De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Eerika en de taxichauffeur
| |
[pagina 130]
| |
Goed dat ik bij het instappen achterin was gaan zitten. Ik ga altijd achterin zitten. De taxichauffeur zei: En? Ik zei niets. Roepen had ook geen zin, want wat had dat geholpen? Zo zaten we daar. Hij zei weer: en? Ik vroeg: Wat? Hij weer: En? Ik zei dat ik ging gillen. Hij lachte alleen maar. Zo bleven we zitten. Hij stak een sigaret op.
De taxichauffeur:
Ik ga 's zomers vaak naar het Harkumeer. Meestal zoek ik gelijk hier aan het eind van de weg een plekje. Het zand is er niet mooi, maar wat kan mij het zand schelen? Vlak ernaast is een sjaslik-kiosk, waar ze ook droge wijn en schuimwijn verkopen. Op warme dagen staat er een enorme rij, maar de verkoper is een kennis van me, hij zet wat voor me weg, en dat haal ik dan als het grootste gedrang voorbij is. Sommige mensen kankeren op het water van het Harkumeer, ze zeggen dat het smerig en troebel en olieachtig is, maar waar vind je iets beters? Wie gaat er met heet weer naar Klooga? Ik niet. Op de terugrit is de wagon zo vol dat je tegen de tijd dat je in Tallinn bent, meteen weer een duik wilt nemen. Natuurlijk, naar Klooga kun je met een groepje, of als je je een hele dag met een vrouw terug wilt trekken. Maar om gewoon zo een uurtje te relaxen en te zwemmen vind ik dit strand best.
Eerika:
Mijn keel zat dichtgesnoerd, ik had helemaal niet kunnen gillen. De taxichauffeur bewoog zich de hele tijd niet één keer. Ik zag vaag zijn rug, en verder de weerkaatsing van zijn brandende sigaret, waarschijnlijk in de voorruit. O, het was zo vleselijk, zo vreselijk, die stilte en die donkere figuur die zijn mond niet opendeed! En plotseling naderde er licht! De koplampen van een andere auto! Hij stopte vrij dicht bij de onze. Die tweede auto maakte alles nog veel vreemder en twijfelachtiger. Ik weet niet meer wat ik toen dacht. Maar misschien dacht ik dat die auto op de een of andere manier iets met mij te maken had, dat ze met een paar waren, dat ze dit hadden afgesproken. Vermoedelijk dacht ik zoiets. Twee auto's bij een eenzaam, donker meer - dat was geen toeval! De andere auto deed ook zijn koplampen uit. Ik weet niet wie erin zaten en wat ze wilden.
Stemmen vol afgrijzen:
Wat spannend! - Wat afschuwelijk! - Nacht, donker strand, auto's vol geile hengsten, in de verte het miezerige schijnsel van de grote stad! - Maar waar waren de anderen? Want u bent toch niet alleen op deze wereld. Waar waren uw man, uw kinderen en familie? | |
[pagina 131]
| |
Eerika's man:
Ik lag op dat moment thuis op de bank. Ik had net alle flessen en potten naar de statiegeldwinkel gebracht. De rij werd steeds langer, maar de bediende zat in de achterkamer te zuipen. Iedereen foeterde, maar hij hielp ons niet, integendeel, hij bromde dat hij de boel ook dicht kon gooien als hij de hele tijd beledigd werd, zijn hulpje was ziek en alleen redde hij het niet. Ik moest bijna een half uur wachten en werd ontzettend kwaad. Toen ik weer buiten stond, was ik woest op de hele wereld. Ik dacht, ik schrijf een brief aan het hoofdbestuur. Maar eenmaal thuis, in de rust van het warme lamplicht, zakte mijn woede. Ik vond dat het niet bij een man paste om zich zo over kleinigheden op te winden. Als je van alle dagelijkse trubbels een probleem maakt, kun je niet meer leven. Je moet boven zulke dingen staan.
