| |
| |
| |
Bauers gelijk
L.H. Wiener
Toen ik op 19 mei 1993, 's avonds laat, na het bijwonen van mijn laatste bestuursvergadering van de Stichting Schouwburg en Muziektheater, de deur opende van café Kalfshoven, op de hoek van de Breestraat en de Kloostervest, wist ik nog niet dat ik samenliep met omstandigheden die mij in een verhaal zouden binnenvoeren dat ik alleen nog maar hoefde op te schrijven. Een verhaal bovendien, zoals een verhaal behoort te zijn; met een midden, een begin en een eind.
Gemiddeld eenmaal in de zes weken zocht ik mijn heil in dit zo'n beetje bruinste café van de stad. En dan altijd tegen sluitingstijd en altijd na afloop van een bestuursvergadering van de Stichting Schouwburg en Muziektheater, waarvan het bijwonen in steeds sterkere mate een behoefte aan doorspoelen bij mij teweegbracht.
In 1993 was Kalfshoven nog een café waar men rond het middernachtelijk uur min of meer bekende stadgenoten aan de toog kon aantreffen, zoals: would-be schilders, pseudo-schrijvers, valse musici, vermeende verzetshelden en roddelende raadsleden, waarbij iedereen het altijd beter wist dan de ander en niemand luisterde naar iemand. Maar niet alleen de scheppende en prominente medeburger kon men daar aan eigen glorie ten onder zien gaan, ook de opscheppende gewone man bleek regelmatig in staat tot het luidkeels rechtvaardigen van zijn weggesmeten leven, zoals op 19 mei 1993 weer overduidelijk werd gedemonstreerd door een varkenskop op gympen, die met zijn gebral de hele bar terroriseerde. Er heerste daar een verhitte, explosieve sfeer en daarom nam ik plaats aan een tafeltje achter in het café. Ik trok het die avond ter vergadering gepresenteerde EINDRAPPORT INZAKE DE ORGANISATIE VAN DE STICHTING SCHOUWBURG EN MUZIEKTHEATER van de firma Breenberg & Haverschmidt tevoorschijn, las het woord poppenkast dat ik in een soort nerveuze roes op het omslag had geschreven en begon, als om mijzelf nogmaals te kwellen, onder langzaam doorbladeren de door mij gemarkeerde plaatsen van het woord flexibiliteit te tellen, terwijl ik als tegenwicht mijn gedachten
| |
| |
leidde naar het jaar 1989 en de voorstelling van A Midsummernight's Dream, gegeven door de leerlingen van mijn school, bij ruimtegebrek in de aula van de Johannes Postma Scholengemeenschap. Een opvoering die in de plaatselijke pers zo lovend was besproken dat de toenmalige direkteur van de schouwburg het gebouw voor een extra uitvoering kosteloos beschikbaar had gesteld.
De echte schouwburg.
Met glazen deuren en kroonluchters.
Met portiers en pluche stoelen.
Met kleedkamers en komputer-gestuurde belichting.
En het was opnieuw een onvergetelijke avond geworden.
...de flexibiliteit van de organisatie als geheel... de organisatie moet gekenmerkt worden door flexibiliteit... de flexibiliteit van de organisatie vereist... uit het oogpunt van flexibiliteit... teneinde naast duidelijkheid ook flexibiliteit te geven...
Ik kreeg het vermoeden dat het advies van de organisatie-deskundigen neerkwam op het nastreven van wat meer flexibiliteit binnen de organisatie.
De vergoeding voor dat advies: een halve ton.
Als geld ooit kon stinken dan was het wel nu.
Even gorgelen.
Café Kalfshoven had in die tijd een tamelijk flexibele barkeeper, die niet te beroerd was om eveneens bestellingen op te nemen in de zaal en ik bestelde twee keilen, een voor mezelf en een voor het organisatie-rapport van de firma Breenberg & Haverschmidt.
Ik nam een lange teug bier en liet mijn aandacht enkele momenten verzwelgen door het kabaal dat nog steeds rond de bar opsteeg. Wie het hardste schreeuwde had gelijk; daar leek de diskussie ongeveer op neer te komen.
Ik keek om.
En keek recht in de varkenskop van het varken op gympen.
Zijn blik hechtte zich een ogenblik aan de mijne, terwijl hij met veel volume aan de omstanders kenbaar bleef maken hoe het zat, of juist niet zat.
Een medemens.
