De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Uit: De generaalsdochter (fragment)
| |
[pagina 109]
| |
Ik sloeg rechtsaf en belandde in iemands tuin. Kleurige bloemen op hoge stengels groeiden bij een beschaduwde veranda, waarvan de omheining bruin was van ouderdom. Op de veranda zat, diep weggezonken in een rieten stoel, een zeer oude vrouw. Zij legde een hand op het boek dat ze zat te lezen en begon boos tegen me te praten. Nu wist ik het weer: toen ik klein was, mochten wij van deze oude dame niet langs haar veranda lopen. Net als toen deed ik of ik schrok, ik nam een spurt, boog voorover, kroop door het gat dat ik tussen de struiken wist en kwam uit aan de andere kant van het huis. Daar speelden kinderen. Ik liep naar ze toe en riep naar een klein donkerharig meisje met keurige dikke vlechtjes. Ze rende naar me toe, ik legde met een gewoontegebaar mijn arm om haar schouders en zei: ‘Kom mee naar huis, dochtertje.’ En we liepen een hoge, steile trap op. Langzaam klommen we omhoog, er kwam geen eind aan die trap en...
... Er rinkelde iets, ik werd wakker en zag vuilbruine wanden, een vuilwit plafond waarin een lamp van honderd watt was gemonteerd, en een met ijzer beslagen grijze deur met een minuscuul rond raampje. Door dat raampje keek het waakzame oog van een cipier. Hij sloeg met zijn sleutelbos tegen de deur en riep: ‘Opstaan!’ Ik was dus in de gevangenis waar, zoals ervaren mensen beweren, alle zintuigen scherper worden. Dromen in de gevangenis worden goed onthouden en blijken soms voorspellend te zijn... Ik heb er gedroomd van steden die ik nog nooit had gezien, van het huis waar ik nog niet woonde, van het kind dat ik nog niet had. Vijf jaar later herkende ik, als ik met mijn dochtertje door Amsterdam wandelde, soms een stukje park, of de steile wallekanten van een met bomen omzoomde gracht, of de mooie speelgoedhuisjes uit mijn gevangenisdromen. En haar kleine hand die in de mijne lag, gaf me een geluksgevoel dat ik al uit die dromen kende.
Uit een droom vol kleur en zon terugkeren naar de gevangenis was altijd onaangenaam, maar deze dag was het ontwaken wel bijzonder spijtig: ik kon het meisje, mijn nog ongeboren kind, dat in de droom was achtergebleven, maar niet vergeten. Bovendien werd ik geplaagd door de gedachte dat de oude dame van het bruine terras al zo lang dood was. Ik had medelijden met haar. En ook met haar herinneringen, waarvan ik alleen wat brokstukken uit volwassen gesprekken had opgevangen: iets over een man die bang | |
[pagina 110]
| |
was dat hij gearresteerd zou worden en zelfmoord had gepleegd toen er niemand thuis was. Daar werd gewoonlijk aan toegevoegd: ‘Maar hij heeft er wel zijn vrouw en kinderen mee gered.’ Die man was, dacht ik, de echtgenoot van de oude dame. Of zou hij haar vader zijn geweest?
‘En ze zijn allemaal dood, dood, dood...’
Nog jaren later moet ik steeds terugdenken aan die droom, aan dat heimwee naar spoorloos verdwenen, door iedereen vergeten mensen en hun verloren gegane herinneringen. Misschien heeft het verlangen zo niet andermans leven, dan toch andermans herinneringen te redden, mij ertoe gebracht journaliste te worden en de hele wereld rond te rennen om vreemde mensen rare vragen te stellen.
Dit boek is het resultaat van een van mijn eerste pogingen andermans herinneringen aan de vergetelheid te ontrukken. Het is gebaseerd op een reeks interviews met Lena Ionovna O., de dochter van sovjet-generaal Iona O. Generaal O. was in Moskou een legendarische persoonlijkheid. Over hem werd bijvoorbeeld verteld dat hij als gewoon soldaat in discussie trad met de toen almachtige generaal Toechatsjevski en zich niet geneerde om de veldtocht tegen Warschau ‘een avontuur’ te noemen, en dat hij in de Tweede Wereldoorlog, inmiddels zelf generaal, ergens onder Koersk door persoonlijk een aanval te leiden de aarzelende infanterie met zich meekreeg... Maar het meest was ik getroffen door de geschiedenis met het ‘Molotov-complot’, een slimme constructie van Iona O., waaraan hij het te danken had dat hij tijdens de Grote Terreur ongedeerd bleef, zodat hij later, in het genot van een generaalspensioen en op feestdagen rinkelend met een hele ikonostase van medailles, een hoge ouderdom kon bereiken. De memoires van zo'n persoonlijkheid zouden ongetwijfeld hoogst interessant zijn. Maar de generaal was lui en, hoe paradoxaal ook, niet geneigd om naar de pen te grijpen. Daarom stelde ik hem voor, samen te werken: de generaal zou vertellen, ik zou bandopnamen maken, die bewerken en de uiteindelijke tekst aan hem voorleggen. Ik had, zo leek het, alles mee: ik was een goede kennis van Lena Ionovna en bevriend met haar zoon. Helaas trokken een paar artikelen die ik ondergronds had gepubliceerd de aandacht van de kgb. Die begon me in de gaten te houden, en dat betekende dat een gesprek met | |
