De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
VoorwoordJanus Secundus (1511-36)Ga naar eind1. verhuisde in 1528 uit Den Haag naar Mechelen, waar zijn vader benoemd was tot President van de Grote Raad, het hoogste rechtscollege. Hij ontmoet er in 1530 een meisje dat hij als Julia in zijn gedichten vereeuwigt. Ze was een ‘makkelijk’ meisje, dat zich tegelijk door een aantal jongens liet beminnen. Dat beminnen moeten we ook geestelijk opvatten, want het was voor dergelijke meisjes (en ook voor echte prostituées, wat Julia, denk ik, niet was) de kunst hun aanbidders aan zich te binden door gesnap en gefluister, door zang en dans en door gevarieerd, langdurig en dus behendig te kussen en te paren. Hier volgen vertalingen van drie herdenkingselegieën, geschreven nadat Julia's huwelijk in 1531 een eind had gemaakt aan hun verhouding. Enkele tekstverklaringen zijn gewenst. In de Eerste en de Tweede Herdenkingselegie draagt Secundus zijn gedicht op aan Venus door het aan een mirtetak te hechten (de mirte was aan Venus gewijd) en hij belooft de plechtigheid elk jaar te herhalen. In de Derde belooft hij zelfs een paar standbeelden. Daarmee zijn deze elegieën ‘vota’ geworden, in navolging van epigrammen van Navagero (1483-1529) en Flaminio (1498-1550)Ga naar eind2.. In de Tweede Herdenkingselegie wordt in vs 8 een bedienend knaapje toegesproken, naar Horatius (Oden, III, 14, 17). Secundus gaat er dus een echt feest van maken, met een donker meisje aan zijn zij, dat hem door haar behendigheid aan Julia doet denken. Mei (vs 29 e.v.) is de maand van de nimf Maia, bij wie Jupiter de god Mercurius verwekte, uitvinder van de lier en even welsprekend als de dichters. | |
[pagina 147]
| |
In de Derde Herdenkingselegie, geschreven te Toledo, verschijnt een nieuwe geliefde, de Spaanse Neaera. Zij is wreed; Secundus ziet dus niet zoveel in het herdenkingsritueel, nu Cupido zo onaardig voor hem is. Als je schip gestrand is op de beruchte ondiepten bij Libië heeft het geen zin de kinderen van Leda, Castor en Pollux, die van schipbreuk konden redden, met geschenken te vereren; of wanneer je als balling sterft te offeren aan Jupiter, in zijn aspect van god die voor behouden thuiskomst zorgt (vs 19 e.v.). Maar Cupido is de machtigste van alle goden, omdat hij ook Jupiter verliefd kan maken. Dus worden er overdadige offers in Cupido's tempels gebracht en een prachtig wijgeschenk opgericht, bestaande uit beelden van Cupido en Julia. Secundus was ook beeldhouwer, er is een penning met het portret van Julia over. - Het tweede deel van dit gedicht bestaat weer uit een meilied. Secundus heeft hier Mei gecontamineerd met Flora, de Romeinse bloemengodin, van 28 april tot 1 mei gevierd met een erotisch feest waarop prostituées zich uitkleedden. Flora was geschaakt door Zephyros, de zoele voorjaarswind (vs 67-68). Tenslotte elegie II, 5, waarin Secundus het ware beroep van Neaera onthult, althans van het soort meisje dat hem in staat moest stellen inspiratie op te doen voor zijn kusgedichten (Neaera is ook de naam van de geliefde in zijn Basia). Hij had geen geld en mocht dus alleen wat bij zulke hoeren rondhangen; ‘Julia’ was toch kennelijk schappelijker geweest. - Het slot verwijst o.m. naar de adelaar die op de Kaukasus in de lever van Prometheus pikte. En naar de tiran Phalaris die een holle bronzen stier had laten maken; hij stopte er tegenstanders in en stookte er dan een vuur onder, zo maakte hij een levend kunstwerk. | |
[pagina 148]
| |
Eerste HerdenkingselegieZo komt de tijd weerom, het land herkrijgt zijn luister,
nu velerlei gewas uit volop zaad ontspruit,
de ondergrond van 't groen gesluierd bos wordt duister,
het nachtegaalgezang klinkt boven alles uit;
5[regelnummer]
van briesjes trillend klaagt het lover dat de tijden
van groene overdaad niet blijvend zullen zijn,
de naakte Venus leidt in deze maand de reien
bekranste nimfen in een slingerende lijn,
en midden tussen hen stampt sierlijk met zijn voeten,
10[regelnummer]
brutaal en schitterend, Amor, in 't geel gehuld.
