De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Essay | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Pegasus met drie benen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met de ‘rhymability’ van het Engels is dus droevig gesteld, als je de Engelssprekenden mag geloven. De argumenten daarvoor zijn echter nogal casuïstisch van aard en voor een nuchtere buitenstaander bepaald niet overtuigend. Je hoeft maar een poëziebloemlezing op te slaan om te constateren dat er, in elk geval tot een eeuw geleden, in het Engels uitbundig werd gerijmd. In andere domeinen dan de literaire poëzie, bijvoorbeeld de liedschrijfkunst, werd en wordt een hoge rijmdichtheid bereikt. De groten van het genre (W.S. Gilbert, Cole Porter, Stephen Sondheim) doen dat met een gemak waar je als Nederlander alleen maar jaloers op kunt zijn. Porter schudde zijn leven lang regels als ‘Flying too high with some guy in the sky / Is my idea of nothing to do / Yet I get a kick out of you’ uit zijn mouw. De somberheid van de rijmkundigen wordt door de rijmers in alle toonaarden gelogenstraft. De berijmbaarheid van een taal is een betrekkelijke grootheid. Ze is alleen te bepalen, en heeft ook alleen maar betekenis, als de betreffende taal met een andere taal wordt gecontrasteerd. Het is niet toevallig dat juist vertalers - Holmes, Verstegen - woorden hebben gewijd aan de kwestie, die onder de gegeven omstandigheden kan worden teruggebracht tot de vraag: ‘Hoe verhoudt zich de berijmbaarheid van het Engels tot die van het Nederlands?’ Daar had ik tijdens die gedachtenwisseling met Peter Verstegen geen antwoord op. Ik had zelfs geen idee op welke manier ik erachter zou kunnen komen. Maar een prikkelende probleemstelling vond ik het wel. Ik beloofde erover te zullen mijmeren, en de uitkomst van die rijmmijmerijen leest u hieronder.
Als collectioneur van rijmwoordenboeken overwoog ik natuurlijk eerst of een vergelijking van die lexica iets zou kunnen opleveren. In Nederland zijn op het ogenblik drie serieuze rijmwoordenboeken verkrijgbaar (Ballot, Buijdens en Bakker), in het Engelse taalgebied tenminste tien (Burges Johnson, Cahn, Espy, Fergusson, Lees, Stillman/Whitfield, Walker, Webster, Wood, Young) - nog afgezien van coverversies, vestzakuitgaven en historische herdrukken. Die numerieke overmacht zou erop kunnen wijzen dat rijmen in het Engels dermate moeilijk is, dat veel consumenten behoefte hebben aan lexicografische hulp. Deze gedachte wordt ondersteund door het gegeven dat talen die als gemakkelijk berijmbaar bekend staan, slechts weinig rijmwoordenboeken bezitten. Ik ken maar één recent rijmwoordenboek in het Italiaans (Mongelli), twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het Frans (Desfeuilles en Warnant) en twee in het Portugees (Costa Lima en De Casteloẽs). Erg solide is deze bewijsvoering echter niet. De feiten laten ook een radicaal andere interpretatie toe: Rijmen in het Engels is gemakkelijk, en daardoor zo populair dat er een grote markt is voor rhyming dictionaries. Het aantal rijmwoordenboeken zegt dus niet zoveel over de berijmbaarheid van een taal. Ook de omvang is geen betrouwbaar criterium. Het grootste rijmwoordenboek ter wereld, Peregrinus Syntax' Allgemeines deutsches Reimlexikon (1826) telt 280.000 woorden. Vergeleken daarmee steken de recordhouders in andere talen maar schamel af:
