| |
| |
| |
Paradise Lost
John Milton (Vertaling W. Jonker)
Boek I
Zing, Hoge Muze! zing mij hoe de mens
zijn eerste ongehoorzaamheid bedreef;
hoe de verboden dodelijke vrucht
de wereld smart en dood bracht, en hoe Eden
ons werd ontzegd totdat een Groter Mens
het voor ons zal herwinnen!
op Sinaï de herder inspireerde
die 't uitverkoren volk heeft onderricht
hoe al wat is aan Chaos is ontstegen:
U roep ik aan! En gaat uw voorkeur uit
naar Sions berg, of naar dat wonder Gods,
Siloa's snelle beek, U roep ik aan!
Help mij bij deze hachelijke zang
die hoger dan de Helicon wil zweven,
nastrevend wat nog nimmer is beproefd
in aller eeuwen poëzie of proza.
| |
Book I
Of Man's first disobedience, and the fruit
Of that forbidden tree whose mortal taste
Brought death into the World, and all our woe,
With loss of Eden, till one greater Man
Restore us, and regain the blissful seat,
Sing, Heavenly Muse, that, on the secret top
Of Oreb, or of Sinai, didst inspire
That shepherd who first taught the chosen seed
In the beginning how the heavens and earth
Rose out of Chaos: or, if Sion hill
Delight thee more, and Siloa's brook that flowed
Fast by the oracle of God, I thence
Invoke thy aid to my adventurous song,
That with no middle flight intends to soar
Above the Aonian mount, while it pursues
Things unattempted yet in prose or rhyme.
| |
| |
| |
[Nederlands]
Maar boven alles richt ik mij tot U:
tot U, o Geest, die groter waarde hecht
aan een oprecht en zuiver mensenhart
dan aan het tal der tempels! Onderricht mij!
want Gíj weet alles; Gíj waart reeds aanwezig
in het begin; Gij broedde als een duif
met brede, machtig uitgespreide vleugels
boven de Afgrond. Gíj hebt hem bezwangerd.
Verlicht mijn duisternis, verhoog mijn staat,
opdat de Eeuwige Voorzienigheid
in mijn vertoog tot uiting komen mag
en ik Gods wegen met de mens doe blijken.
Zeg eerst - want gij doorgrondt hemel en hel -:
wat bracht het eerste mensenpaar ertoe
- schoon gunstelingen van de hemel zelf,
meesters der wereld -, af te vallen van
hun Schepper, en Zijn wil te overtreden
om één verbod? Wie heeft hen zo verleid?
Het was de helse slang. Zijn lage list,
door nijd en wraakzucht aangespoord, bedroog
ons aller moeder. Om zijn trots was hij
de hemel uitgeworpen met zijn scharen
opstandige gevleugelden, wier hulp
hem diende bij zijn machtsbegerig streven
naar groter heerlijkheid dan zijn gelijken.
Hij zag de Allerhoogste en zichzelf
als evenwaardig, hitste aan ten oorlog,
sloeg toe, en leverde gewapend slag.
| |
[Engels]
And chiefly Thou, O Spirit, that dost prefer
Before all temples the upright heart and pure,
Instruct me, for Thou know'st; Thou from the first
Wast present, and, with mighty wings outspread,
Dove-like, sat'st brooding on the vast Abyss,
And mad'st it pregnant: what in me is dark
Illumine, what is low raise and support;
That, to the highth of this great argument,
I may assert Eternal Providence,
And justify the ways of God to men.
Say first - for Heaven hides nothing from thy view,
Nor the deep tract of Hell - say first what cause
Moved our grand Parents, in that happy state,
Favoured of Heaven so highly, to fall off
From their Creator, and transgress his will
For one restraint, lords of the World besides.
Who first seduced them to that foul revolt?
The infernal Serpent; he it was whose guile,
Stirred up with envy and revenge, deceived
The mother of mankind, what time his pride
Had cast him out from Heaven, with all his host
Of rebel Angels, by whose aid, aspiring
To set himself in glory above his peers,
He trusted to have equalled the Most High,
If he opposed, and, with ambitious aim
Against the throne and monarchy of God,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Vergeefs voerde hij krijg: Gods recht, Gods kracht
bevocht de zegepraal en slingerde
hem, Satan, als een bliksem uit de hemel.
Hij die de Almacht driest had uitgedaagd
stortte, verschroeid, verminkt, de afgrond in
tot in het diepst der hel, om daar te boeten
in onverbiddelijk staal en eeuwig vuur.
Drie maal drie dagen, negen aardse nachten
lag hij daar met zijn gruwzaam krijgersvolk
dat - zij 't onsterfelijk - ontsteld, verward,
zich wentelde in maalstromen van vuur.
Toch maakt hem nu zijn doem nog toorniger:
besef van de verloren zaligheid
is, met de nimmer eindigende pijn,
hem tot een kwelling; woedend kijkt hij rond
met ogen die ontsteltenis uitstralen,
maar ook zijn harde trots en blinde haat.
Onmiddellijk ziet hij, zover de blik
der engelen reikt, hoe woest en troosteloos
de leegte is in dit rampzalig oord:
een gruwelijke kerker die rondom
brandt als een oven, waarin lichtloos vuur
slechts duistere ellende zichtbaar maakt;
regionen vol van smart en trieste schimmen,
waar nimmer rust of vrede wonen kan,
noch hoop; slechts pijn spoort allen hier nog aan.
Een vlammenvloed van zwavel die wel brandt,
maar niet verteerd wordt, en geen einde neemt.
| |
[Engels]
Raised impious war in Heaven and battle proud,
With vain attempt. Him the Almighty Power
Hurled headlong flaming from the ethereal sky,
With hideous ruin and combustion, down
To bottomless perdition, there to dwell
In adamantine chains and penal fire,
Who durst defy the Omnipotent to arms.
Nine times the space that measures day and night
To mortal men, he, with his horrid crew,
Lay vanquished, rolling in the fiery gulf,
Confounded, though immortal. But his doom
Reserved him to more wrath; for now the thought
Both of lost happiness and lasting pain
Torments him: round he throws his baleful eyes,
That witnessed huge affliction and dismay,
Mixed with obdurate pride and steadfast hate.
At once, as far as Angel's ken, he views
The dismal situation waste and wild.
A dungeon horrible, on all sides round,
As one great furnace flamed; yet from those flames
No light; but rather darkness visible
Served only to discover sights of woe,
Regions of sorrow, doleful shades, where peace
And rest can never dwell, hope never comes
That comes to all, but torture without end
Still urges, and a fiery deluge, fed
| |
| |
| |
[Nederlands]
Dit oord was door het Eeuwig Recht bestemd
voor de opstandigen: het diepste duister,
drie maal zover van God en 's hemels licht
verwijderd als de pool van 't middelpunt.
Welk een verschil met eertijds, vóór hun val!
Maar Satan ziet tussen zijn lotgenoten,
zijn overstelpte strijdkompanen, die
zich wentelen in wervelstormen vuur,
degeen die hem nabij kwam, zo in macht
als in misdadigheid: in Israël
droeg hij de naam Beëlzebub. Hem spreekt
nu Satan aan, de gruwelijke stilte
verbrekend met zijn drieste woordenvloed:
‘Zijt gij degeen die met mij heeft beraadslaagd?
Zijt gij het die, met heerlijkheid bekleed,
het licht der myriaden overstraalde
in 't hemelrijk? Die met mij hoopte, dacht
en waagde? Ach, hoezeer zijt ge veranderd!
Wéér zijn wij samen, maar hoe diep gevallen!
Hoe zwaar verminkt! Hoe zwart is deze afgrond,
hoe diep! Hoe ver verwijderd van het rijk
des lichts vanwaar wij vielen! - Zó veel sterker
was dus zijn bliksem en zijn donderslag,
zijn vreselijke wapens! Wie kon weten
hoe groot zijn macht was?
noch vrees ik wat de overwinnaar méér nog
ons aan kan doen. Hoewel mijn uiterlijk
| |
[Engels]
With ever-burning sulphur unconsumed.
