De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Vertaalde poëzie | |
[pagina 160]
| |
Twaalf gedichten
| |
De regenBruusk is de vroege avond opgeklaard:
Nu komt de fijnste regen naar beneden.
Die valt of is gevallen. Uiteraard
Is regen iets dat plaatsvindt in 't verleden.
Wie regen hoort, herovert een vergeten
Verleden toen het lot hem welgezind
De bloem geopenbaard heeft, roos geheten,
En in het rood die wonderlijke tint.
De regen, die de ramen blind doet lijken,
Verkwikt in de verloren buitenwijken
De zwarte druiven op een binnenhofje
Dat nu niet meer bestaat, en brengt mij nader
De zo verlangde stem, die van mijn vader
Die thuisgekomen is en niet gestorven.
| |
La lluviaBruscamente la tarde se ha aclarado
Porque ya cae la lluvia minuciosa.
Cae o cayó. La lluvia es una cosa
Que sin dada sucede en el pasado.
Quien la oye caer ha recobrado
El tiempo en que la suerte venturosa
Le reveló una flor llamada rosa
Y el curioso color del Colorado.
Esta lluvia que ciega los cristales
Alegrará en perdidos arrabales
Las negras uvas de una parra en cierto
Patio que ya no existe. La mojada
Tarde me trae la voz, la voz deseada,
De mi padre que vuelve y que no ha muerto.
| |
[pagina 161]
| |
Schaakspel1
In hun gewijde hoek gezeten, sturen
De spelers trage stukken uit. Het bord
Houdt hen gekluisterd tot het ochtend wordt
Waar wit en zwart elkander niet verduren.
Magische wetten stralen uit hun vormen:
Trojaanse toren, koning achterin,
Lichtvoetig paard, gestaalde koningin.
De raadsheer schuin, pionnen die bestormen.
Wanneer de spelers eenmaal zijn verzwonden,
Wanneer de tijd hen eenmaal heeft verslonden,
Is 't zeker dat de rite niet verdwijnt.
In de Oriënt is deze strijd ontbrand
Waarvan 't toneel nu heel de aarde omspant.
Zoals dat andere kent dit spel geen eind.
| |
Ajedrez (I)En su grave rincón, los jugadores
Rigen las lentas piezas. El tablero
Los demora hasta el alba en su severo
Ambito en que se odian dos colores.
Adentro irradian mágicos rigores
Las formas: torre homérica, ligero
Caballo, armada reina, rey postrero,
Oblicuo alfil y peones agresores.
Cuando los jugadores se hayan ido,
Cuando el tiempo los haya consumido,
Ciertamente no habrá cesado el rito.
En el Oriente se encendió esta guerra
Cuyo anfiteatro es hoy toda la tierra.
Como el otro, este juego es infinito.
| |
[pagina 162]
| |
2
De raadsheer schuin, koning traag, toren recht,
Pionnen steels en dame arrogant,
Zo schrijden zij door dit zwart-witte land,
Bereiden 't veld en leveren gevecht.
't Ontgaat ze dat hun noodlot vastgelegd
Wordt door de aangewezen spelershand,
't Ontgaat ze dat, zo vast als diamant,
Hun reis bepaald wordt en hun wil geknecht.
De speler - zo luidt Omars spreuk in 't kort -
Zit zelf gevangen op een ander bord,
Daar zijn de dagen wit, de nachten zwart.
De speler zet het stuk en hem zet God.
Maar welke god smeedt achter Hem 't komplot
Van stof en droom en tijdsverloop en smart?
(II)
Tenue rey, sesgo alfil, encarnizada
Reina, torre directa y peón ladino
Sobre lo negro y blanco del camino
Buscan y libran su batalla armada.
No saben que la mano señalada
Del jugador gobiema su destino,
No saben que un rigor adamantino
Sujeta su albedrío y su jornada.
También el jugador es prisionero
(La sentencia es de Omar) de otro tablero
De negras noches y de blancos días.
Dios mueve al jugador, y éste, la pieza.
¿Qué dios detrás de Dios la trama empieza
De polvo y tiempo y sueño y agonías?
| |
[pagina 163]
| |
Zinspeling op de dood van kolonel Francisco Borges (1833-1874)'k Laat hem te paard en in de schemeruren
Waarin hij toereed op zijn eigen dood;
Mag van de uren die het lot hem bood
Dit bittere triomfuur eeuwig duren.
Nu naderen paard en poncho blinkend wit
Door 't veld. Geduldig ligt de dood te wachten
In loop na loop, nu stapvoets op die vlakte
Francisco Borges in het zadel zit.