Eerika:
Toen vroeg de taxichauffeur of ik nog altijd naar het adres wilde dat ik in het begin had genoemd, of ik zeker wist dat ik op de Paldiskistraatweg 185 woonde. Hij vroeg het op zo'n ongedwongen toon dat ik meteen begreep: de taxichauffeur is bang voor de andere auto. Die auto redde me. Maar ik wist tegelijkertijd dat ik niet naar huis mocht gaan. Waarom niet? Ik weet het niet. Ik dacht dat het beter was als hij mijn huis en mijn deur niet zou zien. Ik zei zo losjes mogelijk: ik heb me vergist, ik wil toch liever naai- de Õismäestraat, nummer 13.
De taxichauffeur:
Het kan best zijn dat die vrouw dronken was. Of ze schaamde zich vanwege die andere auto. Of ze had kraamvrouwenkoorts. Je kunt honderden verklaringen bedenken.
Eerika:
Hij startte de auto en deed de lichten aan. Terwijl we draaiden gleed het licht van de koplampen over de andere auto. We raceten weer langs de zieke vuilbomen. Ik was nog steeds bang - Joost mocht weten waar we nu weer af zouden slaan. In elk geval was het goed dat ik Marju's adres had genoemd. Gelukkig, de richting klopte, we sloegen bij de juiste hoek af. En toen zag je Marju's huis al. We stopten. Ineens zei de taxichauffeur: de volgende keer gaan we naarde Paldiskistraatweg 185, hè? Hij had me doorzien. Hij had me doorzien zonder me gezien te hebben. Hij had niet één keer achterom gekeken. Ik begrijp ook niet hoe hij me er aan het begin uitpikte. Waar kende hij me van? Waarom dacht hij dat ik alles goed zou vinden? Waarom kwam hij eigenlijk op het idee dat ik er zo eentje was waar hij het bij kon proberen? Waarom? Waarom?! Goed. Maar nu begreep hij me zelfs zonder een blik | |
[pagina 132]
| |
op me te werpen. Ik durfde niet te controleren welk bedrag de meter aanwees. Ik weet niet of de meter aanstond toen we bij het meer waren. Ik stak in elk geval vijf roebel naar hem uit. Hij keek niet eens naar het geld. Hij zei alleen maar: ik trakteer.
De taxichauffeur:
Het is een prettig gevoel als iemand je wat schuldig is. Veel prettiger dan wanneer je iemand zelf wat schuldig bent.
Eerika:
Tja, wat moest ik daar nog blijven zitten? Ik stopte mijn geld weer weg en stapte uit. Bij de deur wilde ik omkijken, maar ik deed het niet. Toen ik de deur dicht deed hoorde ik hoe de motor aansloeg. Door het raampje van de deur zag ik jammer genoeg alleen maar de achterlichten van de auto. Ik luisterde. Ik had het gevoel dat hij bij de hoek stopte. Ik liep naar de lift. Er brandde een neonlamp. Ik drukte op de knop. Op het doorzichtige plaatje gingen de nummers van de verdiepingen aan en uit. In de liftschacht hoorde je gerammel en het knarsen van de stalen kabels. De seconden leken wel uren! Ik hield voor alle zekerheid een oogje op de buitendeur, maar niemand te zien. Toen was de lift er. Pauze - de deur ging open. Goddank, de lift was leeg. Ik stapte erin. Ik weet niet wat die lift had, waar hij op wachtte. De deur bleef een hele tijd open. Toen ging hij langzaam dicht Eindelijk sukkelde de lift naar boven. Stopte. Langzaam gleed de deur open. Er was niemand op de gang. Ik drukte op de bel.
Marju:
We hebben geen spionnetje, mijn man wil het niet, hij zegt dat het onzin is en dat de mensen zich te druk maken over zichzelf en hun eigendommen. Ik zou graag willen weten wie er belt, maar ik waag natuurlijk niet: wie is daar? Bovendien was het nog vroeg, even na zevenen. Ik deed open, en daar stond Eerika, de secretaresse van onze directeur. Dat ontbrak er nog maar aan. Anderzijds was het wel goed dat ze langskwam, nu had ik iemand waar ik mee kon praten om een beetje te kalmeren. Oef! Als u eens wist hoe mijn hart klopte! Ik vroeg haar binnen te komen. Verder zei ik nog: wat leuk om je na zo'n tijd weer eens te zien. Eerika is eigenlijk nogal een kletskous, maar dat had ik op dat moment precies nodig.