Niemand zal uit deze getallen de conclusie durven trekken dat het Duits drieëneenhalf keer zo goed berijmbaar is als het Portugees, of dat het Nederlands 25% rijker is dan het Frans. Tot welke omvang een rijmwoordenboek uitdijt wordt vooral bepaald door de grootmoedigheid van de uitgever en de verkniptheid van de auteur. Zo nam Peregrinus Syntax in de rijmrubriek atte 26 soorten -latte op, 13 soorten -matte, 41 soorten -platte en 20 soorten -ratte. Stamwoorden als rattel en sattel liet hij terugkomen in de rubrieken atteln, attelnd, attelns, attels, attelst en attelt. De ene rijmlexicograaf werkt zoveel selectiever en economischer dan de andere, dat je uit woordentotalen niets kunt afleiden over de rijmrijkdom van de betreffende taal. Om redactionele verschillen te omzeilen zou je een gedifferentieerde analyse op het niveau van de rijmrubrieken moeten uitvoeren. Maar daarbij doet zich het levensgrote probleem voor dat de omvang van een rijmrubriek geenszins hoeft te corresponderen met de bruikbaarheid in de dichterlijke praktijk. Een dichter die een vers begint met ‘Er stonden drie kruisen op Golgotha’ brengt zichzelf in grote moeilijkheden, ook al biedt het rijmwoordenboek hem niet minder dan 445 a-woorden. De meeste daarvan - pa, CDA, poeha, Appelscha, aquaria - vallen qua betekenis of stijlniveau echter zo uit de toon dat ze voor een serieus gedicht niet in aanmerking komen. Van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neutrale vocabulaire zijn alle werkwoordsvormen (ga, versla, doorsta) hier uitgesloten omdat de regel in de verleden tijd staat. En wie de naam Veronica niet wil gebruiken omdat Werumeus Buning dat al heeft gedaan, ziet men zijn keus beperkt tot een handjevol woorden: na, (wel)dra, ja, genâ. Gevallen van schijnovervloed komen in meer talen voor. De taalkundige Pierre Guiraud heeft ooit het gebruik van de rijmklank -oire onderzocht in een drietal klassieke Franse treurspelen: Le Cid en Cosroès van Rotrou en Bajazet van Racine. Hij trof de klank -oire 58 maal aan, als onderdeel van de woorden gloire (23x), victoire (13x), mémoire (11x), croire (9x), histoire (1x) en noire (1x). Niet meer dan zes verschillende woorden dus, terwijl er volgens zijn rijmlexicon 120 woorden beschikbaar waren! Moraal van dit verhaal: rijmwoordenboeken zijn ongeschikt als informatiebron voor berijmbaarheidsonderzoek.
Er zat niets anders op dan de rijmwoorden ‘in het wild’ te gaan bestuderen. Ik dook de poëzie in, met het voornemen een tekstcorpus samen te stellen dat zich zou lenen voor vergelijkende analyse. De gewone bloemlezingen boden niet wat ik hoopte. Recente literaire gedichten - vooral de Engelse - zijn overwegend rijmloos. Daarna doorbladerde ik mijn oude jaargangen van De Tweede Ronde. Wellicht zouden de poëzievertalingen uit het Engels, samen met de originele versies, voldoende studiemateriaal opleveren. Deze poging strandde evenwel op de klip van de onvergelijkbaarheid. De vertalers waren vaak eeuwen jonger en soms ook minder geniaal dan de oorspronkelijke auteurs. Meer dan eens constateerde ik dat ze concessies hadden gedaan aan de rijmdichtheid en -kwaliteit van het