Such place Eternal Justice had prepared
For those rebellious; here their prison ordained
In utter darkness, and their portion set,
As far removed from God and light of Heaven
As from the centre thrice to the utmost pole.
O how unlike the place from whence they fell!
There the companions of his fall, o'erwhelmed
With floods and whirlwinds of tempestuous fire,
He soon discerns; and, weltering by his side,
One next himself in power, and next in crime,
Long after known in Palestine, and named
Beelzebub. To whom the Arch-Enemy
And thence in Heaven called Satan, with bold words
Breaking the horrid silence, thus began: -
‘If thou beest he - but O how fallen! how changed
From him! - who, in the happy realms of light,
Clothes with transcendent brightness, didst outshine
Myriads, though bright - if he whom mutual league,
United thoughts and counsels, equal hope
And hazard in the glorious enterprise,
Joined with me once, now misery hath joined
In equal ruin; into what pit thou seest
From what highth fallen: so much the stronger proved
He with his thunder: and till then who knew
The force of those dire arms? Yet not for those,
| |
| |
| |
[Nederlands]
van luister is ontdaan, blijf ik volharden
in minachting. Mijn deugd, te lang miskend,
bewoog mij tot geweld: ik móest mij meten
met hem, de vorst, de allerhoogste macht.
Een talrijk Geestenheir dat niet berustte
in zijn bewind, verkoos mij boven hem.
Wij confronteerden op de hemelvelden
zijn macht met tegenmacht. Onzeker was
de krijgskans, en zijn troon bleek wankelbaar.
Is 't van belang een veldslag te verliezen?
Veel bleef behouden: dodelijke haat;
de kracht en moed om nooit voor hem te zwichten;
de onverzettelijke wil tot wraak.
Niets is onoverkomelijk. Díe glorie
neemt noch zijn gramschap noch zijn macht mij af.
Buigen? Genade vragen? Knielend smeken?
Vergoddelijken? Hem die onlangs nog
zijn rijk bedreigd wist? Dát zou pas infaam zijn!
Een schande, erger nog dan deze val!
Het Lot gaf onze hemelse substantie
haar godenkracht en haar onfeilbaarheid,
en de ervaring heeft ons nog bekwamer
gemaakt in oorlogvoering en beleid.
Met méér gegronde hoop te zullen slagen
kunnen wij weer besluiten tot de strijd,
en onverzoenlijk onze grote vijand,
's hemels tiran, die ál te vreugdevol
de hemel knecht, met kracht en list belagen.’
| |
[Engels]
Nor what the potent Victor in his rage
Can else inflict, do I repent, or change,
Though changed in outward lustre, that fixed mind,
And high disdain from sense of injured merit,
That with the Mightiest raised me to contend,
And to the fierce contention brought along
Innumerable force of Spirits armed,
That durst dislike his reign, and, me preferring,
His utmost power with adverse power opposed
In dubious battle on the plains of Heaven,
And shook his throne. What though the field be lost?
All is not lost - the unconquerable will,
And study of revenge, immortal hate,
And courage never to submit or yield:
And what is else not to be overcome.
That glory never shall his wrath or might
Extort from me. To bow and sue for grace
With suppliant knee, and deify his power
Who, from the terror of this arm, so late
Doubted his empire - that were low indeed;
That were an ignominy and shame beneath
This downfall; since, by fate, the strength of Gods,
And this empyreal substance, cannot fail;
Since, through experience of this great event,
In arms not worse, in foresight much advanced,
We may with more successful hope resolve
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zo sprak, verscheurd door pijn, in wanhoop snoevend,
de Boze, en zijn mededader sprak:
‘O Vorst der Machten, Heerschappijen, Tronen!
Gij onbevreesde die de Serafim
hebt aangevoerd, en zó schrikwekkend woedde
dat 's hemels Koning beefde, en zijn macht
gevaar liep! Ach, zijn macht... waarop berust zij?
Op kracht? Op toeval? Was het zo beschikt?...
Ik treur om het gebeurde, om de gruwel
van onze nederlaag en diepe val,
om de teloorgang van ons machtig leger...
Ach ja, geen godenwezen kan vergaan
en brein noch geest valt ooit te overwinnen...
Maar onze glórie is tenietgedaan
en ons geluk verzwolgen door ellende...
En hij die ik almachtig acht (omdat
hij zelfs óns leger wist te overwinnen)
heeft wellicht onze kracht en geest gespaard
opdat zijn wraakzucht méér bevredigd wordt,
ofwel opdat wij, krijgsgevangenen,
hem zullen dienen als een slavenvolk;
opdat wij naar hém goeddunkt zullen werken
in deze zwarte afgrond; opdat wij
zijn boden zijn in deze vlammenzee.
Wat baat het ons dan dat wij eeuwig leven?
Waartoe die eeuwig onverwelkte kracht?
| |
[Engels]
To wage by force or guile eternal war,
Irreconcilable to our grand Foe,
Who now triumphs, and in the excess of joy
Sole reigning holds the tyranny of Heaven.’
So spake the apostate Angel, though in pain,
Vaunting aloud, but racked with deep despair;
And him thus answered soon his bold compeer: -
‘O Prince, O Chief of many thronèd Powers
That led the embattled Seraphim to war
Under thy conduct, and, in dreadful deeds,
Fearless, endangered Heaven's perpetual King,
And put to proof his high supremacy,
Whether upheld by strength, or chance, or fate!
Too well I see and rue the dire event
That, with sad overthrow and foul defeat,
Hath lost us Heaven, and all this mighty host
In horrible destruction laid thus low,
As far as Gods and Heavenly Essences
Can perish: for the mind and spirit remains
Invincible, and vigour soon returns,
Though all our glory extinct, and happy state
Here swallowed up in endless misery.
But what if he our Conqueror (whom I now
Of force believe almighty, since no less
Than such could have o'erpowered such force as ours)
Have left us this our spirit and strength entire,
Strongly to suffer and support our pains,
That we may so suffice his vengeful ire,
Or do him mightier service as his thralls
By right of war, whate'er his business be,
Here in the heart of Hell to work in fire,
Or do his errands in the gloomy Deep?
What can it then avail though yet we feel
Strength undiminished, or eternal being
| |
| |
| |
[Nederlands]
Om eeuwig deze straf te kunnen dragen?’
Waarop de Boze korzelig en streng:
‘Gevallen Cherub! zwakte is rampzalig
voor elk die handelt en voor elk die lijdt.
Maar nooit lenen wij ons tot goede werken!
Het Kwade slechts zal onze vreugde zijn,
want dát weerstreeft de eigendunk en wil
van onze vijand. Zelfs al zou hij trachten
door zijn voorzienigheid 't gedane kwaad
in goed te doen verkeren, zelfs dán zullen
wij weer zíjn goed vervormen tot óns kwaad.
Als dat gelukt zal het hem pijnlijk treffen
dat het gestelde doel niet is bereikt
ondanks beraad en diepe overpeinzing.
Maar zie! De overwinnaar heeft zijn macht
van wrekende legioenen teruggeroepen!
Zij trekken hemelwaarts! De hoge baren
van vuur die - door de afgrond uitgebraakt -
ons grepen na de val, zijn gekalmeerd
door 's hemels hagelstorm. Niet langer flitsen
zijn bliksems. Ook zijn roodgewiekte donder,
die zo onstuimig woedde, heeft misschien
zijn kracht verbruikt en staakt het holle galmen
waar 't onbegrensde diep van was vervuld.
Wat heeft de vijand tot die stap bewogen?
Verachting? Schimpzucht? Vindt hij het genoeg?
Geen antwoord, maar de kans dient aangegrepen.