Dit jaargetijde zou altijd gewijd zijn moeten
aan rituelen, dat hebt, goden, U gewild,
hetzij de weg mij voert naar onbekende streken,
hetzij de zee mij naar een nieuw gesternte brengt.
15[regelnummer]
Want deze maand heeft mij als eerste zien verbleken,
| |
Elegia Solemnis primaTempus adest iterum, quo stat pulcherrima tellus,
Effundens variis germina seminibus,
Nigrescit viridi velata cacumine silva,
Garrula flebilium carmine Dauliadum.
5[regelnummer]
Illa sonans tremulum Zephyro spirante, viroris
Tempora conqueritur non diuturna sui.
Ipsa novo Cytherea choros agit aurea mense,
Nuda coronatas inter Hamadryadas;
Quas inter medius tenero pede gramina pulsat
10[regelnummer]
Candidus in crocea veste protervus Amor.
Haec sacris nostrae semper solemnia Musae
Tempora, Di magni sic voluistis, erunt,
Sive peregrinum via me deducet in orbem,
Sive sub ignoto sidere pontus aget.
15[regelnummer]
Hic etenim nostros primum pallescere vultus
| |
[pagina 149]
| |
[Nederlands]geboeid en bitter door het liefdesvuur gekrenkt,
gemerkt mijn oogopslag, de zuchten die ik slaakte,
en hoe ik wankelend verlaten plaatsen zocht,
en dat ik steeds de deur van mijn vriendin bewaakte
20[regelnummer]
waarbij geen regenbui iets tegen mij vermocht;
maar ook zag deze maand mij onbezorgd genieten,
als mij mijn meesteres lief in de ogen zag.
Welaan dan Amor, die op minnaars pleegt te schieten,
maar tussen tranen door mij ook geluk aanbracht,
25[regelnummer]
ik schenk U dit gedicht, aan Venus' mirtetakken
gehecht; zo zal ik, mits ge mild zijt, 't jaarlijks doen.
En, vrienden, die als ik in mei naar meisjes snakken,
een bloeiend groepje in het bloemenrijk seizoen:
zolang onopgemerkt je jeugd vliedt als de lente,
30[regelnummer]
vermaak je maar, dra brengt de winter sneeuw en ijs;
de grijze ouderdom sluipt aan, niet af te wenden
en dan de Dood, het hoofd omkranst met duisternis.
| |
[Latijn]Mensis, et evinctum vidit acerba pati,
Aligerique faces oculis gressuque fatentem
Ire vacillanti per loca sola pede,
Et dominae servare fores, pluviasque molestas,
20[regelnummer]
Et saevas Boreae non timuisse minas.
Vidit et ille idem carpentem gaudia mille
Lenibus ex oculis molle tuentis herae.
Ergo, Puer, venis hominum qui spicula tingis,
Inseris et moestis gaudia lacrimulis,
25[regelnummer]
Haec affixa cape matemae carmina murto,
Annua quae semper, sis modo mitis, erunt.
At vos florenti, iuvenum grex floride, Maio,
Gensque puellaris deliciosa chori,
Non intellectum dum ver fugit, et fugit aevum,
30[regelnummer]
Ludite, iam glaciem bruma nivesque feret,
Canaque subrepet taciturnis passibus aetas,
Morsque tenebrosa nube revincta caput.
| |
[pagina 150]
| |
Tweede HerdenkingselegieDe aanblik van de lucht, het zachte beeld van heel de
natuur, de grond die bont met bloemen is gevlamd,
in 't donker bos het scherm van hangende priëlen,
het strelend briesje dat het groene lover kamt,
5[regelnummer]
in grotten satyrs met hun nimfen neergevallen,
haar Zoon en Venus zelf zijn 't met me eens dat thans
voor liefdes rite de termijn weer is vervallen:
'Haal balsem, slaafje, haal viooltjes in een krans,
festoenen dienen van mijn dis te hangen, wijnen
10[regelnummer]
te schuimen in het glas, en zij mijn hoofd omrankt
met bloemen die als ik van teer verlangen kwijnen.