Of men wilde of niet.
In gedachten tilde ik hem op, rolde hem over mijn schouder,
| |
| |
manoeuvreerde zijn hulpeloze voeten en lillende hammen door de deur naar buiten om hem vervolgens aan de overzijde van de straat in de singel te dumpen.
Plons!
In gedachten, ja.
In de onmacht dus om het ook te dóen!
Door de ziekte en het overlijden van de vorige directeur is binnen de stichting een impasse ontstaan met negatieve gevolgen voor het werkklimaat die, in afwachting van de komst van de nieuwe directeur, door bestuur en medewerkers naar vermogen is opgevuld.
Een impasse is een vastgelopen situatie, waarvoor geen oplossing bestaat. Dat hadden de heren Breenberg en Haverschmidt nog helemaal niet zo slecht geformuleerd, alleen was het niet de vórige direkteur die de impasse had veroorzaakt, maar de nieuwe. En was het niet de vórige direkteur die zo goed als iedere werknemer bij de schouwburg tegen zich in het harnas had gejaagd, maar de nieuwe.
Als vertegenwoordiger van de school was ik in kontakt gekomen met de direkteur van de schouwburg. De vorige, wel te verstaan. Een kleine, gezette man, een mensch, zoals ik direkt konstateerde, maar met een te grauwe huidskleur en nog veel zieker dan ik aanvankelijk al had gevreesd. Hij had mij kort voordien opgebeld met een genereus aanbod, de schouwburg betreffende.
Dat was geweest in het jaar 1989, toen hij nog leefde.
Ik bladerde terug naar een andere door mij onderstreepte passage.
Het bleek niet mogelijk een compleet beeld te krijgen van de werkdruk op de Technische Dienst in de Schouwburg, aangezien het voor sommigen, ook na herhaaldelijk verzoek, niet mogelijk bleek op te geven hoeveel uren men de afgelopen periode gewerkt had.
Lees: sommige medewerkers van de Technische Dienst lieten merken dat wij konden doodvallen met ons organisatierapport.
Ik begon weer flitsen terug te zien van de bestuursvergadering van die avond, absoluut mijn laatste.
Voor de zoveelste maal dat infantiele gedoe van de rokers in het
| |
| |
gezelschap, die volgens afspraak niet voor negenen mochten opsteken en daarom om tien voor negen al demonstratief hun rookwaren te voorschijn brachten en gniffelend en samenzweerderig knipogend de klok in de gaten hielden, totdat de sekondewijzer door de twaalf gleed en er zowat een half gejuich opging. Een beeldend kunstenaar, een architekt, een financieel deskundige, een violiste; alle vier toch vooraanstaande burgers, maar zich gedragend als een stelletje giechelende bakvissen, die zich naar willekeur lieten manipuleren.
En dan van negen tot tien nog wat obligaat gebazel tot de wijn rondging en men niet verder meer kwam dan het verzoek of het misschien ook op een ‘A-viertje’ kon worden gezet, zodat men het thuis nog eens rustig kon bestuderen.
Per vergadering was ik meer gegeneerd geraakt en die gêne, hoewel aanvankelijk van plaatsvervangende aard, was steeds persoonlijker geworden, want wat dééd ik nog te midden van dit gezelschap, waarvan ik mijzelf ooit schijnheilig had wijsgemaakt misschien wel iets te kunnen leren; ooit, toen de vorige direkteur mij, kort na onze kennismaking, had aangeboden een vakature in dit bestuursorgaan op te vullen en schijnheilig omdat de vaste zitplaats in zowel schouwburg als muziektheater, waarover men als bestuurslid gedurende de hele zittingsperiode vrij kon beschikken, bij mijn overwegingen zogenaamd geen enkele rol hadden gespeeld.
Maar waarom dan niet tussentijds opgezegd?
Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald.
Zoiets bestond toch?
Ja, zoiets bestond.
Waarom dàt dan niet gedaan?
Omdat de spiritualiteit van de vorige direkteur en zijn onverschrokken gevoel voor humor mijn respekt had afgedwongen, omdat ik het als laf en stijlloos beschouwde om hem tijdens het verbrozingsproces van zijn leven de rug toe te keren, daarom.
Maar dan zou op de onafwendbare dood van de vorige direkteur ook onafwendbaar jouw opzegging hebben moeten volgen.
Ja, verdomme... ja...