Ziet ge die troosteloze vlakte ginds?
| |
[Engels]
To undergo eternal punishment?’
Whereto with speedy words the Arch-Fiend [replied: -
‘Fallen Cherub, to be weak is miserable,
Doing or suffering: but of this be sure -
To do aught good never will be our task,
But ever to do ill our sole delight,
As being the contrary to his high will
Whom we resist. If then his providence
Out of our evil seek to bring forth good,
Our labour must be to pervert that end,
And out of good still to find means of evil;
Which oft-times may succeed so as perhaps
Shall grieve him, if I fail not, and disturb
His inmost counsels from their destined aim.
But see! the angry Victor hath recalled
His ministers of vengeance and pursuit
Back to the gates of Heaven: the sulphurous hail,
Shot after us in storm, o'erblown hath laid
The fiery surge that from the precipice
Of Heaven received us falling; and the thunder,
Winged with red lightning and impetuous rage,
Perhaps hath spent his shafts, and ceases now
To bellow through the vast and boundless Deep.
Let us not slip the occasion, whether scorn
Or satiate fury yield it from our Foe.
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zij glanst lijkkleurig in het vale duister
van dit angstwekkend eeuwig zonloos oord.
Dáár zullen wij gaan rusten na de vlammen
(althans als daar de rust een haven vindt),
en ons geteisterd leger hergroeperen.
Daarna bespreken wij ons nieuw beleid:
Wat is de beste weg om onze vijand
te schaden? Hoe herstellen wij 't verlies?
Hoe kunnen wij de ramp te boven komen?
Wat heeft de hoop te bieden? Nieuwe kracht?
Zo niet, waartoe besluiten wij in wanhoop?’
Zo sprak de Boze tot Beëlzebub,
het hoofd geheven hoog boven de golven,
de ogen fonkelend, voorover liggend
op stromen vuur. Hij was zo lang en breed
als vele bunders akkerland en weide;
monsterlijk groot zoals een fabeldier;
een Titan, of een reus die moeder Aarde
gebaard heeft en die strijdt met Jupiter;
of als Briareos met honderd handen;
of Typhon, honderdhoofdig in zijn hol
bij Tarsus; of zoals de Leviathan,
het grootste wezen dat geschapen werd
door God om in de Oceaan te zwemmen.
Hoor! Hoe verhaald wordt dat hij, slapend op
het Noorse golvenschuim, in 't diepe duister
van nacht en ontij door een visserman
soms aangezien wordt voor een veilig eiland:
| |
[Engels]
Seest thou yon dreary plain, forlorn and wild,
The seat of desolation, void of light,
Save what the glimmering of these livid flames
Casts pale and dreadful? Thither let us tend
From off the tossing of these fiery waves;
There rest, if any rest can harbour there;
And, re-assembling our afflicted powers,
Consult how we may henceforth most offend
Our enemy, our own loss how repair,
How overcome this dire calamity,
What reinforcement we may gain from hope,
If not what resolution from despair.’
Thus Satan, talking to his nearest mate,
With head uplift above the wave, and eyes
That sparkling blazed; his other parts besides
Prone on the flood, extended long and large,
Lay floating many a rood, in bulk as huge
As whom the fables name of monstrous size,
Titanian or Earth-born, that warred on Jove,
Briareos or Typhon, whom the den
By ancient Tarsus held, or that sea-beast
Leviathan, which God of all his works
Created hugest that swim the ocean-stream.
Him, haply slumbering on the Norway foam,
The pilot of some small night-foundered skiff,
Deeming some island, oft, as seamen tell,
With fixèd anchor in his scaly rind,
Moors by his side under the lee, while night
Invests the sea, and wishèd morn delays.
So stretched out huge in length the Arch-Fiend lay,
| |
| |
| |
[Nederlands]
aan lij werpt hij zijn anker in de schubben
waarmee de huid van 't monster is bedekt.
Zó maatloos groot lag ook de Boze daar,
gevangen op de zee van vuur en sulfer.
Alleen door 's Hemels wil was hij in staat
het hoofd te heffen en zich vrij te voelen
tot ieder duister en misdadig plan.
Want zijn verdoemde staat zal door herhaling
van 't kwaad zijn misdaad steeds verergeren.
Hij zal met steeds meer woede moeten toezien
hoe al zijn kwaad de afgevallen mens
steeds nader tot het hoogste goed zal brengen
tot hij, de Boze, zal ten onder gaan
in razernij, verbijstering en wrok.
Nu staat hij op. Zijn machtige gestalte
rijst uit de felgepunte vlammenzee
die hem omringt: zij wijkt in hoge golven.
Nu staat hij in een stinkend zwaveldal.
Hij strekt de vleugels, wiekt met brede slagen
omhoog, spoedt zich door de besmeurde lucht
die nog niet eerder lasten heeft gedragen,
en landt in het gebied waarvoor hij koos.
Zó deze grauwe vlakte ooit gebrand heeft,
dan, naar nu blijkt, niet als een zwavelzee,
maar meer als vaste grond, bezaaid met stenen,
omhooggestuwd door onderaardse kracht:
brokstukken van Pelorus of van Etna,
de wrakke donderaar. Diens ingewand
| |
[Engels]
Chained on the burning lake; nor ever thence
Had risen, or heaved his head, but that the will
And high permission of all-ruling Heaven
Left him at large to his own dark designs,
That with reiterated crimes he might
Heap on himself damnation, while he sought
Evil to others, and enraged might see
How all his malice served but to bring forth
Infinite goodness, grace, and mercy, shewn
On Man by him seduced, but on himself
Treble confusion, wrath, and vengeance poured.
Forthwith upright he rears from off the pool
His mighty stature; on each hand the flames
Driven backward slope their pointing spires, and, rolled
In billows, leave i' the midst a horrid vale.
Then with expanded wings he steers his flight
Aloft, incumbent on the dusky air,
That felt unusual weight; till on dry land
He lights - if it were land that ever burned
With solid, as the lake with liquid fire,
And such appeared in hue as when the force
Of subterranean wind transports a hill
Torn from Pelorus, or the shattered side
| |
| |
| |
[Nederlands]
wekt met zijn vuur de woede der gesteenten
die hij omhoogwerpt en met bergen as
verstrooit op zwartgeblakerde woestijnen
vol damp en rook en stank.
de bodem waarop Satans klauwen rusten.
Reeds is zijn naaste makker aangekomen;
luid snoeven zij dat zij de Phlegeton
op eigen kracht ontkomen zijn, als goden,
alsof geen Oppermacht het toe wou staan.
‘Is dít het oord,’ zegt Satan, ‘dít de bodem,
dit het klimaat? Is dit de woonplaats die
ons na de hemel toevalt? Na die luister,
dat stralend licht, dit oord van stof en as?
Het zij zo, want hij die nu soeverein is
maakt uit wat recht is. Vér te zijn van hem
die door ons werd geëvenaard in kunde,
komt ons gelegen nu hij won door kracht.
Vaarwel, zalige velden waar de vreugde
voor immer woont! Wees welkom, duisternis!
Ontvang, o gruwelrijk, uw nieuwe meester
die onverbiddelijk, onwankelbaar
de ruimten en de tijden zal trotseren.
De geest is zélf zijn ruimte, waar hij zélf
een hemel maakt tot hel, een hel tot hemel.
Waar ik ook ben, ik zal dezelfde zijn
die ik terecht ben en terecht wil blijven:
de hoogste op de bliksemwerper na.
Hier zijn wij vrij, niets maakt hem hier afgunstig.
| |
[Engels]
Of thundering AEtna, whose combustible
And fuelled entrails, thence conceiving fire,
Sublimed with mineral fury, aid the winds,
And leave a singèd bottom all involved
With stench and smoke. Such resting found the sole
Of unblest feet. Him followed his next mate;
Both glorying to have scaped the Stygian flood
As gods, and by their own recovered strength,
Not by the sufferance of supernal power.
