als Jean Lorrain nog wel een mooie nabloei, maar waren voor het overige toch aan te veel epigonen prijsgegeven. Schrijvers en dichters wendden zich af van het
| |
| |
oog dat in mineur hemelwaarts of naar binnen gericht was en begonnen te verlangen naar de weidse blik die uitziet over het land, krachtig en vitaal als van een overwinnaar. Energie luidde het nieuwe parool, en sommige jonge schrijvers die hun wortels hadden in het symbolisme gaven zich over aan een Nietzscheaanse grote gezondheid. Onder hen is André Gide, wiens loflied op de hartstocht der zintuigen, Les Nourritures Terrestres (1897), als een belangrijk voorbeeld van die overgang geldt.
De Voyage du Condottière lijkt op het eerste gezicht goed in dat veranderende klimaat te passen: van beginnend symbolistisch dichter ontpopte Suarès zich tot vitale veroveraar. Maar bij nadere beschouwing blijkt achter het verslag van de reis door Italië nog een andere reis van de Condottière schuil te gaan: de geestelijke reis van een ziel naar vervolmaking. Het is vooral de ontroerende beschrijving van die ontwikkeling, in een taal die afwisselend poëtisch evocatief en intellectueel bondig is, die de Voyage du Condottière uittilt boven het niveau van Schöngeisterei en het boek recht geeft op de status van tijdloos meesterwerk.
| |
II
Wie was André Suarès?
Zijn boeken worden tegenwoordig mondjesmaat herdrukt en zijn in kleine kring antiquarisch zeer gezocht. Rondom zijn moeilijke en lichtgeraakte persoonlijkheid was al bij zijn leven de legende gesponnen van de hautaine en teruggetrokken levende Condottière, die in zijn miskenning in eigen land de wrekende hand der middelmatigen zag.
Hij werd op 12 juni 1868 in Marseille geboren onder de naam Isaac-Félix Suarès, als eerste kind in het gezin van een joodse handelaar. In 1870 werd zijn broer Abraham-David geboren, een jaar later zijn zuster Esther.
Na een eenzame kindertijd, die overschaduwd werd door de dood van zijn moeder toen hij acht jaar was, werd Suarès naar Parijs gestuurd om door te leren. Met zijn eruditie, dweepzucht en grootspraak riep hij op de middelbare school weerstand op. Suarès deelde zijn onstuimige overdrijving en jeugdig enthousiasme voor de kunst met slechts één vriend onder zijn medeleerlingen:
| |
| |
Romain Rolland. Het was in de warme vriendschap met hem dat Suarès leerde zijn dikwijls onmatige bewondering en afkeuring goed onder woorden te brengen. Alles werd gulzig ingedronken en van commentaar voorzien: van de muziek van Bach en Beethoven tot de filosofische denkbeelden van Tolstoj, van de Italiaanse renaissancekunst tot de toneelstukken van Shakespeare.
In 1889 keerde Suarès naar Marseille terug om zijn zieke vader te verplegen. Daar putte hij troost uit zijn lectuur en pianospel, de briefwisseling met Rolland en de omgang met zijn broer, die als marine-officier in Toulon zat. Ondanks verschillen in karakter is de verhouding met zijn broer altijd vol wederzijdse warmte en genegenheid geweest.
Nadat hun vader in 1892 gestorven was, verruilden de twee broers hun voornamen voor André en Jean, wellicht om zich schrap te kunnen zetten tegen het oplaaiend antisemitisme. Suarès, inmiddels literair zowel als muzikaal zeer belezen, debuteerde in 1893 met een klein symbolistisch toneelstuk, dat weinig aandacht trok.
In het voorjaar van 1895 ging Suarès op culturele bedevaart naar Italië. Aan de vooravond van zijn vertrek schreef hij aan Rolland: ‘Ik voorspel je dat deze reis naar Italië er een naar een nieuw leven zal worden. Dat is althans de bedoeling.’ De indrukken van de reis zouden zijn aarzelend schrijverschap, dat dreigde te blijven steken in brieven en aanzetten, een nieuwe impuls moeten geven. Gekleed in een zwarte cape met vilthoed en met weinig geld op zak veroverde Suarès te voet Italië. Hij bezocht de kunststeden in het noorden, verbleef enige weken in Rome en maakte een uitstapje naar Sicilië. Toen hij na een half jaar terugkeerde in Parijs, met in zijn ransel honderden vellen met aantekeningen, schetsen en gedichten, was hij voorgoed veranderd: Italië zou nooit meer uit zijn gedachten wijken.