Een donker meisje hoort te liggen aan mijn flank,
dat met haar zwarte haar en met haar zwarte ogen
spontaan gedachten aan mijn eerste vlam opwekt,
15[regelnummer]
omdat zij even goed op zoet gezoen kan bogen,
mij even lief omhelst en strengelt om mijn nek,
als zij wier blik het eerst mijn wil vermocht te buigen,
trofeeën heeft behaald op mijn hooghartigheid.
Gij Muzen zijt dit keer van vrolijkheid getuige,
20[regelnummer]
zing dus wat mijn geluk eenstemmig begeleidt.
| |
Elegia Solemnis secundaEt coeli facies, et rerum mitis imago,
Pictaque, quae vario flore renidet, humus;
Pendulaque obscuris distincta umbracula silvis;
Blandaque silvestres quae movet aura comas;
5[regelnummer]
Antraque cum Satyris fusae per opaca Napeae,
Et Puer arcitenens, et Venus ipsa monet,
Adventare meis iterum solemnia sacris.
‘I, puer, unguentum fer mihi, fer violas,
Vina coronatis spument nigrantia mensis,
10[regelnummer]
Nec sine multiplici stet mihi flore caput.’
Impositae fronti mecum languete corollae:
Ad latus accedat fusca puella meum,
Quae nigris oculis et nigro crine decora,
Antiquae memorem me facis efficiat,
15[regelnummer]
Nec peiora meis infigat basia labris,
Serpat in amplexus nec minus apta meos;
Quam quae prima suis victum me cepit ocellis,
E fastu referens prima tropaea meo.
Vos quoque Pierides ad tempora laeta vocatae,
20[regelnummer]
Fundite concordes ore favente sonos.
| |
[pagina 151]
| |
[Nederlands]Ik breng als priester straks een eerste offerande
aan mijn krankzinnigheid, één zonder precedent;
ik wil dat dan de wind in onze lustwarande
bedaart, geen wolken ook, geen zonlicht dat je zengt.
25[regelnummer]
Ik hoop dat deze maand verloopt in zoet verpozen,
een maand die onterecht haar naam ontleent aan Mei;
maar Venus immers had april al uitverkozen,
haar Zoon zou dan wellicht mei heilig kunnen zijn?
Mei liet zich evenwel door Jupiter bekoren,
30[regelnummer]
de lieve nimf heeft hem een schone god gebaard,
genie in snarenspel, genie in fraaie woorden,
zijn blos is bezienswaard, zijn dos is bezienswaard.
Laat die voor moeders maand met mij applaudisseren,
zijn hoofd een rozenrood omkranste overdaad
35[regelnummer]
en in bestikt ornaat zijn dronken stap traineren,
het klinkend plectrum slaan in ongedwongen maat.
Dat om hem heen brutaal rondspringend maar die geile
Cupido over mij, zijn dichter, triomfeert
en uit zijn koker trekt diezelfde oude pijlen,
40[regelnummer]
wier spitsen vroeger al mijn ader had gekleurd,
mij op de grond gestrekt als 't ware af moet rossen,
als, zwaaiend met die pijl, hij 't op een tieren zet.
Dan ben ik voorbereid mijn eed vlug in te lossen,
dan voer ik 't ritueel uit op het ganse bed.
45[regelnummer]
Dit lied ook dat ik schreef (aan 't feest mag niets ontbreken)
zal 'k hechten aan de twijg van deze mirteboom;
dan zal mijn wijgeschenk zacht lispelend gaan spreken,
als zoetjes suizend door de kroon de Zephyr stroomt.
Dit versje komt erbij: uw ziener wil, cupido,
50[regelnummer]
dit lied uit dankbaarheid voor uw bewind u bieden.’
| |
[Latijn]Primus ego ingredior, nullo de more, sacerdos
Annua nequitiae ponere sacra meae.
Transeat, positis immota per aera ventis
Et sine nube dies, et sine sole gravi,
25[regelnummer]
Transeat hic totus sine sollicitudine mensis,
Hei mihi, de Maia qui male nomen habet.
Vel Veneri dominae, vel, si sibi legit Aprilem,
At Puero Veneris debuit esse sacer.
Quamvis Maia Iovi iucundo cognita furto
30[regelnummer]
Formosum peperit candida Nympha Deum,
Insignem nervis, insignem voce diserta,
Conspicuumque genis, conspicuumque coma.