‘Is this the region, this the soil, the clime,’
Said then the lost Archangel, ‘this the seat
That we must change for Heaven? - this mournful gloom
For that celestial light? Be it so, since he
Who now is sovran can dispose and bid
What shall be right: farthest from him is best,
Whom reason hath equalled, force hath made supreme
Above his equals. Farewell, happy fields,
Where joy for ever dwells! Hail, horrors! hail,
Infernal World! and thou, profoundest Hell,
Receive thy new possessor - one who brings
A mind not to be changed by place or time.
The mind is its own place, and in itself
Can make a Heaven of Hell, a Hell of Heaven.
What matter where, if I be still the same,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Hier bant hij ons niet uit. Hier heersen wíj
in onbedreigde macht. Zelfs in de afgrond
is macht nastrevenswaardig: beter vorst
der duisternis dan dienaar van het licht.
Wat mijmer ik! Nog liggen de getrouwen,
de deelgenoten in de nederlaag,
in gindse poel, verbijsterd en vergeten!
Past het ons niet hen op te roepen voor
hun aandeel in de strijd die wij gaan voeren?
Verloren in de hel kunnen wij toch
gewapend nog het hemelrijk herwinnen?’
Zo pleitte Satan, en Beëlzebub
Alleen de Almacht kan u ooit verslaan!
Verhef uw stem, die ons zo vaak deed hopen
en ons in angst en nood vertrouwen gaf!
Het heugt ook hén hoe, als de veldslag woedde,
en onze frontlijn op het scherp der snede
reeds wankelde, uw roep het evenwicht
herstelde, en ook in de diepste rampspoed
het zeker sein was dat de oorlogskans
zou keren. Roep! Hoewel zij zich nu nog
- geen wonder na hun gruwelijke val -
als wormen in het stof vernederen,
op gindse vuurzee liggend, zal uw stem
besluit de Boze naar de kust te gaan.
| |
[Engels]
And what I should be, all but less than he
Whom thunder hath made greater? Here at least
We shall be free; the Almighty hath not built
Here for his envy, will not drive us hence:
Here we may reign secure; and, in my choice,
To reign is worth ambition, though in Hell:
Better to reign in Hell than serve in Heaven.
But wherefore let we then our faithful friends,
The associates and co-partners of our loss,
Lie thus astonished on the oblivious pool,
And call them not to share with us their part
In this unhappy mansion, or once more
With rallied arms to try what may be yet
Regained in Heaven, or what more lost in Hell?’
So Satan spake; and him Beëlzebub
Thus answered: - ‘Leader of those armies bright
Which, but the Omnipotent, none could have foiled!
If once they hear that voice, their liveliest pledge
Of hope in fears and dangers - heard so oft
In worst extremes, and on the perilous edge
Of battle, when it raged, in all assaults
Their surest signal - they will soon resume
New courage and revive, though now they lie
Grovelling and prostrate on yon lake of fire,
As we erewhile, astounded and amazed;
| |
| |
| |
[Nederlands]
Met één zwaai hangt zijn schild over zijn schouder:
een kolossale schijf, meer wegend dan
der sterren is 't gesmeed, het staal getemperd
in ether; het is groter dan de maan
waarop in Fiesole of in Valdarno
door de Toscaanse kijkers wordt gezocht
naar nieuwe landen, zeeën en rivieren
en nieuwe bergen op haar vlekkig rond!
Zie! hoe de hoogste pijnboom
die men op Noorse bergen houwen kan
om voor een roemrijk admiraal te dienen
als scheepsmast, daarnaast slechts een twijgje is!
Zij steunt hem bij het gaan op de verschroeide,
geschonden bodem. Na het hoog azuur
valt elke stap hem zwaar; ook door de hitte
onder dit vuurgewelf wordt hij gekweld.
Maar hij volhardt, bereikt de vlammenmaalstroom,
en roept zijn scharen die daar liggen als
waar het Etrurisch woud zijn schaduw spreidt
als in priëlen alles overwelvend,
de beken in de herfst zijn overdekt
met afgevallen blad in dikke lagen!
| |
[Engels]
No wonder, fallen such a pemicious highth!’
He scarce had ceased when the superior Fiend
Was moving toward the shore; his ponderous shield,
Ethereal temper, massy, large, and round,
Behind him cast. The broad circumference
Hung on his shoulders like the moon, whose orb
Through optic glass the Tuscan artist views
At evening, from the top of Fesolè,
Or in Valdarno, to descry new lands,
Rivers, or mountains, in her spotty globe.
His spear - to equal which the tallest pine
Hewn on Norwegian hills, to be the mast
Of some great ammiral, were but a wand -
He walked with, to support uneasy steps
Over the burning marie, not like those steps
On Heaven's azure; and the torrid lime
Smote on him sore besides, vaulted with fire.
Nathless he so endured, till on the beach
Of that inflamèd sea he stood, and called
His legions - Angel Forms, who lay entranced
Thick as autumnal leaves that strow the brooks
In Vallombrosa, where the Etrurian shades
High over-arched embower; or scattered sedge
Afloat, when with fierce winds Orion armed
Hath vexed the Red-Sea coast, whose waves o'erthrew
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zie! hoe de Rode Zee, geteisterd door
de stormen die Orions zwaard verwekt,
wordt overdekt door weggestoven zegge!
Zie! hoe Busiris zelf en al zijn ruiters
verdronken in die zelfde Rode Zee
toen zij het volk van Israël belaagden:
drijvende doden en de resten van
hun oorlogstuig bedekten toen de golven.
Zó dik bedekten ook de helse horden,
verloren en ontzet, de vlammenvloed.
De Boze roept, zo luid dat heel de afgrond
ervan weergalmt: ‘Vorsten en Machten, krijgers!
Gij waart de bloem van de verloren hemel!
Wat ligt ge hier? Is het ontsteltenis?
Kan iets een geest die eeuwig leeft ontstellen?
Of vindt ge hier na onze harde strijd
de rust die heerst in hemelse valleien?
Ofwel aanbidt gij in die houding hem
die overwon? Hem die nu waar kan nemen
hoe Serafim en Cherubim zich op
de vuurgloed wentelen? Terwijl hun wapens
en vaandels zijn verstrooid! Bedenk: aanstonds
kan hij opnieuw zijn achtervolgers zenden!
Als hij zijn voordeel ziet vertrapt hij ons!
Ofwel hij ketent ons met stalen schichten
voor eeuwig vast in deze zwarte kloof!
Ontwaak! Sta op! Wees niet voorgoed gevallen!’
| |
[Engels]
Busiris and his Memphian chivalry,
While with perfidious hatred they pursued
The sojourners of Goshen, who beheld
From the safe shore their floating carcases
And broken chariot-wheels. So thick bestrown,
Abject and lost, lay these, covering the flood,
Under amazement of their hideous change.
He called so loud that all the hollow deep
Of Hell resounded: - ‘Princes, Potentates,
Warriors, the Flower of Heaven - once yours; now lost,
If such astonishment as this can seize
Eternal Spirits! Or have ye chosen this place
After the toil of battle to repose
Your wearied virtue, for the ease you find
To slumber here, as in the vales of Heaven?
Or in this abject posture have ye sworn
To adore the Conqueror, who now beholds
Cherub and Seraph rolling in the flood
With scattered arms and ensigns, till anon
His swift pursuers from Heaven-gates discem
The advantage, and, descending, tread us down
Thus drooping, or with linkèd thunderbolts
Transfix us to the bottom of this gulf? -
Awake, arise, or be for ever fallen!’
They heard, and were abashed, and up they sprung
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zij horen hem. Beschaamd vliegen zij op
als wakers die niet wakker konden blijven,
en nu betrapt zijn door hun commandant,
zodat, half slapend, zij zich reeds gaan roeren.