Dit wat hij ziet, het mateloze veld,
En dit geweervuur dat hem zal doorzeven,
Zijn wat hij zag en hoorde, heel zijn leven,
Zij zijn het dagelijkse, het geweld.
Ik laat hem in zijn episch universum,
Welhaast onaangeraakt door deze verzen.
| |
Alusión a la muerte del coronel Francisco Borges (1833-74)Lo dejo en el caballo, en esa hora
Crepuscular en que buscó la muerte;
Que de todas las horas de su suerte
Ésta perdure, amarga y vencedora.
Avanza por el campo la blancura
Del caballo y del poncho. La paciente
Muerte acecha en los rifles. Tristemente
Francisco Borges va por la llanura,
Esto que lo cercaba, la metralla,
Esto que ve, la pampa desmedida,
Es lo que vio y oyó toda la vida.
Está en lo cotidiano, en la batalla.
Alto lo dejo en su épico universo
Y casi no tocado por el verso.
| |
[pagina 164]
| |
Het geslacht Borges'k Weet niets, heel weinig, van mijn Portugees
Voorgeslacht Borges, onbestemde mensen
Die hun gewoonten, angsten en tendensen
Obscuur vervolgen in mijn eigen vlees.
Schimmig, alsof zij nooit waren geweest,
En niet door het stramien der kunst geleid,
Behoren ze onontwarbaar aan de tijd,
De aarde en wat ontglipt is aan de geest.
Beter zo. 't Werk volbracht, zijn zij dat land,
Dat Portugal, zijn zij 't die roem behaalden
Toen zij de Oost forceerden, en die dwaalden
Op zee, of op die andere zee, van zand:
De vorst in de woestijn mystiek verzworven,
Het volk dat zweert: Hij is daar niet gestorven.
| |
Los BorgesNada o muy poco sé de mis mayores
Portugueses, los Borges: vaga gente
Que prosigue en mi carne, oscuramente,
Sus hábitos, rigores y temores.
Tenues como si nunca hubieran sido
Y ajenos a los trámites del arte,
Indescifrablemente forman parte
Del tiempo, de la tierra y del olvido.
Mejor así. Cumplida la faena,
Son Portugal, son la famosa gente
Que forzó las murallas del Oriente
Y se dio al mar y al otro mar de arena.
Son el rey que en el místico desierto
Se perdió y el que jura que no ha muerto.
| |
[pagina 165]
| |
Gedicht van de gavenVerlaag mijn worden niet tot traan of klacht,
Want ik getuig het meesterschap van God,
Die mij met ironie, met grootse spot,
De boeken gaf en tegelijk de nacht
Hij heeft een stad van boeken toegewezen
Aan ogen waar het licht aan is ontnomen,
Die slechts in bibliotheken van de dromen
De onzinnige passages kunnen lezen
Die hun begeerte ontvangt van 't vroege uur.
Vergeefs schenkt ook de dag ze deze giften,
Onduidbaar als de onduidbare geschriften
Verloren in 't Alexandrijnse vuur.
Een vorst die zich bij gaard en bron bevindt,
Verdorst, verhongert (zegt een Grieks verhaal),
En ík dwaal richtingloos van zaal naar zaal
In deze bibliotheek, hoog, diep en blind.
Met encyclopedieën, West en Oost,
Atlassen, eeuwenlange dynastieën,
Symbolen, kosmossen, kosmogonieën,
Bieden de muren tevergeefs hun troost.
| |
Poema de los donesNadie rebaje a lágrima o reproche
Esta declaratión de la maestría
De Dios, que con magnífica ironía
Me dio a la vez los libros y la noche.
De esta ciudad de libros hizo dueños
A unos ojos sinluz, que sólo pueden
Leer en las bibliotecas de los sueños
Los insensatos párrafos que ceden
Las albas a su afán. En vano el día
Les prodiga sus libros infinitos,
Arduos como los arduos manuscritos
Que perecieron en Alejandría.
De hambre y de sed (narra una historia griega)
Muere un rey entre fuentes y jardines;
Yo fatigo sin rumbo los confines
De esta alta y honda biblioteca ciega.
Enciclopedias, atlas, el Oriente
Y el Occidente, siglos, dinastías,
Símbolos, cosmos y cosmogonías
Brindan los muros, pero inútilmente.
| |
[pagina 166]
| |
[Nederlands]Traag tast ik in mijn duisternis en steek
Mijn weifelende staf in holle nacht,
Ik die mij 't Paradijs had ingedacht
In de gedaante van een bibliotheek.
Iets dat voorzeker niet te duiden is
Met het woord toeval, ordent deze dingen:
Een ander kreeg in andere schemeringen
De vele boeken en de duisternis.