Ille velit mecum matemo applaudere mensi,
Implicitus multa tempora flava rosa,
35[regelnummer]
Ebriaque in longa ducens vestigia palla,
Argutum facili pollice pulset ebur,
Quem circumsiliens huc illuc crure protervo,
Lascivus domito vate triumphet Amor.
Atque eadem gravida depromat tela pharetra,
40[regelnummer]
Quae primum venis irribuere meis.
Ac petulante ferox insultans voce iacenti,
Verset in asspectu spicula nota meo.
Tune ego commonitus iuratum solvere votum,
Perficiam toto sacra iocosa toro.
45[regelnummer]
Haec quoque quae cecini, ne quid solemnibus absit,
Suspendam murti carmina de foliis,
Quae strepitent teneris assuspirantia ramis,
Pulsa susurranti leniter a Zephyro.
Accedet versus: ‘vates tuus, alme cupido,
50[regelnummer]
haec tibi pro miti dedicat imperio.’
| |
[pagina 152]
| |
Derde HerdenkingselegieIk was het die in mei, Cupido, ter herdenking
votiefgedichten in uw tempel hangen dorst,
toen in een beter land een betere omhelzing
mij warmde, liefdeskwaad dat zoet werd in mijn borst.
5[regelnummer]
Ach kon ik me van die verliefdheid maar bevrijden,
nu ik verstoten ben, ver van mijn vaderland,
zo ongelukkig van mijn oude vlam gescheiden
die 't eerste mij in merg en been was ingebrand.
Nee erger, ik lijd weer door uw schuld aan verliefdheid
10[regelnummer]
onder het nors regiem van haar die mij schoffeert,
Neaera, die mij hoont met ongekende driestheid
en op verwensingen mijn arme hoofd trakteert.
Als ik mij van mijn eed ontslagen wilde achten,
dan zou uw moeder mij vergeven. In zijn loof
15[regelnummer]
bewaart haar mirteboom 't verslag van mijn versmachten,
waarin ik Amor wel zijn ritueel beloof,
mits evenwel zijn vuur gematigd in mij brandde;
u heerst te hard, dus blijft uw altaar dan maar koud.
Het Libisch zand wordt door mijn schip verrijkt, dat strandde,
20[regelnummer]
en denkt u dat ik dan de zeegod offeren zou?
Of als ik, balling, in het buitenland zou sterven
en liet mijn goed de god van terugkomst Jupiter,
dan zou mijn erfgenaam hem voor 't gerecht onterven
want Jupiters gelijk ligt elke rechter ver.
25[regelnummer]
We moeten Amors boog dus kennelijk meer vrezen,
en wordt de bliksem van zijn vader dus bespot?
| |
Elegia Solemnis tertiaIlle ego, qui Maio solemnia carmina mense
Suspendi templis, sancte Cupido, tuis,
Cum melior tellus meliore in amore teneret,
Mulcentem tepido pectore dulce malum,
5[regelnummer]
Numquid ab hac poteram liber desistere cura,
Reiectus dulci tam procul a patria?
Tam procul antiquo infelix divisus ab igne,
Qui primum nostris ossibus incaluit?
Quin etiam, te auctore, graves expertus amores
10[regelnummer]
Cum fuerim, et dominae regna superba novae,
Cum mihi crudeli faceret ludibria vultu
Insultans capiti torva Neaera meo.
Certe ego si pacto iuratus stare recusem,
Unde petam veniam, vel tua mater erit.
15[regelnummer]
Illa sua fixum conservat in arbore carmen,
Annua devovi quo tibi sacra, Puer,
Dum mihi mansuetas afflares leniter auras:
Durus ades; duro frigeat ara Deo.
An, mea si Libycas navis ditaverit undas,
20[regelnummer]
Aurea Ledaeis dona feram pueris?
Aut, ego si moriar longinquis exsul in oris,
Decernam Reduci sacra opulenta Iovi?
Abnuat hoc haeres, et, si sub iudice certet,
Turpiter a causa Iupiter ipse cadet.
25[regelnummer]
Ultrices igitur taedas metuemus, et arcum,
Plusquam fulminei fervida tela Patris?
| |
[pagina 153]
| |
[Nederlands]Vergeef me Jupiter, uw scepter wordt misprezen,
de fakkel van uw zoon maakt zelfs de bliksem bot.
Cupido's tempel moet versierd zijn met guirlandes,
30[regelnummer]
de grond zij daar vol bloed van 't vette offerrund,
de wierook zal zijn walm uit wierookvaten branden
en nooit wordt hier 't altaar van Amor vuur misgund.