origineel. Daardoor zou een vertekening kunnen ontstaan ten nadele van het Nederlands. De oplossing van het methodologische probleem diende zich eindelijk aan in de gedaante van het sonnet: een overzichtelijke, verplicht rijmende versvorm die in beide talen door begaafde dichters is beoefend, tot op de dag van vandaag. In mijn kast stond de bloemlezing van Robert-Henk Zuidinga, 200 Sonnetten (Sijthoff, Amsterdam 1985) en na enig speuren vond ik een Engelstalige pendant: The Sonnet - an anthology (Ed. R.M. Bender & C.L. Squier, Washington Square Press, New York 1987). In beide bloemlezingen bekeek ik de sonnetten van de laatste eeuw, geschreven door auteurs die waren geboren in 1850 of later. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het betrof in totaal 83 Nederlandse en 84 Engelse dichters. Een eerste inventarisatie van hun werk leverde dit staatje op:
In de Engelse collectie bevinden zich maar liefst 54 veertienregelige gedichten zonder regulier rijm. Opvallend is dat die pseudosonnetten hoofdzakelijk uit de naoorlogse periode stammen, waardoor het vermoeden wordt gewettigd dat de rijmarmoede geen afspiegeling is van ongunstige klankeigenschappen van de taal, maar van een literaire traditie die het rijm als een ongewenst attribuut beschouwt. Binnen de groep van de echte sonnetten springt het verschil in rijmdichtheid in het oog. Nederlandse dichters werken veelal naar het model van het Italiaanse sonnet, met vijf rijmklanken; in de Angelsaksische literatuur domineren de Shakespearesonnetten en andere varianten met zeven rijmklanken. Moet de geringere rijmdichtheid van Engelse sonnetten eveneens aan ‘de literaire traditie’ worden toegeschreven? Dat lijkt me te simpel. Verschillende poëtica's leggen een verband tussen de klankeigenschappen van het Engels (‘comparatively rough and rhymeless’, zegt de prosodist R.F. Brewer) en het feit dat het Italiaanse sonnet van lieverlee door het rijmarme Shakespearesonnet is overvleugeld. Veelzeggend is ook dat sonnetten met vier of minder rijmklanken, die dus niet naar een traditioneel model zijn gevormd, in de Nederlandse poëzie veel frequenter zijn dan in de Angelsaksische (38/155 tegen 11/128, zie het staatje hierboven). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn aanvankelijke onzekerheid had inmiddels plaatsgemaakt voor een stellig vermoeden dat Nederlands beter berijmbaar is dan Engels. Dat vermoeden vroeg om nadere bevestiging. Ik heb de studie voortgezet door uit de rijmende sonnetten een selectie te maken van 77 Nederlandse en evenveel Engelse gedichten. Met angstvallige precisie zorgde ik ervoor dat beide tekstcorpora gelijkwaardig waren op het punt van rijmdichtheid en gemiddelde ouderdom. In dat materiaal ben ik gaan zoeken naar objectieve indicatoren voor berijmbaarheid. Ik heb er vier gevonden:
1. Het aantal versvoeten per regel Naarmate een taal moeilijker berijmbaar is, zullen dichters de neiging hebben hun regels langer te maken - hoe langer de regel, hoe gemakkelijker immers de versificatie. De meeste onderzochte sonnetten waren geschreven in de traditionele jambische pentameter. Engelse sonnetten waren iets langer dan Nederlandse: 5,10 versus 4,95 versvoeten per regel. Een gering verschil in het voordeel van het Nederlands.