Na zijn terugkomst schreef Suarès literaire portretten van twee van zijn goden, Pascal en Wagner. In 1901 verscheen zijn eerste grote werk, Images de la Grandeur, een volumineuze verzameling van symbolistisch getinte vrije verzen over almacht, eenzaamheid en verzoening, waarvan de colofontekst luidde: ‘Ces Visions ont peuplé les rêves de la solitude et de l'ennui passionnés, au cours de deux étés mortels, passés dans l'enfer de la ville et le désert des hommes.’ Een jaar nadien vertrok Suarès voor de tweede maal naar Italië.
| |
| |
In het aangrijpende Sur la mort de mon frère (1904) dat hij schreef na het verongelukken van zijn broer Jean, bracht Suarès een overtuiging onder woorden die als sleutel tot het begrip van zijn werk kan dienen: de dood vernietigt de troost die het menselijk verstand te bieden heeft. De mens die nadenkt over de dood staat voor de keus: zichzelf van het leven te beroven (wat Suarès overwogen heeft), zich te bekeren (wat zijn verstand verhinderde) of het leven te overtreffen door het te herscheppen naar eigen inzicht en verlangen. De kunst moet zin aan het zinloze verlenen door de schoonheid die het scheppen van een ideële, andere wereld oplevert, een gedachte die uit de symbolistische erfenis stamt. Vanaf nu zou het frenetieke schrijven van Suarès een poging zijn die andere wereld met de pen tot leven te dwingen.
Deze gedachte kreeg een monumentale uitwerking in Voici l'Homme (1906), een ‘kathedraal’ (zoals Suarès zelf het noemde) van korte maar krachtige teksten, soms niet langer dan een aforisme. Uit deze ‘bittere syllogismen’ (zoals de titel luidt van een in toon en stijl hieraan verwant boek van de Roemeens-Franse filosoof E.M. Cioran van een halve eeuw later) klinkt een vertwijfeld nihilisme op. Bij de voorintekening op het boek schreven slechts vijf kopers in. Van drie van hen zijn de namen overgeleverd: Rodin, Monet en Debussy... De ware condition humaine ligt volgens Suarès niet in de wreedheid van de natuur, maar in haar willekeur en onverschilligheid. De natuur is leeg en zonder bewustzijn en veroordeelt de mens zo tot opperste eenzaamheid. De mens die leeft als de natuur is een gedachteloze en onverschillige bruut die zijn medemensen naar het leven staat. Goedheid, tederheid en schoonheid, kortom humaniteit, bestaan slechts bij de gratie van de overwinning van het verstand op de natuur. Maar het is uitgerekend het verstand dat zegt dat de dood onherroepelijk het einde is en de mens aldus aan zijn sterfelijkheid kluistert. De uitweg die de wanhopige mens gelaten wordt is dat hij welbewust de illusie van zingeving aanvaardt die de kunst hem tot troost aanreikt: ‘Le néant de l'homme est le crime de la laideur. Créer de la beauté est la seule façon d'en sortir.’ In deze gedachtengang, die de invloed van Schopenhauer verraadt, leiden de grandeur en schoonheid van de kunst de mens het illusoire domein binnen van de ardente sérénité, de toestand van brandende kalmte waarin alle tegenstellingen zijn verzoend. Wanneer het hart, aldus Suarès, dat nirwana betreedt bewilligt het verstand in die illusie, in het volle besef bedrogen te worden. Zo'n
| |
| |
tour de force is slechts voorbehouden aan grote helden, onder wie bijvoorbeeld Don Quichot. Maar de echte held is natuurlijk de schepper van een dergelijke romanheld: hij is het die deze bewerking van de werkelijkheid doorziet en regisseert, hij is de hoogste vervulling van het menselijk ideaal, de poète tragique.
