mer, bereidde toen zijn haring zoals hij hem liefst at en begon aan een onwennige solo.
‘Mam, we gaan,’ zei Zwemmer met zijn hoofd om de hoek van de keukendeur.
Zijn moeder bewoog vaag instemmend haar hoofd en schonk kokend water uit de ketel in het afwasteiltje. Ze draaide het gas van het tweepitsbutagasstel uit en woof een dikke, blauwzwarte bromvlieg weg die zoemend in steeds kleiner wordende cirkels boven de lege schalen en borden vloog met daarin nog de vettige, zilvergrijze sporen van de haringen. Ze liet wat koud water uit de kraan bij het kokende water in het teiltje lopen en spoot er mondjesmaat Castella vaatwas in.
‘Je lijkt op hem. Je lijkt ontzettend veel op hem. Een echte Gramser,’ zei ze onverwacht.
Het kostte haar zichtbaar moeite om over het onderwerp te praten, want ze moest verschillende keren nadrukkelijk slikken, alsof haar de haring van even daarvoor in de keel was blijven steken. Haar handen bleven roerloos in het afwaswater ondergedompeld. Er vormden zich twee dunne kraagjes van sop rond haar polsen. Het keukenraam boven het aanrecht was van onderaf door de stoom van het kokende water beslagen. Dikke condensdruppels trokken heldere sporen naar beneden en toonden een beperkt uitzicht op de straat en de steile trap naar de hoger gelegen Oostzeedijk.
Zijn moeder veegde met haar hand de condens van het raam en staarde naar buiten.
‘Wanneer?’
Maar nog voor Zwemmer zijn antwoord kon geven, opgelucht dat zij er impliciet haar goedkeuring aan scheen te hechten, zei ze bijna dreigend: ‘Vergeet niet dat hij destijds in naam van God heeft gezworen dat je niet van hem was!’
Ze zweeg. Er viel een stilte die alleen verstoord werd door het zoemen van de vlieg die, op zoek naar de weg naar buiten, met tikkende geluiden tegen het glas van de keukenruit vloog. Het ergerde Zwemmer, maar hij wou niets doen wat haar zou afleiden van het gesprek. Hij plukte vertwijfeld aan de door zijn moeder zelf gebreide lange sjaal in de kleuren van Excelsior.
‘Hij heeft je nieuwsgierig gemaakt,’ zei ze spijtig. ‘Kom eens hier.’
Zwemmer kwam naast haar staan. De vlieg landde op de sponning van de ruit. Ze knikte met haar hoofd naar het keukenraam, terwijl ze de eerste borden in het water onderdompelde. Op de stoep leunde Albert hijgend op het stuur van de glimmend opgepoetste Berini die hij vanwege zijn slechte been meestal uiterst moeizaam kreeg aange-