Eerika:
Marju is geen echte vriendin van me, maar ze is erg aardig. Eigenlijk is ze niet bijzonder aardig, maar ze doet zo. En in mijn situatie was het helemaal niet belangrijk of een mens oprecht aardig was of alleen maar zo deed. Ik voelde dat Marju precies de persoon was die ik nu nodig | |
[pagina 133]
| |
had. Het was vast ook belangrijk voor me dat we vrij dicht bij elkaar wonen, ook al heten de straten verschillend. Waarschijnlijk kwam ik ook om al die redenen aan het meer op Marju's adres. Ik kamde mijn haar en ging de kamer binnen. Hij was mooi, zacht verlicht. Warm, leuke meubels. Een heel andere sfeer dan een half uur geleden! Ik zag dat Marju doodsbleek was. Ik vroeg wat er was en ze zei, ja, lieve hemel, ik tril nu nog. Ze zei dat ik haar handen eens moest voelen. Ik raakte ze aan. Ze trilden echt. Ik had ineens het gevoel dat ze haar ook misschien hadden geprobeerd te verkrachten. Gewoon het gevoel, ik dacht het niet. Want tot denken was ik nog helemaal niet in staat. Ik was helemaal in de war. Ik besefte dat die dingen vandaag met elke vrouw gebeurden, op de hele wereld. Wie zat daarachter? Toen liep Marju naar de keuken om koffie te zetten. Ik pakte de roman De aasgieren (echt een passende titel!) van tafel en bladerde erin.
Marju:
Toen ik met de koffie terugkwam viel ik bijna, en de koffie gutste op de grond. Op de een of andere manier lukte het me in te schenken, en ik ging tegenover Eerika zitten. Eerika bladerde in een boek en vroeg helemaal niet wat er gebeurd was. Ik vroeg haar om eens te ruiken, Ze snoof en zei dat er inderdaad een soort branderige geur hing. Een geur! Ik vertelde haar wat er gebeurd was. Ik zei dat de televisie ontploft was, er kwam zo'n steekvlam uit... Stelt u zich toch eens voor: ik zit daar rustig televisie te kijken. En plotseling - zonder enige waarschuwing! - eenexplosie! Donker, stilte! Ik trok onmiddellijk de stekker uit de muur, maar dat hielp niet meer. Zouden de stoppen ook doorgeslagen zijn? Nee, waarschijnlijk niet, want de plafondlamp was nog aan. - Nou ja, dat vertelde ik dus aan Eerika. Ik wilde haar net de koffiemelk aangeven toen ze op de grond viel. Zonder een woord. Geen kik. En de koffiemelk over de hele vloer.
Eerika:
Mijn God, ik herinner me niets meer. Ik herinner me dat Marju over haar TV zat te zeuren en ik nog dacht hoe verschillend het leed van mensen toch is, en de soort dingen die je erg vindt En verder herinner ik me dat ik op de vloer lag en Marju me cognac te drinken gaf.
Marju:
Ik weet niet hoe lang ze op de grond lag. Ik riep meteen: Eerika! Eerika! Pas daarna kwam ik op het idee om haar een beetje cognac te geven. Dat deed ik ook en... | |
[pagina 134]
| |
Eerika:
Ik moest natuurlijk hoesten... en ik kwam weer bij. Marju vroeg wat er was, en ik zei dat de taxichauffeur...
Marju:
Je zei eerst dat de taxichauffeur geen geld had gewild, en ik begreep niet waarom je daarom flauw moest vallen. Ik vroeg waarom de taxichauffeur geen geld wilde, maar in plaats van een antwoord te geven begon Eerika te huilen. Ik begreep direct dat de taxichauffeur haar iets gedaan had. Ik vroeg of het echt waar was en ze zei: ja. Ik had graag meer willen weten, maar ik begreep wel dat ik niet nieuwsgierig mocht zijn. Het werd me niet duidelijk of de taxichauffeur geweld had gebruikt of dat Eerika zelf toegegeven had. Maar dat kon ik haar niet vragen. Ik zag in elk geval geen sporen van geweld, zelfs haar haar was gekamd, dat kamde ze trouwens vaak, altijd en overal staat ze haar haar te kammen.