En nog had ik in één slag mijn zelfrespekt kunnen herwinnen, letterlijk, als ik op 19 mei 1993 mijn vuist met een dreunende slag op
| |
| |
de bestuurstafel had laten neerkomen en het rapport had verscheurd, voor de ogen van het voltallige bestuur. En nu het te laat was cirkuleerde die onmachtige fantasie onophoudelijk door mijn brein. Daar stond ik, met de flarden van het rapport over de hele tafel verspreid. Ik keek de nieuwe direkteur strak aan en voegde hem toe dat er toch moeilijk van een extern organisatiebureau sprake kon zijn als je al eerder zó regelmatig zaken had gedaan met dezelfde firma dat men elkaar over een breed front tutoyeerde, zoals tijdens de presentatie op schaamteloze wijze was gebleken. Extern betekende: onafhankelijk. Althans, dat is wat het zou hòren te betekenen, meneer de nieuwe direkteur.
Onafhankelijk!
Hoort u dat!
Maar gedachten kan men niet horen.
Evenmin als voornemens.
Ik bladerde verder door het rapport, terwijl opnieuw een hete golf irritatie door mij heen ging.
In de persoon van de heer Bauer heeft het bestuur een directeur kunnen aantrekken, die berekend is voor zijn taak. Dit betekent dat het bestuur zich weer kan beperken tot zijn bestuurlijke taak en de verantwoordelijkheid en de zorg voor de dagelijkse gang van zaken kan overlaten aan de directie.
Lees: de direkteur wil door het bestuur zo min mogelijk op zijn vingers gekeken en voor zijn voeten gelopen worden en gebruikt ons organisatierapport als dekmantel voor zijn plannen, vandaar dat tijdens eerdere bestuursvergaderingen door hem geopperde ideeën aangaande het funktioneren van sommige werknemers woordelijk in het rapport zijn terug te vinden.
De directeur heeft voor zijn oordeelsvorming over de interne organisatie de uitkomsten van dit organisatie-onderzoek willen afwachten.
Lees: wij hebben voor de uitkomsten van ons organisatie-onderzoek het oordeel van de direkteur over de interne organisatie afgewacht, want wij belazeren de kluit.
Zouden ze gewoon een borrel zijn gaan drinken in hun stamkroeg in Den Haag? Althans, stamkroeg uit de tijd dat Bauer nog op het
| |
| |
Ministerie van Financiën werkte en regelmatig een beroep deed op Breenberg en op Haverschmidt? Zoals hij zelf eens had losgelaten in een bui van direktorale overmoed. Zou Bauer gewoon hebben opgegeven hoe hij de zaak gereorganiseerd wilde zien? Op een velletje papier de namen van wie mochten blijven en wie niet? De beknotting van de macht van het bestuur? De frontale uitdunningsaanval op de Technische Dienst? Zijn persoonlijke, door gemeentegelden gefinancierde coup?
En dan het plan.
(Zeg het maar. Hoe zullen we het noemen? Een impasse, ontstaan door de ziekte en het overlijden van de vorige direkteur? Klinkt aannemelijk. Helemaal niet zo gek. Doen we).
En vervolgens het gebruikelijke protokol: een introduktie bij het personeel, een rondje gesprekken, een evaluatie, een groepsgesprek, een voorlopige balans, een aantal aanvullende interviews, nog een evaluatie, opnieuw een voorlopige konklusie en ten slotte het eindrapport.
Om de hele show af te ronden met een efficiënte presentatie. Low key.
Low profile.
(Wat dacht je van Bob Kamminga?)
De heer Kamminga, luisterend naar de voornaam Bob en als onder-adviseur werkzaam bij organisatiebureau Breenberg & Haverschmidt, had juist op de avond dat hij het eindrapport inzake de organisatie van de Stichting Schouwburg en Muziektheater namens de opstellers kwam presenteren, tot zijn spijt, weinig tijd. Zo deelde de nieuwe direkteur de vergadering ter introduktie mede. De heer Kamminga moest namelijk diezelfde avond nog met vakantie, wat echter geenszins betekende dat het rapport niet grondig kon worden doorgenomen, al sprak het eigenlijk voor zich, waarna de nieuwe direkteur met een joviaal handgebaar aangaf dat de heer Bob Kamminga van wal kon steken en deze met gepaste trots en in morsdood Nederlands vermeldde dat na uitvoering van de aanbevelingen zoals gedaan in het nu voorliggende eindrapport een forse kostenbesparing tegemoet gezien mocht worden, zoals gerubriceerd in een aparte bijlage. Dat dit gunstige saldo bijna geheel bereikt werd door de voorgestelde mutaties in het werknemersbestand behoefde verder geen betoog. Waren er wel- | |
| |
licht nog vragen? Niet? Als u mij dan zoudt willen verontschuldigen...