Het was in deze periode van grote eenzaamheid en teleurstelling over het uitblijven van respons op zijn werk dat Suarès zijn derde bezoek aan Italië bracht en er eindelijk toe kwam het eerste deel van de Voyage du Condottière te schrijven. De uitweg uit de wanhoop - eerste etappe van zijn geestelijke reis - kreeg na vijftien jaar vorm: het gedroomde Italië.
| |
III
Vers Venise, het eerste deel van de Voyage du Condottière, begint met een portret van Jan-Félix Caërdal, de Condottière. De historische figuur van de Condottiere oefende al vroeg een grote fascinatie uit op Suarès. In het Italië van de vijftiende eeuw was een Condottiere de aanvoerder van een huurlingenleger, die zijn militaire en politieke macht per contract (condotta) aan een lokale machthebber aanbood. In de dichterlijke visie van Suarès werd de Condottiere van soldateske krachtpatser tot moderne Sturm und Drang-ridder, die als gepantserde individualist, vol toewijding aan zijn ideaal, zijn geboortegrond Bretagne verlaat om in alle eenzaamheid de schoonheid van Italië te veroveren. Zijn naam is betekenisvol: Jan is de Bretons klinkende variant van Jean, de naam van zijn betreurde broer, Félix was de tweede naam van Suarès zelf en Caërdal betekent in het Bretons ‘zoeker naar schoonheid’. Suarès typeert hem als volgt: hij is drieëndertig jaar, arm en van hartstocht bezeten. Waar hij verschijnt wekt hij door zijn ongewone voorkomen - lelijk, maar met een karakteristieke kop: een gezicht als uit een andere tijd - verbazing en afkeer. Voor hem is het maken van een reis als het maken van een kunstwerk: het draait om de schoonheid die op het leven veroverd moet worden. Maar die verovering is geen doel op zich, de veroveraar wil uiteindelijk zichzelf veroveren. Daartoe is macht en gestrengheid nodig. Een kunstenaar als Caërdal, die doorkneed is in de klassieke letteren en de Bijbel, en die in opperste vervoering gebracht wordt door muziek en schilderkunst, tracht in de schoonheid de zingeving te vinden die de natuur de mens onthoudt.
| |
| |
De Condottiere Caërdal is Suarès' geïdealiseerde zelfportret, zijn Zarathustra. Zijn tocht door het noorden van Italië wordt een krachtmeting met zichzelf. De reis voert langs Bazel, het Comomeer, Milaan, Cremona, Pavia, Parma, Mantua, Bergamo, Verona en Padua naar Venetië, Rimini en Ravenna. Al aan de oevers van de Lombardijnse meren wordt Caërdal overweldigd door een zinnenprikkelende extase die zijn verstand het zwijgen oplegt. In de steden laat hij zich toespreken door de kunstwerken en mijmert hij over hun geschiedenis. Zijn lyrische beschrijvingen gaan soms over in droomvoorstellingen en herinneringen, die weer het aanknopingspunt vormen voor kleine essay-achtige bespiegelingen over schilders en schrijvers. De poëtische en extatische beschouwing van de grandeur wordt zo afgewisseld met impressionistische observatie en kritische doorlichting. De steden, landschappen en kunstwerken komen te baden in een transcendent licht; de evocatie daarvan is voor de lezer onvergetelijk. Suarès probeert naar eigen zeggen de ziel van een stad in een portret vast te leggen, door de weergave van een detail of een treffende vergelijking. Zo verpersoonlijkt Venetië voor hem een werkelijkheid die ver uitstijgt boven die van de straatjes, het water en de paleizen. De stad biedt zich aan de Condottière aan als een vrouw, die hij penetreert door haar te bezoeken, haar geschiedenis en kunstwerken te overdenken en haar ten slotte te herscheppen in woorden. Het is de blik van de Condottière die de wellust van Venetië herschept, verheft en als het ware voltooit. Dat feest der zinnen doet voortdurend een appèl op de kunstenaar zichzelf te overtreffen: de zintuiglijke apotheose van Venetië, opgeroepen door het gouden interieur van de San Marco, is immers nog maar het begin van de lange reis naar de ardente sérénité. De toon van
Vers Venise is die van de onrust: het ‘Laatste Avondmaal’ van Leonardo da Vinci in Milaan stelt Caërdal teleur, Parma is vergeven van de schilderkunst van Correggio, Mantua ligt als een kadaver te stoven in de zon en de Venetiaanse schilderkunst van Tintoretto en Veronese boezemt hem afkeer in. Maar Caërdal houdt zichzelf voor: ‘Ik heb een wereld te veroveren, niet een uurtje ontspanning. Ik zal terugkeren naar Venetië wanneer ik de slaap kan vatten.’ Als hij zich aan het slot van Vers Venise aan de oever van de Rubicon bevindt, overdenkt hij de daden van Caesar: diens veroveringen zijn uitgevoerd door duizenden soldaten, maar de beslissing om de Rubicon over te steken is door één man alleen genomen, in een groots
| |
| |
moment van waarheid en eenzaamheid. In zo'n moment valt de Condottière in solitaire verhevenheid samen met de heilige en de kunstenaar: er is geen weg terug. Het slot luidt: ‘Voorwaarts’.