2. Het percentage zuivere rijmen De gedachte ligt voor de hand dat het aantal rijmfouten iets zegt over de (on)berijmbaarheid van een taal. Ik heb de rijmwoorden in het materiaal verdeeld in zuivere en onzuivere rijmen. Tot de onzuivere rijmen rekende ik de diverse soorten half- en oogrijm, rijke rijmen (opgevouwen/ saamgevouwen, misses/ dismisses), schrikkelrijmen (voorstel/ wel, things/ blessings) en rijmen waarin een stomme e betrokken was (whisper/ rumor, spirited/ dead). Slechts twee minimale, tegenwoordig algemeen aanvaarde onzuiverheden heb ik door de vingers gezien: Nederlandse rijmen van het type heden/ vrede, en Engelse koppels waarin een korte i op een lange i rijmde (prophecy/ free). Nederlandse dichters bleken minder te hoeven smokkelen dan Angelsaksische. Onderstaande cijfers vormen een nieuwe aanwijzing dat onze taal zich gemakkelijker laat berijmen dan het Engels. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De mate van woordkeusbeperking In een optimaal berijmbare taal is er voor ieder gewenst begrip een bruikbaar rijmwoord. Als je in zo'n taal duizend willekeurige versregels zou bekijken zou je ook duizend verschillende rijmwoorden vinden. (Nu ja, bijna duizend; sommige favoriete begrippen - ik, nacht, zee, kind, voorbij - zullen vaker dan één keer voorkomen.) Naarmate een taal moeilijker berijmbaar is, worden de dichters meer beknot in hun woordkeuze en zullen ze vaker moeten terugvallen op gemeenplaatsen (ster/ ver, mensen/ wensen, zien/ misschien) of aspecifieke functiewoorden (zijn, aan, meer). In duizend versregels zou je veel minder dan duizend verschillende rijmwoorden vinden. Hierbij kan zich echter door twee factoren een vertekening voordoen. Ten eerste kan de ene taal een grotere dichterlijke woordenschat hebben dan de andere. Ten tweede kan de ene bloemlezing waaruit ik heb geput, een grotere thematische diversiteit vertonen dan de andere. In beide gevallen geeft de indicator ‘aantal verschillende rijmwoorden’ een geflatteerd beeld van de berijmbaarheid van de betreffende taal. Maar, zo redeneerde ik, als die effecten een rol spelen, dan moet dat niet alleen in de rijmwoorden maar ook in de niet-rijmende woorden zichtbaar zijn. Ik zou de groep van 1078 rijmwoorden derhalve moeten vergelijken met een controlegroep, afkomstig uit het inwendige van de versregels. Die controlegroep heb ik samengesteld door bij ieder rijmwoord een woord te zoeken met precies dezelfde grammaticale kenmerken. Stuitte ik op het rijmwoord (wij) liepen, dan zocht ik het dichtstbijzijnde ‘zelfstandig werkwoord, o.v.t, le persoon meervoud’ en noteerde dat. Op dezelfde manier zocht ik bij ieder rijmend zelfstandig naamwoord, adjectief, voorzetsel, telwoord enzovoort een niet-rijmende pendant. Het resultaat was een woordenverzameling die qua omvang, stijlniveau en woordsoortsamenstelling optimaal vergelijkbaar is met het rijmwoordenbestand. Toen kon ik het aantal verschillende woorden bepalen. Dat was niet bijzonder moeilijk. Samenstellingen als argusogen of fisherman bracht ik onder bij het stamwoord. Homoniemen zoals gestoken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(geprikt) en gestoken (gekleed) kregen elk een eigen plaats, evenals (the) play en (to) play, of (de) dromen, (het) dromen en (wij) dromen. Om de door het rijm geïnduceerde woordkeusbeperking in een getal uit te drukken, deelde ik het gevonden aantal verschillende rijmwoorden door het aantal verschillende niet-rijmende woorden:
Engelse dichters worden door het rijm dus iets meer in hun vrijheid van woordkeus beperkt dan Nederlandse.
