De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Over het voorbijgaan van het leven
| |
[pagina 151]
| |
Een verteller moet, volgens de Vogel, trouw blijven aan de status van een thema. Hij probeert in een spiegel de weerkaatsingen op te vangen van een scène die zich elders afspeelt. Het verhaal is verwant aan de voorspellingskunsten, zegt de Vogel. Vertellen is de hartstocht voor wat nog staat te gebeuren op de taal overbrengen. De Vogel is een traditionele verteller, daarom last hij overpeinzingen en stelregels in zijn verhalen in. Eigenlijk is dat een manier om het verloop te vertragen. Denken is een manier om spanning te creëren, zegt hij. Een ruimte scheppen tussen de ene gebeurtenis en de volgende, dat is denken. Hij denkt dat zijn manie om het verstrijken van het leven vast te leggen, begon bij haar, toen hij haar kwijt raakte. Wat Artigas de kunst van het vertellen noemt. Dat langzaam verstrijken van het leven vastleggen, zegt de Vogel, die moeilijk te onderscheiden beweging stilzetten. Lucía was de kleindochter van de zus van Nietzsche. Haar vader had de achternaam van zijn moeder gekozen om de kenmerken uit te wissen van zijn eigen vader, de paranoïde doctor Förster, antisemiet en nazi avant-la-lettre, plagiator, crimineel, utopist en vervalser. Volgens de Vogel vestigde Förster zich in Paraguay om er een phalanstère te stichten voor de Duitse adel, toen Friedrich Nietzsche nog leefde. Lucía Nietzsche bracht haar jeugd door in wat nog altijd overeind stond van het bouwwerk dat haar grootvader had neergezet. Een stenen kasteel in het bos met in de kelder een laboratorium voor biologisch onderzoek en met een ommuurde paardenwei. Na een belachelijke reeks processen en formaliteiten die zijn wettelijke afkomst moesten bewijzen, kon de vader van Lucía alles wat niet geconfiskeerd was door de Paraguayaanse politie tegen een lage prijs verkopen en, met wat nog over was van de familie-erfenis, verhuisde hij naar Argentinië, waar hij zich in Adrogué vestigde en de kost verdiende als fotograaf en portrettist. De verhuizing werd versneld omdat de moeder van Lucía Nietzsche onder vreemde omstandigheden was overleden. Ze werd naakt en vergiftigd in een hotel in een achterbuurt van Asunción gevonden. Ze had tweeduizend dollar en een reisbiljet naar New York in een secretaire van cuero-hout. De al te duidelijke tekenen die op zelfmoord wezen, maakten iedereen wantrouwend. Lucía Nietzsche zou hem Paraguayaanse kranten laten zien die bizarre foto's van haar moeder hadden afgedrukt over vier kolommen en waar boven stond: ‘Misdaad uit hartstocht?’ Want Lucía's vader had bijna uitsluitend | |
[pagina 152]
| |
foto's van zijn vrouw in bed gemaakt en de kranten drukten de meest schandalige afbeeldingen af. Er is niets zo afschuwelijk als wanneer een man en een vrouw samenleven, zei Lucía. In theorie kunnen we iemand wel begrijpen, maar in de praktijk verdragen we hem niet. Het huwelijk is een misdadige instelling. Het eindigt er altijd mee dat een van de echtelieden door de huwelijksbanden wordt opgehangen. Dat is ook de betekenis van de formule: tot de dood ons scheidt. Haar vader had haar moeder in alle mogelijke houdingen gefotografeerd: liggend, van opzij, met maskers, poedelnaakt, in Duitse of Paraguayaanse kleding. Hij was een beeldkunstenaar en geobsedeerd door zijn werk. Ze sloten zich hele dagen op bovenin het huis en lieten hun dochter aan haar lot over; zij verveelde zich dood en liep blootsvoets de trap op om hen te bespieden. Tot mijn moeder er tenslotte genoeg van had, denk ik, en er vandoor wilde gaan, zei Lucía. De zelfmoord van de vrouw werd als twijfelachtig sterfgeval bestempeld en de vader werd niet gerechtelijk vervolgd; de doodsoorzaak bleef oningevuld, maar hij kon met zijn dochter naar Argentinië reizen. De leden van het oude collectief van geëxpatrieerde Duitsers uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog beschermden hen. Zij waren allen overtuigde antifascisten, antinazi's en liberale aristocraten die zich gevoegd hadden naar De Bevrijdende Revolutie (want ze waren ook antiperonistisch geweest). Deze