Opnieuw zijn zij zich van 't gevaar bewust,
en ondanks alle pijnen die zij lijden
te midden van de rampen in Egypte
de Oostenwind beveelt! Een onheilswolk
van wervelende zwarte sprinkhaanzwermen
maakt van de dag een nacht in heel het rijk
van Farao die niet naar God wil horen.
Zó talloos zijn ook de gevleugelden
van Satan, die onder de hel-gewelven
de ruimten vullen waar aan alle kant
de vlammen woeden. Maar alras geeft Satan
een teken met zijn speer; zij zetten koers
naar vaste grond. Dan dalen zij in zweefvlucht,
en landen op 't geblakerd zwavelvlak
dat nu gevuld is met hun myriaden.
Zie! hoe zelfs in het dichtbevolkte Noorden
aan lendenen van eeuwigdurend ijs
geen menigte barbaren kon ontspringen
als deze! Destijds overschreden die
zo Rijn als Donau: zij bewogen zuidwaarts,
en als een zondvloed overvielen zij
Gibraltar, staken over en bereikten
| |
[Engels]
Upon the wing, as when men wont to watch,
On duty sleeping found by whom they dread,
Rouse and bestir themselves ere well awake.
Nor did they not perceive the evil plight
In which they were, or the fierce pains not feel;
Yet to their General's voice they soon obeyed
Innumerable. As when the potent rod
Of Amram's son, in Egypt's evil day,
Waved round the coast, up-called a pitchy cloud
Of locusts, warping on the eastern wind,
That o'er the realm of impious Pharaoh hung
Like Night, and darkened all the land of Nile;
So numberless were those bad Angels seen
Hovering on wing under the cope of Hell,
‘Twixt upper, nether, and surrounding fires;
Till, as a signal given, the uplifted spear
Of their great Sultan waving to direct
Their course, in even balance down they light
On the firm brimstone, and fill all the plain:
A multitude like which the populous North
Poured never from her frozen loins to pass
Rhene or the Danaw, when her barbarous sons
Came like a deluge on the South, and spread
Beneath Gibraltar to the Libyan sands.
| |
| |
| |
[Nederlands]
en van elk eskadron spoedt zich de hoofdman
naar de gevreesde heerser die hen roept.
Zie! hun gestalten zijn als die van goden!
Naast hen zijn Goliath en Simson niets.
Eens waren zij de vorsten en de machten
die in de hemel troonden, ook al zijn
hun namen nu gewist uit 't Boek des Levens.
Hoe hen te noemen? Ach, mijn zang betreft
de tijd vóór zij van mensen namen kregen.
(Want later doolden zij, door God geduld,
op aarde om de mensheid te beproeven
met leugens en bedrog. Zó wisten zij
het geloof van vele volken aan te tasten,
die daardoor God, de schepper van het Al,
verzaakten: zo misvormden zij de Glorie
van Hem die ons gemaakt heeft, tot een beeld
van een stompzinnig dier, dat zij versierden
met gouden praal. Zo werd een helse geest
hun tot een afgod die zij vroom vereerden.
Pas toen kreeg elk van hen een nieuwe naam.)
O Muze! Noem de namen die zij later
verwierven! Zeg mij wie het eerst verrees
boven het vlammenbed, toen hun gebieder
hun scharen riep! Zeg wie de hoogste was
na hem! Hoe elk in de gepaste orde
van hoog tot laag naar voren trad, en zich
op 't juiste ogenblik bij Satan meldde
terwijl de manschap wachtend verre stond.
| |
[Engels]
Forthwith, from every squadron and each band,
The heads and leaders thither haste where stood
Their great Commander - godlike Shapes, and Forms
Excelling human; princely Dignities;
And Powers that erst in Heaven sat on thrones,
Though of their names in Heavenly records now
Be no memorial, blotted out and rased
By their rebellion from the Books of Life.
Nor had they yet among the sons of Eve
Got them new names, till, wandering o'er the earth,
Through God's high sufferance for the trial of man,
By falsities and lies the greatest part
Of mankind they corrupted to forsake
God their Creator, and the invisible
Glory of him that made them to transform
Oft to the image of a brute, adorned
With gay religions full of pomp and gold,
And devils to adore for deities:
Then were they known to men by various names,
And various idols through the Heathen World.
Say, Muse, their names then known, who first, who last,
Roused from the slumber on that fiery couch,
At their great Emperor's call, as next in worth
Came singly where he stood on the bare strand,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Vooral belangrijk was de groep van hen
die later prooibelust de hel verlieten
om op de aarde in hun euvelmoed
te zetelen naast God: naast Zijn altaren
de hunne. Aan de natiën rondom
verschenen zij als goden ter verering.
Zij duldden onbeschaamd Jehova's toorn,
de toorn van hem die troont in Sion's zalen
tussen de Cherubim. Zij bouwden zelfs,
o afschuw, ín Zijn Huis hun heiligdommen.
Ach! Hoe besmeurde hun vloekwaardig vuil
Zijn rituelen en Zijn plechtigheden!
Ach! Hoe verborg hun duisternis Zijn licht!
Besmeurd met kinderbloed en oudertranen
verscheen als eerste Moloch, gruwelvorst
door vlammen lopen naar zijn grimmig beeld:
trommels en tamboerijnen overstemden
hun kreten. Hij werd als een god vereerd
in Ammon, op de rijkbesproeide vlakte
van Rabba: ook in Argob, Basan, en
tot diep in Arnon. Maar, nog driester strevend,
bedroog hij Salomo en bracht hem tot
het bouwen van zijn tempel op die heuvel
der schande, té nabij de tempel Gods.
In de bekoorlijke vallei van Hinnom
verrees zijn heilig woud: het dal kreeg toen
zijn helse namen: Tophet en Gehenna.
| |
[Engels]
While the promiscuous crowd stood yet aloof.
The chief were those who, from the pit of Hell
Roaming to seek their prey on Earth, durst fix
Their seats, long after, next the seat of God,
Their altars by his altar, gods adored
Among the nations round, and durst abide
Jehovah thundering out of Sion, throned
Between the Cherubim; yea, often placed
Within his sanctuary itself their shrines,
Abominations, and with cursèd things
His holy rites and solemn feasts profaned,
And with their darkness durst affront his light.
First, Moloch, horrid king, besmeared with blood
Of human sacrifice, and parents' tears;
Though, for the noise of drums and timbrels loud,
Their children's cries unheard that passed through fire
To his grim idol. Him the Ammonite
Worshipped in Rabba and her watery plain,
In Argob and in Basan, to the stream
Of utmost Amon. Nor content with such
Audacious neighbourhood, the wisest heart
Of Solomon he led by fraud to build
His temple right against the temple of God
On that opprobrious hill, and made his grove
The pleasant valley of Hinnom, Tophet thence
| |
| |
| |
[Nederlands]
Ontstellend schunnig volgde Chemos hem.
Hij werd aanbeden door de zonen Moabs
van Aroër tot Abarim, van Nebo
tot Dode Zee: ook in Horonaïm,
in Hesebon en 't bloemgesierde Sibma,
waar ieder dal zich met de wijnrank tooit.
Toen het volk Israël door de woestijn trok
heette hij Peor; hij verleidde hen
in Sittim tot zijn wellust-rituelen;
ellende was hun loon. Maar verder nog
woedden zijn orgiën: zelfs op de heuvel
der schande, Molochs huis - wellust naast haat -
tot zij de hel invluchtten voor Josia.
Moloch en Chemos werden begeleid
door velen met twee algemene namen:
vanaf de grensrivier die Syrië
scheidt van Egypte, tot de oude Eufraat
noemde men hen als vrouwen Astaroth,
al naar zij wensen man zijn dan wel vrouw:
zó kneedbaar en zó ijl is hun substantie.