4. Het aantal rijmwoorden per klankrubriek Een heel andere invalshoek is de volgende. Stel dat er een taal bestond waarvan alle woorden eindigden op een klinker: aa, ee, ie, oo, uu, eu, oe, ou, ui of ij. Dat zou een ideale rijmtaal zijn: voor ieder rijm zou de dichter ééntiende van de woordenschat tot zijn beschikking hebben. Als je in die taal duizend versregels zou onderzoeken, dan zou je de rijmwoorden kunnen onderbrengen in tien klankrubrieken met elk gemiddeld honderd woorden. Naarmate een taal meer afwijkt van dit ideaalbeeld, zal een tekstcorpus meer verschillende rijmrubrieken bevatten met een kleinere gemiddelde omvang. Het aantal rijmwoorden per rubriek is dus een indicator voor berijmbaarheid. Analyse van het Nederlandse en Engelse materiaal bracht deze cijfers aan het licht, die dunkt me voor zichzelf spreken:
Tot zover de indicatoren, die met elkaar een redelijk beeld geven van de berijmbaarheid. Helemaal compleet is dat beeld niet, want er ontbreken twee relevante aspecten: de gemiddelde woordlengte en het percentage ongrammaticale zinnen. Ik heb deze buiten beschouwing moeten laten vanwege onoverkomelijke beoordelingsen interpretatieproblemen. Onderstaand overzicht laat zien dat alle wél gehanteerde indicatoren erop wijzen dat Nederlands een betere rijmtaal is dan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engels. (De ratio's geven aan in hoeverre de berijmbaarheid van het Nederlands die van het Engels overtreft.):
De verschillen zijn in het algemeen niet bijster groot, maar men moet bedenken dat elke ratio maar een deelaspect van het begrip ‘berijmbaarheid’ weergeeft. Om tot een eindcijfer te komen, moeten de verschillende ratio's worden gecombineerd. Daartoe kunnen we uitgaan van de volgende redenering. Naarmate een taal moeilijker berijmbaar is, zullen de dichters én meer rijmklanken per sonnet gebruiken, én langere versregels schrijven, én meer rijmfouten maken én minder originele rijmwoorden inzetten. Al deze variabelen zijn onafhankelijk van elkaar. Het verschil in berijmbaarheid tussen het Nederlands en het Engels correspondeert met het produkt van de bijbehorende ratio's: 1,21 × 1,03 × 1,03 × 1,06 = 1,36. De eerste ratio telt niet mee omdat die eerder iets zegt over cultuur- dan over berijmbaarheidsverschillen. De ratio voor ‘gemiddelde omvang rijmrubrieken’ komt voort uit een totaal afwijkend perspectief; hij levert geen zelfstandige bijdrage aan het eindcijfer, maar bevestigt wat op een andere manier al gevonden is. Goed, het jongleren met getallen heeft als resultaat opgeleverd dat Nederlands 1,36 keer zo goed berijmbaar is als Engels. Men kan zich - terecht - afvragen hoe nauwkeurig dat getal is, maar belangrijker is de vraag wat het eigenlijk betekent. In feite is de conclusie er één van het type ‘Amsterdam is 1,36 keer zo mooi als Londen’: een zinledige uitspraak, want er ligt geen telbare of meetbare eenheid aan ten grondslag. Hoe kun je nu het begrip ‘berijmbaarheid’ concretiseren? Laten we ons even voorstellen hoe het rijmen in zijn werk gaat. In het hoofd van de dichter ontstaat een regel, bijvoorbeeld ‘O, 't ruisen van het ranke riet’, of ‘Ambrosia, wat vloeit mij aan?’, of ‘Ik draag een waarschuwing bloedjas’, of ‘'t Is triestig dat het regent in de herfst’. Sommige van die einderegelwoorden laten veel rijm- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bindingen toe (riet, aan), andere weinig of geen (bloedjas, herfst). We kunnen, heel globaal, de dichterlijke woordvoorraad verdelen in twee groepen: één met goed berijmbare en één met slecht berijmbare woorden. De berijmbaarheid van de taal kun je dan concreet definiëren als de verhouding tussen de groep ‘goed berijmbare woorden’ en de totale dichterlijke woordvoorraad. De uitgevoerde sonnettenanalyse maakt het mogelijk iets te zeggen over die verhouding. We beschikken immers over een verzameling goed berijmbare woorden (het rijmwoordenbestand), met daarnaast een controlegroep van ‘potentiële rijmwoorden’ die representatief zijn voor het poëtische vocabulaire als geheel. Vergelijking van beide bestanden brengt een frappant verschil aan het licht, een verschil in de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke rijmen. ‘Mannelijk’ zijn rijmwoorden met de klemtoon op de laatste lettergreep (man, boy, vaarwel, goodbye), ‘vrouwelijk’ zijn rijmwoorden die eindigen op een of meer onbeklemtoonde lettergrepen (dame, lady, prettig, agreeable). Men oordele zelf:
In de Nederlandse sonnetten zijn vrouwelijke woorden in rijmpositie iets ondervertegenwoordigd. In Engelse sonnetten daarentegen doet zich een sterke discrepantie voor. Afgaande op het controlebestand is bijna 35% van de potentiële rijmwoorden vrouwelijk, terwijl het aantal vrouwelijke woorden dat daadwerkelijk in rijmpositie is geplaatst slechts 115 bedraagt (ruim 10% van het totaal). Om dat percentage te bereiken hebben de dichters ook nog fors moeten smokkelen: van de 115 vrouwelijke rijmen zijn er 45 onzuiver. Een en ander betekent dat een kwart (35% minus 10%) van het Engelse dichterlijke vocabulaire in de praktijk nauwelijks inzetbaar is. Zo'n contingent van rijmkundige muurbloempjes komt in het Nederlands niet voor. Als we op deze simplificatie (want dat is het natuurlijk) mogen afgaan, verhoudt de berijmbaarheid van het Nederlands zich tot die van het Engels als 100: 75, oftewel 4: 3, oftewel 1,33. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Interessant is dat dit verhoudingsgetal bijna gelijk is aan de zojuist volgens een heel andere methode bepaalde ratio 1,36.
Vergeleken met zijn Nederlandse kunstgenoot berijdt de Angelsaksische dichter een Pegasus met drie benen. Hoe is het dan mogelijk dat Engelstalige liedjesschrijvers en light-versedichters tot zulke indrukwekkende staaltjes van rijmkunst in staat zijn? Mijns inziens ligt de verklaring in de manier waarop deze auteurs het vrouwelijk rijm behandelen. Liedjesschrijvers kiezen de strategie van het negeren. Ze zetten al hun kaarten op het mannelijk rijm en gebruiken de meerlettergrepige rijmen alleen als het echt niet anders kan. Doordat er zo intensief wordt geput uit de voorraad mannelijke rijmen treedt overigens wel een zekere clichématigheid op. In de eerder geciteerde regel van Cole Porter, ‘Flying too high with some guy in the sky’ blinken de rijmwoorden niet bepaald uit door originaliteit. Die neiging om in stereotiepen te vervallen blijkt ook uit een enkele jaren geleden door mij uitgevoerd onderzoekje naar de slotwoorden van liedjes. In Nederlandse liedjes maken de vijf meest gebruikte slotwoorden (jou, zijn, mij, alleen, niet) samen 10% van het totaal uit. Van de Engelse liedjes eindigt maar liefst 25% op één van de top-vijfwoorden (me, you, love, day, night). Light-versedichters pakken het heel anders aan. Ze lopen niet weg voor vrouwelijk rijm, maar proberen het met een keur van trucs en kunstgrepen aan zich te onderwerpen. Ze rijmen alligator op ate her, Norway op one more way, Birmingham op corfirming ‘em, hypotenuse op lot o’ news en Hamlet op not give a damn or a damnlet. Nood maakt vindingrijk. Het lijkt me geen dwaze veronderstelling dat juist dankzij de moeilijkheidsgraad van het vrouwelijk rijm in de Angelsaksische landen een rijmcultuur kon opbloeien die een overvloed aan geestige en inventieve versregels heeft voortgebracht. Zonder de Nederlandse virtuozen tekort te willen doen, durf ik te stellen dat het gemiddelde peil van de rijmkunst in onze streken lager ligt dan in het Engelse taalgebied - men hoeft maar te denken aan de myriaden rammelende en geestloze limericks die hier worden geproduceerd. Ik schrijf dat toe aan de Wet van de remmende voorsprong: rijmen in het Nederlands is gewoon te gemakkelijk. Wij missen de prikkel om, zoals de Engelstalige versificateurs, het tekort aan rhymability te compenseren met rhyming ability. |
|