Duitsers, filosofen, musici en criminelen, financierden de Vereniging van Vrij Duitsland, die zorgde voor de expatriëring van Lucía's vader. Expatriëren is wel een groot woord, zei Lucía Nietzsche, in werkelijkheid leenden ze ons wat pesos en ze haalden ons min of meer gedwongen uit Paraguay weg, want ze vonden het niet prettig om de Duitse adel (nakomelingen van Duitse en Poolse edellieden, zoals de broer van mijn opa zei) verstrikt te zien raken in onfrisse gebeurtenissen. Ze trokken in een huis dat de Vereniging aan hen verhuurde en dat opgeknapt moest worden omdat er, tot september '55, de Basiseenheid van de streek in gevestigd was. Het hing vol met gebroken portretten van Perón en Eva, de muren waren beschreven met leuzen en de vloer was bezaaid met vertrapte Peronistische oude munten, met ledenlijsten en stembiljetten. Enkele maanden later zou Lucía een soort zolderkamer ontdekken waar een doos verstopt was, vol met grammofoonplaten van de | |
[pagina 153]
| |
Peronistische Mars gezongen door Hugo del Carril, twee pistolen. 45 Ballester Molina, met het onderscheidingsteken van het Argentijnse leger, in doeken gewikkeld en half verstopt in een schuilplaats onder het dak. En in de la van een ingebouwde muurkast vond zij een canvas tas vol met brieven van mensen uit de buurt die zij aan Eva Perón hadden gestuurd tijdens de laatste dagen voor haar dood. Ze schilderden de gevel en haar vader richtte zijn fotostudio in en al snel was men er aan gewend hem foto's te zien maken op de feesten van de Club Adrogué. Mij kan het niet schelen dat mijn vader een mislukkeling is, zei Lucía, en de ongehoorde geschiedenis van mijn grootvader Förster interesseert me evenmin. Het enige dat ik belangrijk vind, is hier weg te kunnen gaan en terug te keren naar Europa waarvan ik nooit had moeten vertrekken, hoewel ik er nooit geweest ben. Ik ben een Europese Duitse die ten onrechte in Paraguay geboren is en ik wil daar niet wonen. Zij werd aangenomen als bibliothecaresse bij de Vereniging van Vrienden van Vrij Duitsland en haar taak bestond er uit de oude geëxpatrieerden te woord te staan en de imbecielen te helpen die besloten om de Duitse taal te bestuderen, alsof die taal waarin alles verbogen wordt, aangeleerd zou kunnen worden. Alsof het al niet bijna onmogelijk is de eigen moedertaal te leren en die met een bepaalde elegantie te spreken. Of had de broer van haar opa soms al niet beweerd dat de grote kunstenaars trouw bleven aan hun geboortetaal en geen andere wilden leren en daarom grote kunstenaars en stilisten waren? Men moet zich niet laten corrumperen door de vreemde glans en de dode, onbruikbare, zilveren en gouden voorwerpen van andere talen. En de Vogel stemde daarmee in en beaamde het en zou alles wat zij beweerde, beaamd hebben. Artigas was toen zeventien en hij werd op het eerste gezicht verliefd op haar. Zelfs nu nog, bijna dertig jaar later, herinnert hij zich heel precies het beeld van Lucía Nietzsche in de spiegel van de klerenkast, met haar gekleurd haar, haar verdorven gezichtje en haar ogen die brandden alsof ze verblind werd door de helderheid van de lucht. Ze wandelden door het achterhuis, dat grensde aan dat van de Vogel, zodat hij zijn moeder de was op kon zien hangen, terwijl hij het meisje hoorde zeggen dat zij nooit zou geloven dat een moeder iemand was aan wie je met fatsoen kon denken. Mijn moeder was bijvoorbeeld gek, zei Lucía Nietzsche-Förster, en ik ben gek en alle vrou- | |
[pagina 154]
| |
wen uit mijn familie zijn gek, te beginnen met mijn grootmoeder Elizabeth. Of is het soms geen eigenschap van de Duitse taal om alle vrouwen gek te maken en alle mannen moordenaars? Soms dacht zij dat ze 's nachts de stem hoorde van haar grootmoeder, die zij nooit gekend had. Haar grootmoeder Elizabeth was daarginds, in Paraguay, een brief van haar broer aan het lezen. Haat is het enige dat ons in leven houdt. Wie het aan slechtheid ontbreekt, leeft niet rustig. Of is dat soms niet zo? Natuurlijk is dat zo. Medelijden is een vals sentiment. Kijk naar mijn vader: hij maakt foto's om de werkelijkheid vast te leggen omdat hij buiten de realiteit leeft.