Dát was het moment geweest!
Dáár had ik me moeten verheffen en mijn aanval lanceren. De vorige direkteur verdedigen tegen de valse aantijging als zou het werkklimaat verpest zijn geraakt tijdens zijn ziekte en na zijn overlijden. Hoe dùrft u, meneer de nieuwe direkteur! Ik was hier eerder dan ú en ik wéét hoe de werksfeer in de beide gebouwen was voordat ú het roer overnam. Uw voorganger was misschien niet zo gehaaid en zakelijk als u, dat kan best zijn, maar hij was een mensch! En u níet! Daarom werd híj gewaardeerd; omdat hij juist díe eigenschappen miste die ú kenmerken, te weten: arrogantie, ijdelheid en machtswellust. Dát waren de woorden geweest!
Zo had ik me moeten verheffen, eerst mijzelf en dan mijn stem; mijn verontwaardigde bloed ruisend in mijn keel, om daarna het rapport aan stukken te scheuren en die vergaderkamer voor altijd te verlaten, de deur met een dreun achter me dichttrekkend.
Maar ik was weggezakt in een soort verdoving en had niet gesproken en toen de deur in het slot viel bleek de heer Kamminga te zijn vertrokken en het volgende punt van de agenda aan de orde.
En zo had ik daar gezeten, beschaamd starend op het woord poppenkast, trachtend mijn ademhaling te reguleren.
Waar was het misgegaan?
Laffe lijdzaamheid kon ik mezelf niet aanrekenen. Ik was geladen van huis gegaan, terdege voorbereid en vastbesloten Bauer te ontmaskeren. Maar ik had het gevoel gekregen alsof mij onverwachts alle wapens uit handen waren geslagen. En plotseling realiseerde ik me waardoor dat zo was. Het kwam door de ongehoord botte wijze waarop Bauer in de gehele procedure rond het organisatierapport, tot aan de presentatie ervan toe, blijk had gegeven van zijn minachting voor zowel bestuur als werknemers. Daarover had men zich kunnen opwinden, wat niemand deed, men had er door overbluft kunnen worden, zoals ik, maar men kon Bauer er niet meer mee ontmaskeren, want hoe kon men nog ontmaskeren wat hij zelf al met zoveel branie uitstraalde?
De nieuwe direkteur.
Zeven tegenwerkers eruit en, alstublieft, de bestuursleden alle- | |
| |
maal een wassen neus.
Waren er nog vragen...?
Of vergiste ik me soms?
En had Bauer gewoon gelijk?
Was mijn probleem misschien dat ik aan een overdreven solidariteitsgevoel jegens de vorige direkteur leed, wiens vroegtijdige dood ik vervolgens op onredelijke wijze afzette tegenover het funktioneren van de nieuwe? Een bekwaam bestuurder, die terecht paal en perk wilde stellen aan de slappe werkhouding van een aantal personeelsleden en de daarmee gepaard gaande verkwanseling van arbeidstijd? Een vechter die er goed aan deed zich zo snel mogelijk te ontdoen van dit bestuur, dat slechts een vertragend, dood gewicht vormde.
Ik dwong mijzelf te denken aan de vorige direkteur.
In diezelfde kamer had ik vaak om hem moeten lachen.
Om zijn asgrauwe grappen.
Toen hij nog leefde.
Een poos lang was ik er nog in geslaagd om de juiste papieren voor me te hebben, maar kon ik in het geheel niet meer volgen waarop ze betrekking hadden. Mijn ogen gleden nog wel langs kolommen, nummers, alinea's, cijfers en paragrafen, maar ik zag alleen mijzelf, als van een afstand, zittend te midden van individuen van wie ik een steeds grotere afkeer kreeg. Een afkeer die werd gevoed door een soort verwrongen en ondraaglijk ontzag voor de man die met hen speelde naar willekeur, naar hartelust, naar machtswellust, terwijl zij de hand kusten die hen de mond snoerde.