Steeds voel ik, met een heilig onbehagen,
Als 'k dool door zalen die ik niet meer zie,
Dat ik de ander ben, de dode die
Dezelfde tred had in dezelfde dagen.
Wie schrijft dit vers van een meervoudig ik
Dat tot één enkele schaduw is gedoemd?
Wat doet het woord ertoe dat mij benoemt
Als één vervloeking 't lot van twee beschikt?
Groussac of Borges, één van beiden kijkt
Naar deze wereld die mij dierbaar was,
Die zich vervormt en dooft tot vale as
Die op vergetelheid en dromen lijkt.
| |
[Spaans]Lento en mi sombra, la penumbra hueca
Exploro con el báculo indeciso,
Yo, que me figuraba el Paraíso
Bajo la especie de una biblioteca.
Algo, que ciertamente no se nombra
Con la palabra azar, rige estas cosas;
Otro ya recibió en otras borrosas
Tardes los muchos libros y la sombra.
Al errar por las lentas galerías
Suelo sentir con vago horror sagrado
Que soy el otro, el muerto, que habrá dado
Los mismos pasos en los mismos días.
¿Cuál de los dos escribe este poema
De un yo plural y de una sola sombra?
¿Qué importa la palabra que me nombra
Si es indiviso y uno el anatema?
Groussac o Borges, miro este querido
Mundo que se deforma y que se apaga
En una pálida ceniza vaga
Que se parece al sueño y al olvido.
| |
[pagina 167]
| |
De zeeEer nog de tijd de dagen munten kon,
En eer de droom of de ontsteltenis
Kosmogonieën weefde en mythen spon,
Bestond en was de zee die altijd is.
Wie is de zee, dat wezen dat gestadig
Knaagt aan de zuilen waar de aarde op ligt,
Dat één zee is en vele en gewelddadig,
En diepte, toeval, wind en schitterlicht?
Wie naar de zee kijkt, ziet voor 't eerst de zee,
Altijd. Met de verwondering waarmee
Men kijkt naar echt elementaire dingen:
De maan, een laaiend vuur, de schemeringen
Wie is de zee, en wie ben ik? Voorbij
De doodsstrijd openbaart zich dit aan mij.
| |
El ṁarAntes que el sueño (o el terror) tejiera
Mitologías y cosmogonías,
Antes que el tiempo se acuñara en días,
El mar, el siempre mar, ya estaba y era.
¿Quién es el mar? ¿Quién es aquel violento
Y antiguo ser que roe los pilares
De la tierra y es uno y muchos mares
Y abismo y resplandor y azar y viento?
Quien lo mira lo ve por vez primera,
Siempre. Con el asombro que las cosas
Elementales dejan, las hermosas
Tardes, la luna, el fuego de una hoguera.
¿Quién es el mar, quién soy? Lo sabré el día
Ulterior que sucede a la agonía.
| |
Odyssee, drieëntwintigste boekNu is de taak volbracht door't ijzeren zwaard,
En voor de schanddaad is terecht geboet;
Nu is 't verdorven overtredersbloed
Door lans en felle pijlen niet gespaard.
Odysseus is, in weerwil van een god,
Weer thuis bij koninkrijk en koningin;
In weerwil van de zee, de grijze wind,
Het krijgsrumoer van Ares en het lot.
Nu slaapt de stralende vorstin al met
Haar koning in 't gedeelde liefdesbed.
Maar waar is nu de man die zonder faam
Dagen en nachten lang als banneling
Gelijk een zwerfhond door de wereld ging
En voorgaf dat hij Niemand had als naam?
| |
Odisea, libro vigésimo terceroYa la espada de hierro ha ejecutado
La debida labor de la venganza;
Ya los ásperos dardos y la lanza
La sangre del perverso han prodigado.
A despecho de un dios y de sus mares
A su reino y su reina ha vuelto Ulises,
A despecho de un dios y de los grises
Vientos y del estrépito de Ares.
Ya en el amor del compartido lecho
Duerme la clara reina sobre el pecho
De su rey pero ¿dónde está aquel hombre
Que en los días y noches del destierro
Erraba por el mundo como un perro
Y decía que Nadie era su nombre?
| |
[pagina 168]
| |
CaesarZiehier wat ons gelaten werd door 't staal:
Dit pover ding, het lijk dat Caesar heette.
Ziehier het rode vlees uiteengereten,
Vol kraters van 't bloeddorstige metaal.
Ziehier het werktuig dat het heeft begeven,
Dat gisteren gebruikt werd voor de glorie,
Voor 't schrijven en voltrekken der historie,
Maar ook om te genieten van het leven.
Zie ook de ander: de prudente keizer
Die veldslagen en schepen commandeerde,
De staatsman die in Oost en West regeerde,
Met wijsheid om de lauwer af te wijzen.