Geen broze beenderen zijn nodig om
een moeizaam lijf van vlees en bloed te schragen;
geen leden of gewrichten binden hen.
Zij doen in de gedaante van hun keuze,
soms vast, soms ijl, nu licht, dan duisternis,
hun stofloos werk en wekken haat of liefde.)
| |
[Engels]
And black Gehenna called, the type of Hell.
Next Chemos, the obscene dread of Moab's sons,
From Aroar to Nebo and the wild
of southmost Abarim; in Hesebon
And Horonaim, Seon's realm, beyond
The flowery dale of Sibma clad with vines,
And Elealè to the Asphaltic Pool:
Peor his other name, when he enticed
Israel in Sittim, on their march from Nile,
To do him wanton rites, which cost them woe.
Yet thence his lustful orgies he enlarged
Even to that hill of scandal, by the grove
Of Moloch homicide, lust hard by hate,
Till good Josiah drove them thence to Hell.
With these came they who, from the bordering flood
Of old Euphrates to the brook that parts
Egypt from Syrian ground, had general names
Of Baalim and Ashtaroth - those male,
These feminine. For Spirits, when they please,
Can either sex assume, or both; so soft
And uncompounded is their essence pure,
Not tied or manacled with joint or limb,
Nor founded on the brittle strength of bones,
Like cumbrous flesh; but, in what shape they choose,
Dilated or condensed, bright or obscure,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Voor deze monsters verliet Israël
steeds weer zijn Levensbron, zijn Kracht! Voor dezen
bleef Gods rechtmatig altaar onbezocht!
Voor deze beesten wilden zij zich buigen!
Hoe kan men buigen voor de lage speer
van een verachtelijke tegenstander?
Eén van hen was de hemelkoningin
die de Phoeniciërs Astartè noemden;
zij droeg twee sikkelhorens, elk een maan.
Sidonisch maagdendom zond toen bij maanlicht
geloften en gezangen naar haar op.
En ook in Sion werd zij toegezongen
sinds Salomo, de vrouwenminnnaar, daar
haar tempel bouwde op diezelfde heuvel
der schande: ook háár dienaressenstoet
bejammerden zij in verliefde liedjes
elk jaar opnieuw dat Tammuz werd gewond.
Dan meenden zij dat de rivier Adonis
werd roodgekleurd doordat zijn wonden bloedden.
Door dit verhaal werd ook het dochtertal
van Sion met dezelfde bronst geslagen:
Zag niet Ezechiël in zijn visioen
hoe zelfs in de gewijde voorportalen
| |
[Engels]
Can execute their aery purposes,
And works of love or enmity fulfil.
For those the race of Israel oft forsook
Their Living Strength, and unfrequented left
His righteous altar, bowing lowly down
To bestial gods; for which their heads, as low
Bowed down in battle, sunk before the spear
Of despicable foes. With these in troop
Came Astoreth, whom the Phoenicians called
Astarte, queen of heaven, with crescent horns;
To whose bright image nightly by the moon
Sidonian virgins paid their vows and songs;
In Sion also not unsung, where stood
Her temple on the offensive mountain, built
By that uxorious king whose heart, though large,
Beguiled by fair idolatresses, fell
To idols foul. Thammuz came next behind,
Whose annual wound in Lebanon allured
The Syrian damsels to lament his fate
In amorous ditties all a summer's day,
While smooth Adonis from his native rock
Ran purple to the sea, supposed with blood
Of Thammuz yearly wounded: the love-tale
Infected Sion's daughters with like heat,
Whose wanton passions in the sacred porch
Ezekiel saw, when, by the vision led,
His eye surveyed the dark idolatries
Of alienated Judah. Next came one
Who mourned in eamest, when the captive ark
Maimed his brute image, head and hands lopt off,
| |
| |
| |
[Nederlands]
ook zíj de dartele afgoderij
bedreven waartoe Juda zich verlaagd had?
Vervolgens meldde zich een duivel-god
die treuren zou in ernst; zijn naam was Dagon.
Zijn beeld - van onder vis, van boven mens -
viel van zijn voetstuk toen men in zijn tempel
de buitgemaakte Ark had neergezet.
's Morgens vond men zijn hoofd en zijn twee handen
nabij de drempelrand, tot schande van
het volk dat hem aanbad. Zijn tempel prijkte
op Asdod's heuvel, en hij werd vereerd
in Askelon en Gaza, Gath en Akkra:
langs heel de Palestijnse kust.
meldde zich Rimmon: hij die in Damascus
zou zetelen, op 't vruchtbaar oeverland
tartte ook híj de Schepper. Hij verloor
Naäman, de melaatse; maar hij won
zijn dwaze overwinnaar Ahaz, die
hij ertoe bracht Gods altaar te kleineren:
het moest vervangen worden door een nieuw
van Syrisch maaksel, om er offeranden
tot Rimmons eer - o walging! - op te brengen.
Vervolgens meldde zich een grote groep
die ééns Egypte grijpen zou: zij kregen
toen nieuwe namen van aloude faam:
Osiris, Isis, Horus, en hun duister
| |
[Engels]
In his own temple, on the grunsel-edge,
Where he fell flat and shamed his worshipers:
Dagon his name, sea-monster, upward man
And downward fish; yet had his temple high
Reared in Azotus, dreaded through the coast
Of Palestine, in Gath an Ascalon,
And Accaron and Gaza's frontier bounds.
Him followed Rimmon, whose delightful seat
Was fair Damascus, on the fertile banks
Of Abbana and Pharphar, lucid streams.
He also against the house of God was bold:
A leper once he lost, and gained a king -
Ahaz, his sottish conqueror, whom he drew
God's altar to disparage and displace
For one of Syrian mode, whereon to burn
His odious offerings, and adore the gods
Whom he had vanquished. After these appeared
A crew who, under names of old renown -
| |
| |
| |
[Nederlands]
Met toverkunsten en bedrog
bewogen zij de priesters van Egypte
om 't beestendom te zien als godenrijk
en het te gaan vereren. Maar op Horeb
ontkwam ook Israël niet aan hun greep
toen zij het kalf aanbaden dat zij maakten
van hun Egyptisch goud. En nog weer later
bedreven zij opnieuw die zonde, toen
Jeroboam, opstandig en vol hoogmoed,
zijn Schepper weergaf als een gouden kalf
dat zij van Dan tot Bethel moesten eren.
Jehova echter doodde in Egypte
met één slag alle eerstgeborenen
zich Belial, de meest wellustige
die uit de hemel viel, de grofste Geest,
het meest belust op Kwaad omdat het Kwaad was.
Geen tempel werd zijn deel, geen altaar zou
ooit voor hem roken, maar wáár ook een priester
God heeft ontkend, daar overheerste hij.
Zie! hoe Gods heiligdom door Eli's zonen
bevuild wordt met hun wellust en geweld!
Ook in paleizen en aan koningshoven
regeert hij. Elke weelderige stad
is zijn domein en voegt zich naar zijn wetten.
Hoor! hoe 't geraas van braspartijen met
hun schande en geweld de hoogste torens
te boven gaat! Vooral des nachts verschijnt
het Belialsgeslacht in onbeschaamdheid
en dronkenschap op straat.
| |
[Engels]
Osiris, Isis, Orus, and their train -
With monstrous shapes and sorceries abused
Fanatic Egypt and her priests to seek
Their wandering gods disguised in brutish forms
Rather than human. Nor did Israel scape
The infection, when their borrowed gold composed
The calf in Oreb; and the rebel king
Doubled that sin in Bethel and in Dan,
Likening his Maker to the grazèd ox -
Jehovah, who in one night, when he passed
From Egypt marching, equalled with one stroke
Both her first-born and all her bleating gods.