Langzaam, als vanuit een wazige verte, was de stem van Bauer weer tot mij doorgedrongen. Aan de orde was toen ‘De zaak Koster’, zoals dit vergaderpunt vermeld stond. Deze Koster bleek een halsstarrige figuur te zijn, die zeer slecht funktioneerde, mogelijk door persoonlijke problemen. Bauer beschreef een voorval waarbij Koster, ook na herhaaldelijke sommatie, had geweigerd de hem opgedragen taak uit te voeren en zijn agressie onverwachts en zo heftig de overhand had gekregen dat hij de nieuwe direkteur fysiek had bedreigd en op een haar na daadwerkelijk gemolesteerd. En dan bleek er de laatste tijd steeds vaker gereedschap zoek te raken. Bewijzen waren er nog niet, maar vermoedens des te meer.
| |
| |
En dat was nog niet alles. Koster was al een aantal keren in kennelijke staat op het werk verschenen. Een onhoudbare situatie, kortom. En alle privé-problemen ten spijt, er waren grenzen en die grenzen had Evert Koster verre overschreden. Vandaar het voorstel om, los van het reorganisatierapport, voor Evert Koster met onmiddellijke ingang een ontslagprocedure in werking te stellen.
Er werd peinzend maar goedkeurend geknikt.
Het was even voor tienen, bijna tijd voor de wijn.
Maar had niemand het dan gehoord?
Was het niemand opgevallen dat Bauer zich had versproken, toen hij verwees naar het reorganisatierapport? Nergens was het ooit zo genoemd; natuurlijk niet, want die formulering zou het zogenaamd louter oriënterende van het onderzoek tenietdoen en veel te duidelijk de ware opzet van het plan verraden.
Was het Bauer zèlf wel opgevallen?
Of troonde hij al zo ver boven het bestuur, dat dergelijke futiliteiten alleen diegenen blameerden die het waagden zich eraan te storen?
In onvervalst topambtenarenjargon bracht Bauer de aanwezigen onder de aandacht dat, nu het ontslag van Evert door het bestuur in principe was overgenomen, alleen nog de vorm resteerde waarin een en ander aan betrokkene zou moeten worden overgebracht. Het ontslag moest vanzelfsprekend nog door B & W worden bekrachtigd en dan schriftelijk overgebracht, maar dat was de formele kant van de zaak en Bauer achtte het korrekter om de ontslagbrief in een persoonlijk onderhoud aan te kondigen. Was een der bestuursleden in de gelegenheid hem - bij voorkeur morgenochtend meteen - te sekonderen bij deze exekutie?
Als machinaal ging nu mijn hand omhoog.
Het was nu of nooit.
- Ik maak bezwaar... begon ik en schraapte mijn keel toen mijn stem in de laatste lettergreep licht ontspoorde, waarschijnlijk omdat ik al zo lang niet gesproken had.
Alle hoofden draaiden zich in mijn richting.
Dummy's met scharnieren in hun nek.
Bauer fronste zijn wenkbrauwen en keek me strak aan.
Enkele momenten heerste er een volkomen stilte in de vergaderkamer.
| |
| |
Men had verondersteld dat ik me door mijn hand op te steken wilde aanmelden als beulsknecht en niet om een zin aan te kondigen die zo'n beetje klonk als: J'accuse.
Ik betoogde dat ik er bezwaar tegen maakte dat de man op deze wijze geen enkele kans kreeg een woord tot zijn verdediging te spreken...
- Hij kan toch beroep aantekenen tegen het ontslag... onderbrak Bauer mij, duidelijk geprikkeld.
Dat was onhandig van hem.
Het toonde zijn ongeduld; nooit goed.
- Als u zegt dat Koster zich heeft schuldig gemaakt aan werkweigering dan is Koster in overtreding. En natuurlijk, als hij aangeschoten op zijn werk komt...
- Bezopen... verbeterde Bauer.
Ik steunde mijn hoofd op mijn vuisten en laste een stilte in, die werkte als een zwart gat waarin Bauers interruptie werd weggezogen.
- U kunt niemand het recht ontnemen zich tegen een beschuldiging te verweren... Dat kunt zelfs u niet...
Niet overmoedig worden, afronden.
- Ik vraag stemming over dit punt... Koster moet ten minste de gelegenheid krijgen zich te verantwoorden... de problemen in zijn privé-leven... die spelen een rol... betrek ze bij uw oordeel... ik zal het bestuur gaarne bij het gesprek vertegenwoordigen, maar laat het dan ook een gesprek zijn en niet alleen maar de voorlezing van een vonnis...