| |
IV
In de jaren die volgden op het verschijnen van Vers Venise schreef Suarès maandelijks een ‘Chronique de Caërdal’ in het gezaghebbende literaire tijdschrift La Nouvelle Revue Française: literaire portretten en essays, die kort daarna in boekvorm gebundeld werden. Uit die prachtige stukken spreekt een pas ontloken adoratie voor het leven. Ondertussen bleef hij schrijven aan een vervolg van de Voyage du Condottière. Maar er waren gebeurtenisssen, zoals de Eerste Wereldoorlog, die Suarès zo diep schokten dat de ardente sérénité verder weg leek dan ooit. De Mars op Rome van Mussolini in 1922 vervulde hem met huiver en weerzin: zijn in geschrifte beleden afkeer van de Italiaanse fascisten en later de Duitse nationaal-socialisten bezorgde zijn naam tijdens de bezetting een plaats op de arrestatielijst van de Gestapo. Na een tip dook hij bij vrienden onder.
Literaire sympathie ontving Suarès in de jaren twintig opvallend veel van kunstenaars, zoals de schilders Rouault en De Bosschère en de beeldhouwer Bourdelle, die uitvoerig met hem correspondeerden. Zijn boeken oogstten in de pers respect maar geen bewondering: zijn compromisloze houding tegenover zichzelf en anderen stootte velen af. Van Suarès was bekend dat hij het liefst in het gezelschap van zijn goden vertoefde: Shakespeare, Montaigne, Pascal, Stendhal, Dante, Michelangelo, Rembrandt, Cervantes, Goethe, Beethoven, Bach, Wagner, Dostojevski, Tolstoj, Ibsen, Keats, Baudelaire, Rimbaud, Verlaine, Plato, Aristofanes en de Griekse tragediedichters. Van al deze idolen heeft Suarès portretten geschreven die van luciditeit getuigen en de trekken van de maker ten minste zo scherp doen uitkomen als die van de geportretteerden.
In 1928 was Suarès terug in Italië, waar hij de kracht opdeed de Voyage du Condottière te voltooien. Zijn toon was zachter en lyrischer geworden. De beide laatste delen verschenen in 1932.
| |
| |
| |
V
In het tweede deel, Fiorenza, vangt de reis aan in Genua en gaat dan via Pisa en Lucca naar Florence. In die stad raakt de Condottière verrukt van de allégresse spirituelle, de vrolijkheid van de geest, die hij daar aantreft. Zoals de wellust bij Venetië hoorde, zo hoort de intelligentie bij Florence. Alles ademt een opgewekte rust en waardigheid, als in de schilderijen van Botticelli. De geest vindt hier zijn bestemming. Florence is bij uitstek de stad van Leonardo da Vinci. In Vers Venise had Caërdal weliswaar zijn teleurstelling uitgesproken over diens ‘Laatste Avondmaal’, maar Suarès vereerde in Leonardo de kunstenaar van wie leven en werk bezeten waren van het zoeken naar perfectie. Maar er ontbreekt iets aan Leonardo, en trouwens aan heel Florence: het hart doet niet mee. De kennis en kunde hebben met hem de hoogste toppen van de intelligentie bereikt, maar het aldus verkregen inzicht laat het hart koud en zonder passie.
De Condottière bezoekt Florence met opgeheven hoofd, niet alleen uit trots maar ook om fresco's en kerkgevels goed te kunnen zien. Kijken is de handeling waar alles om draait in de Voyage du condottière: het is de blik die de werkelijkheid schept. In de Inleiding van Vers Venise had Suarès al opgemerkt dat niet iedereen kan kijken: velen zijn ziende blind. Opvallend is het grote aantal verwijzingen in de tekst naar ogen en blikken. ‘Kijken is het leven veroveren,’ en met die uitspraak onderstreept Caërdal de eenzaamheid van de reiziger die als buitenstaander niets dan zijn blik heeft. Alleen de kunstwerken lijken terug te kijken, en zo ontstaat de innerlijke dialoog tussen object en beschouwer die enkele van de mooiste bladzijden van het boek heeft voortgebracht: die over de schilderkunst van de renaissance.