Ik zal voor u, naakt Kind, een edel beeld onthullen,
gelijkend op het beeld van Eros Anteros,
35[regelnummer]
zijn nek zo wit als sneeuw omspelen gouden krullen,
zijn bronzen koker vult een gouden pijlenbos,
het tweetal vleugels zal in gouden luister stralen,
die nare boog net zo; van marmer wordt de rest.
Er naast wordt opgesteld, in schoonheid zijn rivale,
40[regelnummer]
een Julia, door mij gemaakt, mijn minnares.
Maar ik intussen wil een lied de meimaand wijden,
dan komt zij, hoop ik, vaak in bloei voor mij terug.
De mei bloeit bloemrijk in het mooiste jaargetijde,
in mei groeit ook de lust van Venus heel geducht,
45[regelnummer]
en groeit de hoop op oogst van graan, op bloei van Bacchus;
eens heeft zij, weet ik, ook mijn liefdeshoop gesterkt,
zij hoorde voor het eerst mijn klagende gedachtes,
en heeft mijn tranenvloed meedogend opgemerkt.
En Zephyr moest van haar zijn klachten aan de mijne
50[regelnummer]
verbinden in het bos waar blaadjesschaduw trilt,
en, dat hij mijn geween door zoelte liet verdwijnen,
zoals de dauw door zon verdampt, had zij gewild.
Mei, maandensieraad, voor de herder heerlijkheden,
schatrijke Mei, de lust van 't weelderige land,
| |
[Latijn]Iupiter, ignoscas; cedunt tua sceptra nepoti,
Et trifidum Pueri sub face fulmen hebet.
Illius aetemis halabunt templa corollis,
30[regelnummer]
Undabit pecudum sanquine pingue solum.
Mascula sudabunt verbenae tura perustae,
Et focus in vivo caespite semper erit.
Ipse ego, nude Puer, signum tibi nobile ponam,
Quale Cnidus matri servat aquosa tuae.
35[regelnummer]
Aureus in nivea ludet cervice capillus;
Aurea cum fulva tela dabo pharetra.
Penna duplex humeris auro radiabit, et arcus
Ille nocens: Pariutn cetera marmor erunt.
Proxima ponetur, nee erit tibi, sancte, pudori,
40[regelnummer]
Vatis amatoris Iulia sculpta manu.
Interea roseo demus sua carmina Maio,
Saepius ut remeans floreat ille mihi.
Maius alit flores, Maio pulcherrimus annus
Vernat, Acidaliae gaudia Maius alit.
45[regelnummer]
Spem segetis, spem Maius alit florentis Iacchi:
Spes, memini, quondam fovit et ille meas,
Et primos miseri gemitus audivit amantis,
Et primas lacrimas vidit, et indoluit;
Tunc Zephyrum socias mecum miscere querelas,
50[regelnummer]
Qua tremit ignotis umbra sub arboribus,
Et tepidum lacrimas iussit siccare cadentes,
Solis ad afflatum ros uti vemus abit.
Maie, decus mensium, pastorum, Maie, voluptas.
Dives opum, terrae luxuriantis amor!
| |
[pagina 154]
| |
[Nederlands]55[regelnummer]
ziehier, tezamen met het Kind, uw plechtigheden,
ziehier de rozen die ik strooi met gulle hand,
een nieuw lied, plechtig door geklap, zult u gaan horen,
wat ik het Kind aanbied, zal u, Mei, niet ontgaan:
'Weest gij ons goed gezind, godin van alle flora,
60[regelnummer]
u roepen roos en thijm en de viooltjes aan,
voor u bloeit de narcis, voor u schittert de lelie,
de witte lelie door een maagdehand geplukt,
al wat als bruidsschat in uw tuin de zinnen streelde
wordt door uw minnaar met zijn lieve bries bevrucht.
65[regelnummer]
U moogt het derde deel van mijn gelofte innen,
kom in uw tuin zo mooi, o vrolijke godin,
als u aan Zephyr scheen, toen hij om u te winnen
u in zijn vleugels nam, gewikkeld binnenin,
zoals u was toen u bekeek de naakte orgieën
70[regelnummer]
die Rome ieder jaar om u te eren gaf.