En zowaar.
Ik won die slag, met een stemverhouding van vijf tegen drie.
Bauer haalde zijn schouders op.
- Morgenochtend, half tien... zei hij nonchalant.
- Morgenmiddag, na tweeën... zei ik gedecideerd.
's Ochtends was ik schoolmeester.
's Middags sekondant.
De vraag was alleen, van wie?
Van de nieuwe direkteur?
Of van de vorige?
Of misschien wel van ene Evert Koster?
Hoe dan ook, morgen was de dag.
| |
| |
Ik sloeg het rapport dicht, vouwde het dubbel en duwde het in de binnenzak van mijn jek. Ik keek op mijn horloge. Het liep tegen sluitingstijd. De dag was zijn laatste kwartier ingegaan. Aan de bar zaten nog drie mensen. Een restant drenkelingen, verwikkeld in een kaartspel.
Ik probeerde de aandacht van de barkeeper te trekken, maar hij was op dat moment ook een kaartspeler geworden en merkte mij niet op.
Ik nam mijn lege glazen op en bracht ze naar de bar, die nat was van gemorst bier. Her en der rond de kaarters stonden half leeggedronken of helemaal niet aangeraakte pilsen. Door een van de glazen kort omhoog te tillen gaf ik de barkeeper te kennen wat ik wilde en hij legde zijn kaarten neer.
Toen sloeg een van de spelers plotseling hard met zijn vlakke hand op de bar.
Het was het vertikale varken, zag ik.
Ik verstrakte.
Er wàs wat met die man, maar wat? Wat wilde hij?
De kastelein zette een verse keil voor me neer op de bar en pakte zijn kaarten weer op. Geen van de andere spelers hadden op de uitval van hun kollega gereageerd.
Ik pakte mijn glas.
Na enkele ogenblikken echter bespeurde ik een aan mij bekend fenomeen, waarop ik immer gespitst was. Het kwam hierop neer dat zich een zekere spanning in de ruimte begon op te laden, waarvan ikzelf, onbewust en onbedoeld, de generator was. Een naam had ik voor dit verschijnsel nog niet, maar door de jaren heen had het zich reeds in vele vormen aan mij voorgedaan. Om erger te voorkomen wilde ik me afwenden en weglopen, maar het was al te laat.
De varkensspeler richtte het woord tot me, waarbij hij me doordringend probeerde aan te kijken. Ik zag dat zijn ogen verdronken waren, maar tegelijkertijd zag ik de weerzin die er in ronddreef.
- Ik weet wie jij bent..., begon hij op onheilspellende toon.
Ik kende hèm niet, dat wist ik zeker.
Hij was me bij binnenkomst als eerste opgevallen, dat wel: een luidruchtig zwijn op gympen. En wij hadden elkaar aangekeken. Bij toeval en van mijn kant onder protest. Hij kende mij. Waarvan? Bij mijn weten was ik geen vooraanstaand medeburger.
- Klóótzak, die je bent... voegde hij me nu toe.
| |
| |
- Kom op, Eef, suste de kastelein. We zijn aan het kaarten...
- Poep aan hun staarten... zei een der spelers.
Ik keek hem in zijn nek en hoorde hoe hij met zijn kaarten tegen de rand van de bar begon te tikken.
De vierde kaarter had nog niets gezegd, maar de walm van agressie die inmiddels boven de bar opsteeg was enorm.
De haatopwekkingsgenerator werkte op volle toeren.
Er waren keren in mijn leven geweest waarop ik er beter op was voorbereid.
Ik vroeg de kastelein hoeveel hij kreeg.
Toen sprak Eef plotseling het verlossende woord.
- Ik schijt op jou... weet je dat...
Hij tastte naar het dichtstbijzijnde glas bier, dronk het leeg en zette het met een harde tik terug.
- Ik schijt op jullie allemaal... op dat hele kolerebestuur...
Eef.
Evert.
Evert Koster...
Op donderdag 20 mei 1993, om vijf voor half drie 's middags, betrad ik de hal van de Schouwburg voor de laatste keer, althans in mijn hoedanigheid van bestuurslid van de Stichting Schouwburg en Muziektheater.
Een aantal werksters was bezig met het zemen van de glazen deuren en het stofzuigen van de halfronde gangen.