Ze zat in een rotanstoel papieren door te kijken toen zij het verhaal van de reis en van de Vereniging van anti-nazistische Duitsers die hen geholpen hadden en het verhaal over haar grootvader Förster aan de Vogel begon te vertellen. Ze kende hem toen pas een paar dagen. Ze begon met dat verhaal zoals zij met welk ander verhaal dan ook had kunnen beginnen. In ieder geval was zij in die tijd gefascineerd door de aan Eva Perón geschreven brieven, die zij in de canvas tas gevonden had in het ingebouwde meubel op de zolderkamer en vooral door een (werkelijk buitengewone) brief die iemand in de gevangenis verstuurd had. Deze man heette Aldo Reyes en hij probeerde de Santa Maria te bouwen, het escorte schip van het Onoverwinnelijk Eskader, een fregat met drie masten en een dubbele brug dat hij op schaal namaakte van een afbeelding uit een nautisch tijdschrift dat hij gevonden had op het gevangenistoilet waar het - Joost mocht weten hoe - terecht was gekomen. Hij was van plan om het schip cado te doen aan de sticheauting Evita zodat die het kon veilen en het geld kon besteden aan hulp voor kinderen van gevangenen en daarom had hij die brief aan Eva Perón geschreven. De man vertelde een verhaal van tegenspoed en onrechtvaardigheid dat Lucía aan de Vogel begon voor te lezen toen ze op de veranda zaten die op de patio uitkeek. Reyes had zijn vrouw en dochtertje vermoord en de lijken begraven in het sousterrain van de club waar hij als nachtwaker en tuinier werkte en hij was tot levenslang veroordeeld. Het schepseltje was niet direct doodgegaan, volgens Reyes, omdat de veiligheidspal van het wapen, dat hij in een doek had gewikkeld (zijn vuist met een poncho omwikkeld), vast was komen te zitten; hij wilde namelijk de blik van zijn dochtertje vermijden en het lawaai dempen. Ik dacht dat zij dood was, maar zij was alleen maar gewond. | |
[pagina 155]
| |
En ik moest dus weer het huis in om haar nogmaals te doden, zei Reyes tijdens het proces, als om zich te rechtvaardigen. Zij kwamen hem bijna twee jaar later in Uruguay op het spoor, toen hij een gestolen paard probeerde te verkopen. ‘Mevrouw, het lot heeft me hier gebracht! Ik zit al twintig jaar gevangen. In Caseros. Toen ik hier kwam was ik net tweeëntwintig jaar geworden. Ik zat eerst in Ushuaia. Ik deelde de cel met Mateo Banks die zijn zes zusters had vergiftigd in Trenque Lauquen om een erfenis op te strijken. Ik heb deze jaren aan verschillende dingen besteed. Ik heb de geschiedenis van Argentinië gelezen. Ik heb wat filosofie gelezen. Ik heb de replica van de Santa Maria gebouwd. Wanneer iemand opgesloten zit (zoals ik), met het zekere vooruitzicht dat dit levenslang is, kan hij, denk ik, tenslotte nadenken over de toekomst en de betekenis daarvan. Bijvoorbeeld: ze hebben Claudio Cuenca, een dichter, in Caseros gedood. Hij was arts in het Federale Leger (u zult nog merken wat het lot betekent) en hij werd verrast door een voorhoede van het Grote Leger (een Braziliaanse patrouille) toen hij een plek probeerde te vinden om een riviertje over te steken. Ze fusilleerden die grote dichter (de duivels) ter plekke, naast het beekje. Ik heb geen belangstelling voor historische romans, ik ken de plots van de fictie en de accoorden van de Argentijnse gitaar. Met zakken omwikkelden zij de benen van de paarden om 's nachts als spoken te kunnen rijden: de ruiterij van Entre Ríos. Ik ben een langgestrafte, vol droefenis. Hoe moet ik het zeggen? De harde waarheid. Cuenca schreef gedichten en bewaarde die in een geheime zak van zijn pandjesjas. Hij was een unitariër! De enige unitarische dichter die niet in ballingschap was gegaan. En juist die mensen die waren gekomen om hem te bevrijden, hebben hem gedood. 's Nachts schreef hij zijn gedichten; in de diepe duisternis. Het licht in zijn kamer dat altijd brandde, diende als baken voor de smokkelaars die de rivier overstaken. Een licht in de nacht. Je moet weten waar je naar moet kijken. Ik voor mij weet te voorzien wat zal komen, ik zie in de monotone routine van de dagen de toekomst van het vaderland. Daar komt terreur van! Ik vertel u dit: zij zijn genadeloos (onechte kinderen van generaal Urquiza, bastaarden). Tot alles in staat, zoals bijvoorbeeld het bombarderen van een bejaardenhuis; maar die oudjes zijn immers peronisten! Mevrouw, het is nodig om de boeren te bewapenen. Op zijn minst met een mauser. Als dat niet gebeurt, dan zullen ze ons bij de doorwaadbare plaats fusilleren, tegenover het ravijn, onder de wilg, vlakbij de beek, in de drinkwaterplaats. Het zijn moordenaars. | |