Belial came last; than whom a Spirit more lewd
Fell not from Heaven, or more gross to love
Vice for itself. To him no temple stood
Or altar smoked; yet who more oft than he
In temples and at altars, when the priest
Turns atheist, as did Eli's sons, who filled
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zie! Gibea's gastvrij huis! Aan Belial's zonen,
op maagdenroof belust, biedt men een vrouw
teneinde erger misdaad te voorkomen!
Dit waren de voornaamsten volgens rang.
Na hen meldden zich talloze befaamden
wier ouders echter - volgens eigen roem -
ontstonden na de hemel en de aarde:
de Griekse goden, Javan's nageslacht.
Zie! Titan, eerstgeborene des hemels
en zijn gebroed: Saturnus, Titan's broer
die hem verjoeg en in zijn plaats regeerde
tot Jupiter, zíjn zoon, weer hém verjoeg
Zie! de wolk-omkranste Ida
op Kreta waar hij 't eerst bezongen werd.
Zie! de Olympus, wiens besneeuwde top
zijn zetel draagt vanwaar hún hoogste hemel
- het middenrijk - bestuurd wordt.
uit Delphi's rots, en uit Dodona's eiken!
Hij heerst in heel het Dorisch land. Hij heerst
voorbij de Adria, in 't verre Thule
en in Hesperia, het eilandrijk
waarheen Saturnus vluchtte.
en meer nog meldden zich. Hun blik was droef,
| |
[Engels]
With lust and violence the house of God?
In courts and palaces he also reigns,
And in luxurious cities, where the noise
Of riot ascends above their loftiest towers,
And injury and outrage; and, when night
Darkens the streets, then wander forth the sons
Of Belial, flown with insolence and wine.
Witness the streets of Sodom, and that night
In Gibeah, when the hospitable door
Exposed a matron, to avoid worse rape.
These were the prime in order and in might:
The rest were long to tell; though far renowned
The Ionian gods - of Javan's issue held
Gods, yet confessed later than Heaven and Earth,
Their boasted parents; - Titan, Heaven's first-born,
With his enormous brood, and birthright seized
By younger Saturn: he from mightier Jove,
His own and Rhea's son, like measure found;
So Jove usurping reigned. These, first in Crete
And Ida known, thence on the snowy top
Of cold Olympus ruled the middle air,
Their highest heaven; or on the Delphian cliff,
Or in Dodona, and through all the bounds
Of Doric land; or who with Saturn old
Fled over Adria to the Hesperian fields,
And o'er the Celtic roamed the utmost Isles.
| |
| |
| |
[Nederlands]
hoewel soms vaag verheugd omdat hun meester
geen wanhoop toonde en zij ook zichzelf
na hun verlies niet reddeloos hervonden.
Dit wekte ook op Satans aangezicht
een glimp van weifeling, maar hij beheerste
zich snel en sprak met al zijn oude trots
de schijnbaar waardevolle lege woorden
waardoor hun rest aan moed de vrees verdreef.
Nu geeft hij zijn trompetten en klaroenen
bevel gereed te staan. Zijn standaard zal
straks hoog geheven worden door de Cherub
Azazel: hoog en eervol is zijn taak.
Reeds nadert daar zijn machtige gestalte;
hij rolt het vaandel van de gouden staf
en steekt het op, tot de geblazoeneerde
trofeeën, Serafijnse wapenpraal
en glanzende juwelen zichtbaar worden.
Hoog waait het uit, terwijl sonoor metaal
ten oorlog roept. Het luid geschreeuw van allen
verscheurt de hel, en zelfs het rijk van Nacht
met felle kleuren rijzen eensklaps op
en tegelijk verrijst een woud van speren,
helmen en schilden. Onafzienbaar ver
strekt zich hun veelheid uit in strenge orde
| |
[Engels]
All these and more came flocking; but with looks
Downcast and damp; yet such wherein appeared
Obscure some glimpse of joy to have found their Chief
Not in despair, to have found themselves not lost
In loss itself; which on his countenance cast
Like doubtful hue. But he, his wonted pride
Soon recollecting, with high words, that bore
Semblance of worth, not substance, gently raised
Their fainting courage, and dispelled their fears:
Then straight commands that, at the warlike sound
Of trumpets loud and clarions, be upreared
His mighty standard. That proud honour claimed
Azazel at his right, a Cherub tall:
Who forth with from the glittering staff unfurled
The imperial ensign; which, full high advanced,
Shone like a meteor streaming to the wind,
With gems and golden lustre rich emblazed,
Seraphic arms and trophies; all the while
Sonorous metal blowing martial sounds:
At which the universal host up-sent
A shout that tore Hell's concave, and beyond
Frighted the reign of Chaos and old Night.
All in a moment through the gloom were seen
Ten thousand banners rise into the air,
With orient colours waving: with them rose
A forest huge of spears; and thronging helms
Appeared, and serried shields in thick array
Of depth immeasurable. Anon they move
In perfect phalanx to the Dorian mood
| |
| |
| |
[Nederlands]
Hun falanx op, gedragen door de klanken
van fluitmuziek in Dorisch-zachte trant.
Hoor! Altijd weer is dit de toon die helden
ten oorlog roept, die niet hun woede wekt,
maar vastberaden moed, geen doodsangst zal hen
verleiden tot de vlucht, geen lafheid doet
hen wijken. Neen, zij matigt de verwarring;
zij lenigt angst en twijfel, smart en pijn.
Haar diepe ernst verwekt in alle geesten,
onsterfelijk of niet, slechts plichtsbesef.
Zo schrijdt hun macht, één vastbesloten eenheid
- de pijn van 't gaan verlicht door de muziek -
sterk, zwijgend over de verbrande bodem.
Nu staan zij op appèl: een gruwzaam front
- ontzaglijk lang, verschrikkelijk bewapend -
van oude krijgers die met schild en speer
afwachten wat hun leider zal bevelen.
Eerst overziet hij met ervaren blik
zijn strijdmacht: de herwonnen discipline
en de gezichten en gestalten die
getuigen van hun goddelijke herkomst.
Nadat hij ook hun sterkte heeft geschat
is hij vervuld van trotse, harde hoogmoed.
Zie! Al wat later machtig werd geacht
is naast dit leger even onbeduidend
als het bekende dwergenregiment
dat reed op geiten en met vogels vocht.
| |
[Engels]
Of flutes and soft recorders - such as raised
To highth of noblest temper heroes old
Arming to battle, and instead of rage
Deliberate valour breathed, firm, and unmoved
With dread of death to flight or foul retreat;
Nor wanting power to mitigate and swage
With solemn touches troubled thoughts, and chase
Anguish and doubt and fear and sorrow and pain
From mortal or immortal minds. Thus they
Breathing united force with fixèd thought,
Moved on in silence to soft pipes that charmed
Their painful steps o'er the burnt soil. And now
Advanced in view they stand - a horrid front
Of dreadful length and dazzling arms, in guise
Of warriors old, with ordered spear and shield,
Awaiting what command their mighty Chief
Had to impose. He through the armèd files
Darts his experienced eye, and soon traverse
The whole battalion views - their order due,
Their visages and stature as of gods;
Their number last he sums. And now his heart
Distends with pride, and, hardening in his strength,
Glories: for never, since created Man,
Met such embodied force as, named with these,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Ook 't leger van de helden die in Troje
en Thebe vochten, zelfs als 't reuzenbroed
van Phlegra met hen samen op zou trekken,
desnoods met inbegrip van 't godendom
dat aan weerskanten telkens hulp verleende.
Ook Arthur's tafelronde waar nog steeds
de fabels en romances van weergalmen:
zijn Brits-Armorikaanse ridderkring.
Ook al de talloos vele Christenridders
en ongelovigen die in het krijt
getreden zijn in Aspramont, Damascus,
Marokko, Trebizonde, Montalban.
Ook 't Saracenenheir dat uit Bizerta
Europa introk en in Roncevalles
de grote Roland en zijn ridders velde.
Nooit zal een sterfelijke macht ontstaan
die zich met deze helse macht kan meten.