Nu beeldt Secundus in romeinse elegieën
zijn liefdesleven in het verre Spanje af,
waar stuwend gulden zand de Taag, bij het ontwaken
van honderd vogeltjes, weerklinkt van ochtendzang.
75[regelnummer]
Een vers is beter dan verouderde spektakels,
de tijd deed ze te niet, gedichten leven lang.
Zo, lieve moeder met uw lieve Kindje lieflijk,
zo Bacchus zij het, zo, Apollo, zo zij het,
dat eeuwig worden de momenten van verliefdheid,
80[regelnummer]
die vurig blikkerend de blik had aangewet
van haar, wier roem mijn boek gelezen maken zal,
van Julia, die mij het eerst mijn hart ontstal.
| |
[Latijn]55[regelnummer]
En tibi cum Puero communia sacra volucri,
En tibi purpurea spargitur ara rosa,
Et nova cantamus solemni carmina plausu,
Quae tibi, parve Puer, quae tibi, Maie, damus.
Assis, et faveas florum Dea versicolorum,
60[regelnummer]
Te rosa, te violae, te thyma cana vocant.
Narcissus tibi suave rubet, tibi lilia fulgent,
Candida virginea lilia carpta manu,
Omnia dotales olim quaecumque per hortos
Nutrit amatoris fertilis aura tui.
65[regelnummer]
Ecce tibi nostri cedit pars tertia sacri:
Inque tuos hortos, Diva iocosa, veni,
Qualis eras Zephyro, cum te, formosa, secutus
Securam pennis mollibus implicuit,
Qualis ab aethereo spectabas culmine ludos,
70[regelnummer]
Quos tibi solemnes Martia Roma dabat.
Romanis tibi pro ludis Romana Secundus
Carmina diversa cantat in Hesperia,
Qua rutilas Tagus assiliens eiectat arenas,
Sub matutinis cantibus alituum,
75[regelnummer]
Carmina spectaclis longe potiora vetustis:
Sustulit haec aetas, illa perenne manent.
O ita cum blando, blandissima Mater, Amore,
O ita, Bacche, velis, o ita, Phoebe pater!
Semper ut illius maneant monumenta caloris,
80[regelnummer]
Quem movit tremulis ignea luminibus,
Magnum quae parvo nomen sortita libello,
Prima meae spolium Iulia mentis habet.
| |
[pagina 155]
| |
Elegie II, 5Had de natuur me niet zo'n zachte aard gegeven,
geen meisje had haar hiel dan op mijn nek geplant,
en ik zou minder vaak verwatenheid beleven,
er was geen zoen van mij op 't kwade oog beland,
5[regelnummer]
ik zou niet instemmen met lof op mijn rivalen,
volijverig verstrikt in eerloos dienstbetoon.
Wreed meisje, meisje waar de Muzen niet naar talen,
jouw koude steekt de kou van Alpen naar de kroon.
Ik prijs je in verzen die gelogen lof behelzen,
10[regelnummer]
waarin ik wat je niet bent anderen geloven laat,
ik steek de loftrompet, een ander mag je omhelzen,
de lamme rotzak krijgt erecties op mijn maat.
Gebroken ogen zie ik en ook tandebeten,
en vieze sporen op het wild geschudde bed,
15[regelnummer]
en ondertussen moet ik je de kuisheid zelve heten,
over je schroom heb ik heel wat uiteengezet.
Om mij nu niet meteen van leugens te betichten,
negeer je, meisje, mijn indringende gepraat;
waar jij voor anderen gemakkelijk kunt zwichten
20[regelnummer]
en ieder uitgeput je voordeur weer verlaat,
volhard je alleen voor mij. Dat krijgt een loze dichter
als waardig loon voor zijn vernederend geschooi.
Ach, wreed is Amor wel, maar jij bent medeplichtig,
of je nu vijand bent of niet, maar toch, Neaera, mooi.
25[regelnummer]
De tijd komt zeker, dat ik zonder zulke zorgen,
mag uitschudden de toorts; die brand raak ik dan kwijt,
| |
[Latijn]Non tam mite mihi pectus, natura, dedisses,
Calcaret nostrum nulla puella caput:
Nec paterer toties tumidi ludibria vultus,
Iratisque oculis oscula blanda darem;
5[regelnummer]
Rivalemque meum, domina laudante, probarem,
Asstrictus turpi sedulus obsequio.
Dura puella, puella meis indigna Camenis,
Alpinis animum frigidior nivibus!