Zie ook de ander, die nog komen gaat,
Wiens schaduw heel de aardomtrek beslaat.
| |
CésarAquí, lo que dejaron los puñales.
Aquí esa pobre cosa, un hombre muerto
Que se llamaba César. Le han abierto
Cráteres en la carne los metales.
Aquí lo atroz, aquí la detenida
Máquina usada ayer para la gloria,
Para escribir y ejecutar la historia
Y para el goce pleno de la vida.
Aquí también el otro, aquel prudente
Emperador que declinó laureles,
Que comandó batallas y bajeles
Y que rigió el oriente y el poniente.
Aquí también el otro, el venidero
Cuya gran sombra será el orbe entero.
| |
De apexVerlossen zal jou niet wat werd geschreven
Door hen tot wie je smeekt in je beklemming.
Je bent de anderen niet maar de bestemming
Van 't labyrint, door eigen tred geweven.
De dood van Socrates noch Christus' lijden,
Noch glanzende Siddharta die de dood
Aanvaardde in een hof bij avondrood,
Zal jou aan 't einde van de dag bevrijden.
Stof is ook 't woord door jouw mond uitgesproken,
Stof is de schrift door jouw hand voortgebracht.
Het Lot kent geen genade en de nacht
Van God is eindeloos, ononderbroken.
Tijd ben je, onverpoosde tijd. Je bent
Gemaakt van ieder solitair moment.
| |
El ápiceNo te habrá de salvar lo que dejaron
Escrito aquellos que tu miedo implora:
No eres los otros y te ves ahora
Centro del laberinto que tramaron
Tus pasos. No te salva la agonía
De Jesús o de Sócrates ni el fuerte
Siddharta de oro que aceptó la muerte
En un jardín, al declinar el día.
Polvo también es la palabra escrita
Por tu mano o el verbo pronunciado
Por tu boca. No hay lástima en el Hado
Y la noche de Dios es infinita.
Tu materia es el tiempo, el incesante
Tiempo. Eres cada solitario instante.
| |
[pagina 169]
| |
Van het gevariëerde AndalusiëDe dingen die hier samengaan. De faam
Van Seneca, Lucanus en hun woord.
De heilige moskee. De toegangspoort.
Het ritme van het water van de Islam.
De stieren van de avond. De muziek
Waarin ontembaarheid zich paart aan broosheid.
Het waardige gebruik der dadeloosheid.
De kabbalist verdiept in zijn mystiek.
Cansinos van de nacht en de bedaarde
Tafels der vriendschap. Gouden Góngora.
Begeerde schatten uit Amerika.
De schepen en de schilden en de zwaarden.
Zoveel stemmen en fierheid komen voort
Uit Andalusië, één enkel woord.
| |
De la diversa AndalucíaCuántas cosas. Lucano que amoneda
El verso y aquel otro la sentencia.
La mezquita y el arco. La cadencia
Del agua del Islam en la alameda.
Los toros de la tarde. La bravía
Musica que también es delicada.
La buena tradición de no hacer nada.
Los cabalistas de la judería.
Rafael de la noche y de las largas
Mesas de la amistad. Góngora de oro.
De las Indias el ávido tesoro.
Las naves, los aceros, las adargas.
Cuántas voces y cuánta bizarría
Y una sola palabra. Andalucía.
| |
De somGezeten voor een muur - en niets belet
Ons deze als oneindig te verbeelden -
Bereidt een man paletten en penselen
Om op de witte kalkmuur nauwgezet
De wereld af te beelden, lijn voor lijn:
Weegschalen, deuren, ankers, hyacinten,
Engelen, boekerijen, labyrinthen,
't Oneindig groot en het oneindig klein.
Hij doet de vormen op de muur verrijzen.
Het lot, dat vreemde gunsten toe kan wijzen,
Vergunt hem de voltooiïng van zijn daad.
Vlak voor zijn dood - zijn allerlaatste tel -
Ontdekt hij in 't immense lijnenspel
De exacte beeltenis van zijn gelaat.
| |
La sumaAnte la cal de una pared que nada
Nos veda imaginar como infinita
Un hombre se ha sentado y premedita
Trazar con rigorosa pincelada
En la blanca pared el mundo entero:
Puertas, balanzas, tártaros, jacintos,
Angeles, bibliotecas, laberintos,
Anclas, Uxmal, el infinito, el cero.
Puebla de formas la pared. La suerte,
Que de curiosos dones no es avara,
Le permite dar fin a su porfía.
El el preciso instante de la muerte
Descubre que esa vasta algarabía
De líneas es la imagen de su cara.
|
|