Links van de trap naar boven hing, op een ereplaats, het geschilderde portret dat de vorige direkteur van vrienden en bekenden ten afscheid aangeboden had gekregen. Hij had de schilder zelf mogen aanwijzen en nog geposeerd tot de dood al in zijn lichaam rondschopte. Ik liep naar het schilderij toe en ging er voor staan.
Wij keken elkaar aan.
Hij leek te glimlachen.
Ik deed een paar passen naar opzij en zag hoe zijn ogen me volgden.
Naar de andere kant.
Hetzelfde.
Ik draaide me om.
En voelde hoe zijn blik op me rustte toen ik de verlaten zaal binnenging.
| |
| |
Ik ging de verlaten zaal binnen en beklom het toneel. Keek om me heen. Dacht de woorden A Midsummemight's Dream en hoopte dat ik de volle zaal kon terughalen en het klaterend applaus met het geschreeuw er doorheen en de vliegende bloemen.
Maar dat ging niet meer.
Via de koulissen en een zijgang begaf ik me naar Bauers kantoor. direkteur las ik, in op de deur geschroefde koperen letters.
Ik klopte.
De deur werd geopend door Bauers sekretaresse, die vriendelijk naar me lachte zonder echter iets te zeggen en daarna in de gewelven van het gebouw verdween.
Bauer zat achter zijn bureau in een grote lederen fauteuil. Hij verrees om mij ter verwelkoming de hand te schudden.
- Hallo, zei hij. Je bent keurig op tijd.
Ik knikte.
- Neem plaats...
Ik nam plaats.
- Thee?
Ik bedankte en zei dat ik liever direkt ter zake kwam.
- Zoals je wilt...
Hij liet zich weer in de stoel zakken en keek me aan.
Er viel een korte stilte.
Nu tilde hij een houten doos op.
- Roken...?
Ik stak afwerend mijn hand op en bedankte opnieuw.
Op het bureaublad stonden naast de nodige elektroniese kommunikatiemiddelen ook enkele bloeiende kaktusplantjes, een plastiekje van een masker zoals dat eveneens in de geveltop van de schouwburg gemetseld zat en een zware asbak van artistiek gevormd, meerkleurig glas. Misschien moest men gevoelig zijn voor dit soort symboliek, maar kunst en as verenigen in een estheties voorwerp sprak mij wel aan.
Bauer drukte op een knopje van een gekompliceerde telefoon.
Hij glimlachte naar me en ik zag hoe hij op me neerkeek.
- Ja... we kunnen... stuur hem maar... zei hij, waarbij hij zich naar het apparaat voorover boog.
Was dat tegen zijn sekretaresse, die nu op een strategiese plaats elders in het gebouw op voorbesproken orders wachtte?
Eigenlijk was dit een zeer geschikt moment om hem te zeggen
| |
| |
hoe ik hem verachtte, met zijn voze vrienden en zijn gefabuleerde rapport, maar eerst moest ik mijn rol als getuige van de konfrontatie tussen hem en Evert Koster zo formeel mogelijk spelen. Een konfrontatie die Bauer was opgedrongen en die hem verplichtte Koster het vrije woord te laten. Een rol ook die mij een zekere status verschafte en mij in het finale vaarwel altijd van pas zou komen.
Maar hoe zou Koster zich weren?
Daarvan hing heel veel af.
Mijn aanblik bij binnenkomst zou van kruciale invloed kunnen zijn op zijn gedrag. Nog licht in zijn hoofd van de vorige avond zou hij onverwachts oog in oog staan met mij. Wat zou er door hem heen gaan? Niets bijzonders? Niets anders dan: daar zitten er twéé, in plaats van één? Schoften, allebei? Of zou door hem heenschieten: nu is alles verloren! En indien dat zo was? Zou hij dan dichtslaan? Of zou hij zich des te meer trachten te rechtvaardigen, eventueel júist vanuit een besef dat het er toch niet meer toe deed, dat hij nu toch niets meer te verliezen had?
Hoe meer hij bij zijn verdediging zou pogen begrip te vragen voor zijn persoonlijke omstandigheden, hoe meer ik hem zou kunnen steunen. Maar hoe kon ik hem dat laten merken?
Er werd geklopt.
De deur ging open en Bauers sekretaresse bracht Koster binnen. Zij nam naast mij plaats, waarmee alle stoelen in de kamer bezet waren.
Was dat opzet? Met geringe moeite had men toch een vierde zitplaats kunnen arrangeren?