Rond de eeuwwisseling beleefde de kunst van de renaissance een ongekende populariteit onder schrijvers en dichters. Péladan, Barrès en Valéry dweepten met Leonardo da Vinci, terwijl Rolland een biografie schreef van Michelangelo. Suarès deelt in die verering voor de renaissance maar spreidt in de Voyage du Condottière een voor die tijd verrassende voorkeur voor pre-renaissancistische schilderkunst ten toon. Tintoretto en Veronese worden verworpen omdat hun werk vooruitloopt op de verfoeide barok. Michelangelo is een groot schilder maar hij is te overdadig in zijn krachtsvertoon. Sodoma, Correggio, Giulio Romano en de navol- | |
| |
gers van Michelangelo zijn in hun technische perfectie ten prooi aan een dodelijk academisme. Rafaël schildert voortreffelijk maar zijn portretten hebben niets te zeggen. Leonardo is een universeel kunstenaar maar heeft te veel van de virtuoos, de schepper van perfectie zonder passie. Het zijn de zoekers naar een nieuwe vorm, de eenlingen en overgangsfiguren in de kunst, aan wie Suarès de hoogste lof toezwaait: Duccio, Giotto, Masaccio, Piero della Francesca, Fra Angelico en Botticelli, allen schilders die in hun verdeling van kleuren en lijnen niet de regels van de canon hebben gevolgd, aldus Caërdal. Slechts de kunstenaars die gekeken hebben zoals de Condottière zelf kijkt, is het volgens hem gelukt de hoogste schepping te volbrengen: beheersing en compassie af te beelden én bij de toeschouwer op te roepen.
Toch hebben de grandeur en schoonheid van Florence het hart van Caërdal onvervuld gelaten. Zijn reis is nog niet volbracht.
| |
VI
Het derde deel van de Voyage du Condottière, Sienne la bien-aimée [Siena de teerbeminde], ademt een sfeer van verstilling en inkeer. De reis voert langs de mooiste plaatsen in en net buiten Toscane en Umbrië: Arezzo, Gubbio, Urbino, Assisi, Perugia, Spoleto, Todi, Orvieto, Monte Oliveto en tot besluit Siena, waar de reis van de Condottière in een apotheose zal eindigen.
In Urbino is de kunst zo groots en waardig dat Caërdal het liefst de hele reis zou beëindigen en zich zou vestigen in het paleis van de hertog van Montefeltre, de beroemdste condottiere van Italië. Maar hij moet verder en ontvangt in Assisi wat hem in Florence onthouden werd: de openbaring van de liefde. Het voorbeeld van de heilige Franciscus leert Caërdal dat het zinloos is zichzelf te gronde te richten in een zoektocht naar volmaaktheid die onbereikbaar zal blijken en dat het de compassie met het leven zelf is die de mens uiteindelijk verzoent met het lijden en de dood. Siena ontvangt de Condottière daarna als een verloofde die haar geliefde in de armen sluit. Alles in Siena vervult hem met een onvergelijkelijke ontroering: de Dom, het Palazzo Tolomei, de Fonte Branda en natuurlijk de Campo zelf, het mooiste plein van de wereld. Daar, in het Palazzo Pubblico, vindt een grootse ontmoeting plaats: de Condottière Jan-Félix Caërdal spreekt in gedachten met
| |
| |
de Condottiere Guidoriccio da Fogliano, die daar in 1328 in fresco vereeuwigd is door de schilder Simone Martini. Van zijn hoog te paard gezeten voorganger ontvangt Caërdal de raad zijn aspiraties naar erkenning en bewondering in de wereld op te geven, daar de ardente sérénité slechts in volmaakte afzondering gevonden zal kunnen worden. Pas na zelfoverwinning zal de Condottière het triomfantelijk einde van zijn reis kunnen vieren. Zelfoverwinning legt het verstand het zwijgen op en maakt het mogelijk met een glimlach te berusten in het absolute niets, aldus Guidoriccio. Als Caërdal hem verwonderd vraagt hoe zo'n berusting kan schuilgaan achter zulk een vervaarlijke wapenuitrusting, antwoordt Guidoriccio: ‘Macht vraagt om een masker; en jij weet heel goed dat op een nacht dat masker valt. Niemand weet wie ik ben, maar ik bén, daar gaat het om. [...] Wat maakt het uit of je de eerste bent, zelfs in Rome? [...] Laat die minachting toch varen. Ontdoe je van die kinderachtige woede. Spaar je krachten voor andere ondernemingen. Richt je vanaf nu alleen nog op wat voor jou echt telt, de schoonheid in wording. Daar alleen ligt, voor de vonk van een ogenblik zowel als voor de eeuwigheid, jouw passie.’ Met de woorden ‘Vader, u heeft gelijk’ besluit Caërdal het gesprek. Hij beziet de stad door de ogen van een verliefde: de madonna's van de Sienese schilders fluisteren hem toe dat de door schoonheid opgewekte liefde hem de vervulling van zijn zoektocht zal schenken. De stad wordt een vrouw, een geliefde. Waren voorheen grandeur en schoonheid onlosmakelijk met elkaar verbonden, vanaf nu gaat de schoonheid geheel op in de liefde. De Condottière wordt door Siena in die mystieke liefde ingewijd. Hij verovert het inzicht dat de mens die zijn leven geeft aan de schoonheid zichzelf overstijgt en zo aan de allerhoogste volheid raakt op het
moment dat hij zich in de liefde verliest: de ardente sérénité. Vervuld van dat inzicht verklaart Caërdal op magistrale wijze Siena zijn liefde: de reis van de Condottière is voltooid, [zie de fragmenten in Vertaald Proza]
In de reis van de Condottière laten zich drie soorten reizen ontdekken. Allereerst zijn dat de echte reizen die Suarès-Caërdal door Italië heeft afgelegd en die de stof voor de beschrijvingen hebben geleverd. De tweede reis is die door de kunst en de geschiedenis, die tezamen het gedroomde Italië vormen waar de Condottière hartstochtelijk zijn geheime vaderland in heeft herkend. En ten
| |
| |
slotte is er de reis die Suarès-Caërdal aflegt op weg naar inzicht en vervolmaking van de ziel. In het eerste boek, Vers Venise, ontdekt hij de laagste vorm van schoonheid: die van de zintuigen. In het daarop volgende boek, Fiorenza, raakt Suarès-Caërdal onder de bekoring van een hogere vorm van schoonheid: die van de geest. Maar pas in het laatste boek, Sienne la bien-aimée, wordt hij veroverd door de hoogste vorm van schoonheid: die van de liefde. Het verlangen naar plénitude, volheid, heeft de verlokkingen van de zintuiglijke waarneming, de verleidingen van de macht en zelfs de betovering van de kunst achter zich gelaten: alles is opgenomen in de mystieke overgave aan de liefde.
Onmiddellijk na het verschijnen van de beide laatste delen van de Voyage du Condottière schreef Gabriel Bounoure hem: ‘De kunst van Italië vindt door u haar hoogste voltooiing en gaat over in een leven zonder einde. Ik ken niets dat hoger, menselijker, grootser is dan het moment waarop de Condottière tot de ontdekking komt dat de Liefde verder reikt dan de schoonheid.’
| |
VII
De Voyage du Condottière is het belangrijkste en meest bekende boek van André Suarès gebleven. Hij is er in geslaagd een uiterst complexe visie op leven en kunst poëtisch samen te ballen in een proza dat juist door zijn lapidaire stijl ook voor de moderne lezer nog altijd even boeiend als ontroerend is. Voor de oorlog heeft het boek invloed gehad op schrijvers als Larbaud, Malraux, Montherlant en Morand. In onze tijd is de verkoop van de jongste herdruk (uit 1984 bij Granit) een succes, wellicht dankzij de juichende besprekingen in de pers. Herdrukken van andere boeken en een biografie uit 1990 hebben Suarès ook nieuwe lezers opgeleverd. De Franse filosoof Michel Onfray zegt in zijn onlangs verschenen boek La sculpture de soi zijn esthetische moraal zelfs rechtstreeks aan de Voyage du Condottière te hebben ontleend.
Van de meer dan honderd boeken van André Suarès is nooit een regel in het Nederlands vertaald.
Tussen de nagelaten papieren van Suarès trof men een bijzondere tekst aan die hij kort voor zijn dood voltooid had. Hierin zag hij terug op zijn leven en zijn werk. Hij omschreef zijn leven als één
| |
| |
grote reis naar een ideaal dat uiteindelijk wel gevoeld maar niet duurzaam veroverd kon worden. Toch was de levensreis van de Condottière daarmee niet vergeefs geweest: de filosofische inzichten van Nicolaas van Cusa, Spinoza en Bergson hadden hem de overtuiging geschonken dat het maken van de reis het uiteindelijke reisdoel was geweest.
Zijn schitterende boeken zijn er om ons daarvan zelf te overtuigen.
André Suarès in 1895 tijdens zijn eerste reis door Italie.
André Suarès op vijfenzestig jarige leeftijd
|
|