[pagina 156]
| |
Over, laten we zeggen, vijfentwintig jaar, zullen hier nog steeds rivieren van bloed stromen in dit land. Ieder die maar een beetje nadenkt kan toch zien wat er gaat gebeuren. Misdaden, misdaden, misdaden! Hier (in Caseros) zijn alle dagen hetzelfde. Wij richten de wereld niet in op basis van onze ervaring, straffen leren ons niets. Wij hebben alleen maar kennis van het verleden, Mevrouw, omdat de toekomst bevestigt dat het waar was. Probeer nooit een gestolen paard te verkopen in de provincie Durazno in de Oostelijke Republiek van Uruguay. Want als ze je te pakken krijgen, veroordelen ze je tot honderd jaar strenge opsluiting! De ervaring heeft een ingewikkelde structuur, in alles tegengesteld aan de mogelijke vorm van de waarheid. Men leert niets van de ervaring! Je kunt slechts dat wat nog niet beleefd is, leren kennen. Lucía las me deze brief voor (vertelt de Vogel), omdat ze in die misdadiger, opgesloten in zijn cel, de ware erfgenaam van de filosofie zag (de ware erfgenaam en vertegenwoordiger van de filosofische geest van haar oudoom). De Gestrafte die aan de Dame schrijft die al overleden is, zonder dat hij dat weet (in de gevangenis weet men alles pas drie dagen later) is een moderne incarnatie van wat tegenwoordig een filosoof wordt genoemd; moordenaar van vrouw en kind, paardendief, die met eindeloos geduld een Spaans fregat namaakt op de planken tafel in zijn cel in Caseros, in de provincie Buenos Aires. En die in die brieven een paar dingen schreef, waarvan Lucía wilde dat ik ze met een (onuitgegeven) brief van haar oudoom vergeleek. Een brief geschreven door Nietzsche aan zijn zus Elizabeth en naar Asunción in Paraguay gestuurd in die ongeluksweek van januari 1889, vanuit Turijn, vanuit het pension aan het Carlo Alberto plein, toen hij leed aan wat een zenuwinstorting wordt genoemd. Een brief die hij na die aanval schreef, terwijl hij wachtte op de komst van zijn goede vriend Overbeck. De brief kwam drie maanden later aan, toen mijn grootmoeder, zoals bekend is, al samenwoonde met die gestoorde man in een huis dat tevens het Nietzsche Archief was en waar zij (de filosoof en zijn zus) gedurende tien jaar samen zouden verblijven. Deze brief werd ontvangen door zijn zwager, doctor Förster, die in Paraguay was gebleven waar hij probeerde zijn imperium te redden. Mijn vader, die drie en een half was, bleef bij hem, in de steek gelaten door zijn moeder (Elizabeth Nietzsche) alsof hij een bastaard was, een kind van haar maar onecht (alsof een vrouw überhaupt een onwettig kind kon hebben) zodat zij naar haar broer terug kon keren en zich met hem in het Duitse huis terug kon trekken. | |
[pagina 157]
| |
‘De toekomst is het enige raadsel. En daar liggen alle geheimen van de filosofie in opgesloten: dat wat wij de waarheid noemen heeft de vorm van dit raadsel. Ik lees de toekomst als iemand die tekens in het zand ziet (de poten van een zeemeeuw), omdat ik de enige ben die de woestijn heeft kunnen doortrekken. Ik ben een Poolse aristocraat pur sang en in een geheim zakje van mijn pak bewaar ik enkele onthullingen waarvoor de wereld nog niet rijp is. Ik zal per ongeluk gefusilleerd worden in de eerste veldslag waarin ik me meng (ik ben een Poolse arts). Gevangen genomen door een Engelse patrouille en gefusilleerd in Waterloo. Ik, de grote Poolse dichter (Poolse graaf en aristocraat) die geen enkele druppel verkeerd bloed heeft en zeker geen Duits bloed. In Paraguay leefde Voltaire die mijn ware tegenhanger is. Mijn andere, Frans-aristocratische ik, het omgekeerde van mijzelf. Maar als ik mijn tegenhanger zoek, dan vind ik die steeds in u en in mijn moeder (in mijn zus Elizabeth en in mijn moeder). Te