Koster bleef bij de deur staan en staarde schuin voor zich op de grond. Zijn gestalte straalde louter passiviteit uit.
Hij had mij nog niet gezien, dacht ik.
Ik trachtte te taxeren wat er omging in zijn hoofd, maar slaagde daar niet in. Hij leek geheel in zichzelf gekeerd en ieder kontakt met de wereld om zich heen af te weren. Hij was, in de meest letterlijke zin van het woord, nergens. Mogelijk werkte een zware kater zo op hem in.
Het viel nauwelijks nog te verwachten dat hij een fel pleidooi voor zichzelf zou houden.
Toen draaide zijn hoofd zich in mijn richting en keek hij me aan. Ik lette scherp op, maar kon geen enkele reaktie bij hem
| |
| |
waarnemen. Vreemd. Wist hij al dat ik hier zat? Had hij me misschien het gebouw zien binnenkomen? Op het toneel zien staan? Of kon het hem allemaal niets meer schelen?
Ik drukte me uit mijn stoel op en liep met uitgestoken hand op hem toe.
- Dag meneer Koster... zei ik en stelde me aan hem voor, waarbij ik hem strak probeerde aan te kijken en het woord aangenaam met nadruk uitsprak.
Zijn hand was heet en klam, zijn gelaat gezwollen en gevlekt. Ik rook een onaangename lichaamsgeur. Oud zweet voornamelijk en reuzel. Of hij mij wel zag wist ik niet.
Ik ging weer zitten.
Bedacht me, stond op en posteerde me bij het raam, recht tegenover Koster.
Zij zaten, wij stonden...
Meer kon ik niet aangeven.
De rest ging snel.
Bauer begon op vlakke toon te resumeren. Leidde het vonnis in. Dat Koster zich nog kon verdedigen bleek uit Bauers woorden in het geheel niet.
Kosters hoofd zakte langzaam voorover.
Maar zijn ademhaling versnelde. Dwars door Bauers bewoordingen heen begon ik een licht snuiven waar te nemen.
En ineens zag ik dat het mis ging.
Ik keek van Bauer naar zijn sekretaresse, maar beiden waren doende. Bauer was doende met woorden. En zijn sekretaresse was doende die te notuleren.
Kosters hoofd trok recht. Hij keek om zich heen.
Toen deed hij plotseling enkele passen in de richting van Bauers bureau en greep de glazen asbak met twee handen beet.
En met al zijn kracht sloeg hij het voorwerp tegen Bauers schedel.
Er klonk een dof, bonkend geluid.
En nog voordat Bauers sekretaresse haar gil had ingezet was Koster verdwenen.
Bauer hing scheef in zijn stoel.
Er was geen bloed, wel een blauwige verdikking boven zijn slaap. Zijn sekretaresse sprong naar hem toe en betastte zijn hoofd,
| |
| |
gilde toen nogmaals en rende de kamer uit.
Wilde zij Koster inhalen?
De politie bellen?
Of een ambulance?
Dan had ze beter kunnen blijven.
Ik sloot de deur.
Boog me over Bauer heen.
Zou hij dood zijn?
De asbak was tegen de zijkant van het bureau gerold.
Ik wilde hem oppakken, maar bedacht me.
Enkele ogenblikken.
Toen legde ik mijn zakdoek over mijn hand en pakte het voorwerp alsnog op.
Het was zwaar.
Precies even zwaar als Bauers hoofd.
Ik paste het glazen slagwapen tegen de zwelling op zijn slaap.
Het was één slag geweest...
Ik mikte nauwkeurig door het glazen kunstwerk nu met beide handen bedekt door mijn zakdoek heen en weer te bewegen, met steeds langere halen, totdat ik in een vast ritme zat en dezelfde plek nogmaals kon raken.
Ik stootte met zoveel kracht toe dat ik bijna mijn evenwicht verloor. Bauers hoofd knakte achterover en er klonk een krakend geluid, waarvan niet met zekerheid te zeggen viel of het zijn schedel was die brak of zijn nek.
Ik legde de asbak weer neer waar hij gevallen was en verliet de kamer.
In de gang naar buiten bleef ik nog even staan voor het portret van de vorige direkteur.
Ik keek hem vragend aan.
Hij leek te glimlachen.
1993
(Iedere overeenkomst met personen of situaties uit de werkelijkheid berust op toeval.)
|
|