Ballade over de voetballers van weleer
Pedro van Hoek
Leo Pagano, sportverslaggever bij de kro (door mijn moeder steevast aangeduid als Leo Papageno), was bij sommige voetbalfans gehaat om zijn ironie. Is het naar de bekakte normen van het Nederlandse establishment al potsierlijk om een voetballer tot Ereburger te benoemen, toen Bertus de Harder in een wedstrijd van het Nederlands Elftal eens wat minder op dreef was, wreef Pagano dat in zijn radioverslag er extra in met sarcasmen in de trant van: De Ereburger van Bordeaux heeft er weer eens naast getrapt. De Ereburger van Bordeaux heeft weer de bal verspeeld..,’ etc.
De dood van stierenvechters als Joselito en diens oom Sanchez Mejías heeft in Spanje dichters van formaat als Gerardo Diego en Federico García Lorca aanleiding tot poëzie gegeven. En dat, terwijl die dierenbeulen toch gewoon hun verdiende loon kregen. Zulks maakt hun lot niet écht tragisch, zeker niet als je het vergelijkt met dat van Abe Lenstra, onze populairste sportman, die nooit een vlieg, laat slaan een stier kwaad heeft gedaan. Maar welke Nederlandse dichter heeft daaraan ooit een elegie gewijd? Wel kennen we natuurlijk het geniale epigram van Nico Scheepmaker ‘In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: abe!’, maar ook dat rept niet van zijn grote leed. Daarom deze ballade in de stijl van Villon.