Ementita tuae facio praeconia formae,
10[regelnummer]
Ut, qualis non sis, esse putere mihi.
Te laudo vates, laudatam amplectitur alter
Barbarus, et nostros arrigit ad numeros.
Asspicio fractosque oculus, et colla notata
Dentibus, et quasso non bona signa toro.
15[regelnummer]
Diceris interea, fateor, castissima nobis,
Multaque narramus de probitate tua.
Tu quoque, mentitum ne me rear, ore pudico
Respuis usque meas, dura Neaera, preces.
Cumque aliis toto pateat tua ianua poste,
20[regelnummer]
Multus et e foribus lassus amator eat;
Uni casta mihi perstas, haec praemia vates
Debita pro falso munere vanus habet.
Heu, crudelis Amor! tuque o crudelior illo,
Sive hostis, seu non, pulchra Neaera tarnen!
25[regelnummer]
Tempus erit certe, curis cum liber amaris,
Excutiam vestras despiciamque faces.
| |
[pagina 156]
| |
[Nederlands]mijn hart wordt al van steen, in ijzer opgeborgen,
ik overwin je op het punt onbuigzaamheid.
Perfide wezens, ach, zonet nog mijn obsessie,
30[regelnummer]
waarom een braaf jongmens aan zoiets blootgesteld.
In het vervolg bezoek ik je met meer agressie
en 'k houd me stil als jij weer eens onmatig scheldt.
Gekwetst door jou zal ik dat jij dat bent beweren,
de tranen die je stort uit spijt gaan mij niet aan,
35[regelnummer]
en als je me niet wilt, zal ik niet wederkeren,
ik weiger voortaan voor een dichte deur te staan.
Wreed meisje, meisje waar de Muzen niet naar talen,
jouw koude steekt de kou van Alpen naar de kroon.
Staat er een minnaar met een dure jas te pralen,
40[regelnummer]
'k verstop me niet meer in de hoek voor zo'n persoon,
opdat jij zeker om vermoedens te ontkrachten
kon zweren bij zijn hoofd, perfide, en dat van jou,
dat jij voor hem als maagd doorstaat verweeuwde nachten
en dat je in je huis nooit mannen laten zou.
45[regelnummer]
Verschijnt er weer eens aan je deur een rijke minnaar
dan zet ik me niet weer aan 't zoenen van je meid,
opdat je zeggen kan: ‘ach laat die jonge vent maar,
die gek heeft zich geheel aan 't personeel gewijd.’
Al wie iets dergelijks geduldig kan verdragen
50[regelnummer]
kan op de Kaukasus de arend ook doorstaan,
zal opgewekt de rots van Sisyphus gaan dragen
en rustig Tantalus' gerechten laten staan,
zal in de bronzen stier zijn gillen onderdrukken,
Perillus kan hem geen geloei met rook ontrukken.
| |
[Latijn]En mihi iam silices, en circum pectora ferrum
Nascitur: en vinco vos quoque duritie,
Infidum genus ah, nuper mea cura, puellae!
30[regelnummer]
Mentis pernicies insidiosa bonae!
Non ego vos posthac humili prece lentus adibo,
Asperaque obtutu verba feram tacito:
Laesus et a vobis, laesas vos esse fatebor,
Et placatrices ipse feram lacrimas:
35[regelnummer]
Contemptusque superba pedes ad limina cogam
Invitos: pereat! quem iuvat ista pati:
Dura Neaera, Neaera meis indigna Camenis,
Alpinis animum frigidior nivibus!
Non ego, cum veniet pallae melioris amator,
40[regelnummer]
Quaelibet abscondam iussus in antra caput;
Scilicet ut possis divis iurare vocatis
Per caput illius, perfida! perque tuum,
Illi te viduas intactam ducere noctes,
Et tritum nullis limen habere viris.
45[regelnummer]
Non ego, cum veniet loculi gravioris amator,
In famulas vertam basia nostra tuas,
Scilicet ut ridens dicas: ‘ignosce protervo,
Insanit fimulae captus amore meae.’
Haec quicumque potest nullo perferre dolore,
50[regelnummer]
Idem Caucaseas et tolerabit aves;
Sisyphii gaudens provolvet pondera saxi;
Tantaleae sitiens non inhiabit aquae;
Ille premet gemitum conclusus in aere Perilli,
Ne det mugitus machina fumificos.
|
|