denken dat ik met dat canaille verwant ben zou een lastering zijn tegen mijn goddelijkheid. Aan wie men het minste verwant is, is aan de eigen familie: verwant zijn aan de eigen familie (bloedverwanten) zou een teken zijn van de opperste platvloersheid. De brief was een soort elliptisch antwoord op het boek van doctor Förster, Duitse kolonies in het bovenstroomgebied van de Rio de la Plata, met speciale aandacht voor Buenos Aires en Paraguay, dat in de herfst van 1888 gepubliceerd was en dat Nietzsche in december had gelezen. In januari, als hij al bijzonder gespannen is, schrijft hij aan zijn zus (en niet aan doctor Förster) een commentaar op het boek, opgesloten in zijn pensionkamer in Turijn, waar hij zijn werk herziet en brieven stuurt naar Europese keizers en koningen en bestuurders om hen te waarschuwen voor de ramp die hij in zijn werk voorspeld had. Lucía was er vooral in geïnteresseerd (vertelde de Vogel) om de brief van Nietzsche te vergelijken met die van Reyes, de moordenaar en paardendief. En we waren juist begonnen om de details te bespreken die zich in de beide brieven herhaalden (met variaties), toen zij, vanuit het achterhuis, vanuit het fotolaboratorium, eigenlijk vanuit de rood verlichte kamer aan de straatkant, door haar vader (de fotograaf en portrettist) geroepen werd. Lucía stond op, maakte naar mij een gebaar dat uitdrukte dat ik niet ongeduldig moest worden en ging het huis binnen; ik bleef in de avond, onder de lamp op de veranda zitten die op de patio aan de achterkant uitkwam (en op mijn eigen achterhuis) en de insekten die door het licht werden aangetrokken, vlogen te pletter tegen de lichtbron alsof ze in een cirkel van helder water | |
[pagina 158]
| |
verdronken en vielen op tafel en op de brieven. Ik wilde de papieren die Lucía had laten liggen ervan ontdoen; ik stond op om ze op te ruimen; de bladzijden die Lucía me had voorgelezen waren in werkelijkheid aantekeningen die zijzelf met kleine letters had geschreven. Er lag daar helemaal geen brief, zegt de Vogel me. Is dat niet buitengewoon? Dat is buitengewoon, zegt de Vogel en hij lacht van harte. Een les. Was het geen voortreffelijke les? Die vrouw heeft me alles geleerd wat ik nu weet. Ze leerde me om de realiteit niet te verwarren met de waarheid, ze leerde me fictie te begrijpen en de nuances ervan te onderscheiden. Ze las me vervalste of werkelijke brieven voor en ze vertelde me verhalen, de verhalen die ik wilde horen, een hele zomer lang, tot die nacht, zegt de Vogel, dat we opnieuw op diezelfde plek zaten op de veranda bij de patio en de insekten vlogen tegen de lamp en zij las me voor of ze vertelde me een of ander verhaal over haarzelf of over haar oudoom of over doctor Förster, toen de fotograaf haar binnenriep en ik bleef daar zitten, weer alleen. Een exacte herhaling (in mijn herinnering). Lucía maakte een gebaar dat uitdrukte dat ik niet ongeduldig moest worden en ging het huis binnen; ik bleef zitten op de veranda die op de patio aan de achterkant uitkwam (en op mijn eigen achterhuis). Plotseling hoorde ik een vreemd geluid, een soort gezang, snap je, waar ik een blij gevoel van kreeg (ik was zeventien); ik ging voor het raam staan en door een vreemde combinatie (de hoeken, het perspectief) zag ik het spiegelglas van de klerenkast die het licht van het laboratorium weerspiegelde, als een waterschijnsel in de duisternis, en middenin die cirkel, op de achtergrond, kon je Lucía zien die omhelsd en gekust werd, afijn, door die man die volgens haar zeggen haar vader was. En uit de vrouw steeg een soort gekreun op, in een vreemde taal, een geprevel als een gezang, een Duits muziekje, zou je kunnen zeggen, dat meer opviel dan het volgzame wijsje van haar lichaam, dat, zo mooi als het was, stond afgetekend in de heldere spiegel. Alsof je haar zag door een transparant gepolijste lens, een kristallen object, zo zuiver dat het onzichtbaar was; lijkend op dat wat een verteller kan gebruiken als hij een detail in de herinnering wil prenten en voor een ogenblik het voorbijgaan van het leven stilzet om in dat vluchtige ogenblik heel de waarheid te vatten. |
|