Eerika:
Ik begreep dat ik van Marju geen echte steun kon verwachten, maar toch was ik opgelucht Ik bleef nog een poosje zitten. Ik wilde alles niet verder uitleggen. Eigenlijk had ik het wel gewild, als ik maar niet zo moe was geweest Toen stond ik op, liep naar de gang, kamde mijn haar en stiftte mijn lippen. Ik zei tegen Marju dat de taxichauffeur volgens mij gezegd had dat hij me zou verdrinken. Nu ben ik daar niet zo zeker meer van. Maar hij zei toch iets over water! Marju lachte, troostte me en noemde me een domkop. Ik kreunde dat de taxichauffeur mijn adres kende. Toen pas werd Marju serieus.
Marju:
Dus kende hij mijn adres ook! Als maniakken eenmaal aan de gang zijn, geven ze niet zo gauw op! Nu hij Eerika op de korrel had genomen, zou hij haar niet meer zo snel vergeten! Ik vroeg haar of ze zich het nummer van de taxi herinnerde, maar ze wist het niet. Vanwege het donker!
Eerika:
Het was echt donker! Toen wilde Marju een taxi voor me bellen, want hoe moest ik anders thuiskomen, zei ze.
Marju:
Opeens begon Eerika echt te schreeuwen: nee!!! Nee!!! Ik reageerde niet en pakte de hoorn - maar moet u zich eens indenken: de telefoon was weer kapot. Eergisteren ging hij kapot, gisteren werd hij gerepareerd, en nu was hij weer kapot. Helemaal dood. Waarschijnlijk had | |
[pagina 135]
| |
dat met de explosie van de televisie te maken. Ik deed de radio aan - die werkte. Nou ja, tenslotte woonde Eerika hier vlakbij, en het zou toch een beetje raar zijn geweest om een taxi te bestellen. Ik vroeg of ik met haar mee zou lopen.
Eerika:
Ik sloeg haar aanbod af, want ik voelde dat ze er geen zin in had. Ze troostte me dat de taxichauffeur natuurlijk al lang weg was. Ik geloofde haar. Voor vandaag was hij verdwenen. Hij kon hier immers niet zijn hele werkdag rondhangen. Maar ik wist dat hij niet voorgoed uit mijn leven was verdwenen. Niet alleen omdat hij mijn adres kende. Ik had aan zijn stem gehoord dat hij me niet met rust zou laten. Geloof me, ik ben bijna veertig en ik vergis me niet zo snel! Ik zag aan zijn brede rug dat hij niet van plan was me te vergeten. Hij had een soort ernst die je deed huiveren, een directheid zonder enig raffinement Hij had me echt uitverkoren. Wanneer? Kende hij me van vroeger? Hadden we op de lagere school misschien in dezelfde klas gezeten? Had hij me ooit op het volleybal veld gezien? In het café? Ik verwachtte geen impulsieve daden van die man. Bij hem ging het om leven en dood. Dit is pas het begin, zei ik tegen mezelf. Hij heeft geen haast, hij is listig, hij omsingelt je en wacht af. En omdat ik wist dat ik toch niet kon ontsnappen ging ik in m'n eentje weg. Marju keek nog voor alle zekerheid of de gang leeg was. Dat was hij natuurlijk. Toen ik op de liftknop drukte ging de deur gelijk open. De lift was er al, leeg natuurlijk. Ik stapte erin. Ik drukte op de knop. De lift ging naar beneden, maar ineens stopte hij. De deur schoof open. Er kwam iemand naar binnen. Ik hief mijn hoofd niet op, ik zag alleen zijn voeten. Hij had afgetrapte zwarte schoenen aan, volgens mij een Fins merk, mijn man heeft ook wel eens zulke gehad. Erboven zag ik een versleten katoenen broek. Hoger dan dat heb ik niet gekeken. |
|