[pagina 111]
| |
mij voor generaal O. onaangename gevolgen kon hebben. Terwijl wij nog in afwachting waren van gunstiger tijden, nam mijn lot de zoveelste grillige wending, die mij voor een paar jaar in een godverlaten gehucht in de steppen van Kazachstan deed belanden. In die tijd stierf Iona O. Maar ik wilde zo graag over hem schrijven dat ik, ondanks de risico's, besloot zijn familie een serie interviews af te nemen. Jammer genoeg wist de familie maar heel weinig; zijn intiemste gedachten deelt een mens immers bij voorkeur niet met zijn familie. Zelfs de moeder van Lena Ionovna, met wie ik een halve dag heb gepraat, kon me weinig meer over haar man vertellen dan er bekend was uit zijn staat van dienst en zijn korte brieven aan zijn gezin. Geïnterviewd worden maakt in de regel openhartig. Zowel Lena Ionovna als haar moeder probeerden eerlijk op mijn vragen te antwoorden, maar ze dwaalden daarbij gemakkelijk af en praatten graag en veel over zichzelf. Zonder enige gêne vertelden zij mij intieme details die men niet geacht wordt aan een buitenstaander mee te delen. Ten slotte bleek dat het verzamelde materiaal slechts zijdelings te maken had met het veelbewogen leven van generaal O. Des te meer was ik te weten gekomen over het leven van zijn familie. Een typische sovjetfamilie, een gelukkige familie zou ik haast zeggen, althans voor die tijd, die monsterlijke periode die er in Rusland aanbrak na de bolsjewistische omwenteling van 1917. De uitzonderlijke karakters van de generaal en zijn kleinzoon maakten het materiaal nog extra interessant. Want volgens mij wordt de Geschiedenis niet gemaakt door de massa, maar door de Held.
Ik houd niet op me te verbazen dat dit boek geschreven is. Toen we in 1985 uit Moskou vertrokken, had ik het niet in mijn hoofd moeten halen bandopnamen en manuscripten mee te nemen; die zou de douane onmiddellijk in beslag hebben genomen. Ik heb een aantal jaren moeten wachten op een gelegenheid om mijn archief uit Moskou te smokkelen. Hoe mij dat ten slotte met de hulp van Argentijnse diplomaten is gelukt, is een spannend verhaal, haast een detectiveroman waardig, maar ik durf het nog niet aan de openbaarheid prijs te geven. Ik maak van de gelegenheid gebruik om Lena Ionovna te bedanken voor de documenten en brieven die zij me heeft gegeven, voor haar dagboekaantekeningen (hoe fragmentarisch en onregelmatig ook) en voor haar toestemming om met de papieren uit haar archief te doen wat ik nodig achtte. Bovendien stuurde Lena Ionovna mij de dagboeken, het proza en | |
[pagina 112]
| |
de poëtische experimenten van haar zoon, die op drieëndertigjarige leeftijd een tragisch einde vond. Een verhalenbundel van hem wordt momenteel in het Catalaans vertaald en zal, in overeenstemming met de laatste wens van de auteur, binnenkort verschijnen in Argentinië.
*
Het was niet eenvoudig om uit de stapel ongecoördineerde papieren en geluidsbanden die zich over mij uitstortte, een enigszins samenhangend verhaal te destilleren. De tijd schreed voort, hetmateriaal lag in grote kartonnen dozen te verstoffen, en ik kon maar niet besluiten hoe ik hetwerkzou aanpakken. Toen ik op een dag door een grote winkelstraat liep, werd mijn aandacht getrokken door de etalage van een juwelierszaak. De achterwand was bespannen met zwart fluweel, en achter mijn vage spiegelbeeld in de ruit glom een merkwaardige constructie. Een langzaam draaiende metalen arm sleepte eens per minuut een stalen balletje mee en schoof het in een schuin aflopend gootje. Een-twee-drie-vier-vijf wendingen - vijf minuten -, het gootje klapte om, vier balletjes rolden terug en het vijfde kwam op een lager niveau terecht. Nog eens vijf minuten, en nog eens... Als er een uur om was, keerden er elf balletjes terug naar hun plaats, het laatste viel nog een niveau lager, en alles begon weer van voor af aan. Langzaam draaide de arm, de gootjes helden nu eens naar rechts, dan weer naar links, en onafwendbaar, als het aantal omgekomen negertjes in het bekende liedje, groeide het aantal balletjes op het laagste niveau. Als behekst staarde ik naar dit eenvoudige perpetuüm mobile. De tijd verstreek voor mijn ogen en gooide minuut na minuut in de onherroepelijke afgrond van het verleden. De tijd riep herinneringen wakker, van mijzelf en van anderen. De tijd bezwoer mij: haast je! het leven is kort! En plotseling zag ik in de donkere etalageruit in plaats van mijn eigen spiegelbeeld dat van een oudere, gezette vrouw met een hooghartig gezicht... |
|