Toch wachten allen Satans orders af.
Hoog boven allen torent zijn gestalte
en ieder fier gebaar dwingt eerbied af,
want altijd nog omstralen resten glorie
van de gevallen hoge engel hem.
Zie! hoe de op- of ondergaande zon,
hoewel verzwakt, de nevels op doet lichten!
Zie! hoe de maan bij zonsverduistering
nog het rampzalig schemerlicht moet dulden
dat alle aardse natiën verschrikt
en dat monarchen die de toekomst vrezen
| |
[Engels]
Could merit more than that small infantry
Warred on by cranes - though all the giant brood
Of Phlegra with the heroic race were joined
That fought at Thebes and Ilium, on each side
Mixed with auxiliar gods; and what resounds
In fable or romance of Uther's son,
Begirt with British and Armoric knights;
And all who since, baptized or infidel,
Jousted in Aspramont, or Montalban,
Damasco, or Marocco, or Trebisond,
Or whom Biserta sent from Afric shore
When Charlemain with all his peerage fell
By Fontarabbia. Thus far these beyond
Compare of mortal prowess, yet observed
Their dread Commander. He, above the rest
In shape and gesture proudly eminent,
Stood like a tower. His form had yet not lost
All her original brightness, nor appeared
Less than Archangel ruined, and the excess
Of glory obscured: as when the sun new-risen
Looks through the horizontal misty air
Shorn of his beams, or, from behind the moon,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zó, al is zijn glans verzwakt,
straalt Satan. Wel draagt zijn gezicht de lijnen
die Gods geweld erop getekend heeft
en die door zorgen zijn verdiept, maar tevens
verraadt zijn blik zijn wraakzucht en zijn trots,
maar ook zijn zelfverwijt en mededogen
nu zijn getrouwen zuchten in de pijn:
miljoenen Geesten, voor zíjn schuldig falen
na zíjn opstandigheid zó zwaar gestraft,
en ondanks hun verwelkte hemelglorie
de heide heeft geblakerd, maar nóg staat daar
de eik of pijnboom die, zij 't bladerloos
en zwartgeschroeid, zijn majesteit ten toon spreidt!
Hij wil gaan spreken, en zijn legermacht
komt zwijgend nader tot zij hem omringen:
híj 't middelpunt, zij in een halve kring,
in rij en in gelid van flank tot flank.
Driemaal begint hij, driemaal overmant hem
een tranenvloed, want ook een engel weent.
Tenslotte, zij het zuchtend, kan hij verder:
'O gij myriaden! Gij die eeuwig leeft!
Gij Geesten en gij Machten die slechts Almacht
kan overweldigen! Gij weet hoe groots
ons streven was ondanks de droeve afloop
in dit onzegbaar bittere verblijf.
| |
[Engels]
In dim eclipse, disastrous twilight sheds
On half the nations, and with fear of change
Perplexes monarchs. Darkened so, yet shone
Above them all the Archangel: but his face
Deep scars of thunder had intrenched, and care
Sat on his faded cheek, but under brows
Of dauntless courage, and considerate pride
Waiting revenge. Cruel his eye, but cast
Signs of remorse and passion, to behold
The fellows of his crime, the followers rather
(Far other once beheld in bliss), condemned
For ever now to have their lot in pain -
Millions of Spirits for his fault amerced
Of Heaven, and from eternal splendours flung
For his revolt - yet faithful how they stood,
Their glory withered; as, when heaven's fire
Hath scathed the forest oaks or mountain pines,
With singèd top their stately growth, though bare,
Stands on the blasted heath. He now prepared
To speak; whereat their doubled ranks they bend
From wing to wing, and half enclose him round
With all his peers: Attention held them mute.
Thrice he assayed, and thrice, in spite of scorn,
Tears, such as Angels weep, burst forth: at last
Words interwove with sighs found out their way: -
'O myriads of immortal Spirits! O Powers
Matchless, but with the Almighty! - and that strife
Was not inglorious, though the event was dire,
As this place testifies, and this dire change,
Hateful to utter. But what power of mind,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Waar is de denkkracht die dit kon voorspellen?
Waar is de wijsheid, waar de wetenschap,
waar het besef van heden en verleden
dat kon voorzien dat deze godenmacht
een smadelijke nederlaag zou lijden?
Maar wederom: wie kan geloven dat
die zelfde macht de leeg geworden hemel
nooit zal heroveren, en nooit meer naar
zijn plaats van herkomst op zal kunnen stijgen?
Wat míj betreft, laat heel het hemelheir
getuigen of wij deze slag verloren
doordat ik goede raad terzijde schoof
dan wel ten onrechte gevaren schuwde.
Neen! Hij die als monarch daarboven troont
en zich door oude faam of door gewoonte
of volgens afspraak veilig waande, kon
zijn vorstelijke staat voluit ontplooien
terwijl hij toch zijn kracht verborgen hield.
Dáárdoor bedrogen trokken wij ten strijde.
Maar onze val vermeerdert ons besef
omtrent zijn macht en ónze macht: wij vrezen
de strijd niet, maar wij lokken hem niet uit.
Kracht is de mindere van samenwerking,
bedrog en list. Ook híj zal moeten merken
dat wie zijn vijand overwint door kracht
van wereldkiemen. Boven fluistert men
dat hij weldra een nieuw bestel wil scheppen
waarin een nieuw geslacht begunstigd wordt
zoals tot nu slechts engelen ten deel viel.
| |
[Engels]
Foreseeing or presaging, from the depth
Of knowledge past or present, could have feared
How such united force of gods, how such
As stood like these, could ever know repulse?
For who can yet believe, though after loss,
That all these puissant legions, whose exile
Hath emptied Heaven, shall fail to re-ascend,
Self-raised, and re-possess their native seat?
For me, be witness all the host of Heaven,
If counsels different, or danger shunned
By me, have lost our hopes. But he who reigns
Monarch in Heaven till then as one secure
Sat on his throne, upheld by old repute,
Consent or custom, and his regal state
Put forth at full, but still his strength concealed -
Which tempted our attempt, and wrought our fall.
Henceforth his might we know, and know our own,
So as not either to provoke, or dread
New war provoked: our better part remains
To work in close design, by fraud or guile,
What force effected not; that he no less
At length from us may find, who overcomes
| |
| |
| |
[Nederlands]
Dát kan een doelwit zijn, al is het maar
voor spionage. Dít dan wel een ander.
Want deze afgrond, deze duisternis
zal hemelingen niet gevangen houden.
Maar dit ontwerp vereist nog rijp beraad.
Eén ding staat vast: Géén slaafse onderwerping!
Géén slaafse vrede! Vastberaden strijd!'
Hij zwijgt. Instemmend steken de miljoenen
hun bliksemende zwaarden recht omhoog,
zodat de hel tot in de verste hoeken
verlicht wordt door hun dreiging. Galmend treft
elk zwaard een schild om het gewelf des hemels
te tarten met uitdagend krijgsgedruis.
Niet ver vandaar verrijst een monsterheuvel
die vuur en rook uitbraakt, en elke flank
zendt vonken uit zijn korst: een zeker teken
dat er metaalerts in de zwavel schuilt.
Dáárheen ijlt een gevleugelde brigade
met spaden en houwelen: pioniers
die bolwerken en loopgraven gaan maken
en wallen rondom 's konings kampement.
Hun aanvoerder is Mammon, de geringste
der helse Geesten. In de hemel reeds
waren zijn starre blikken en gedachten
omlaag gericht. Het goud dat hij betrad,
het vlekkeloze hemelse plaveisel,
| |
[Engels]
By force hath overcome but half his foe.
Space may produce new Worlds; whereof so rife
There went a fame in Heaven that he ere long
Intended to create, and therein plant
A generation whom his choice regard
Should favour equal to the Sons of Heaven.
Thither, if but to pry, shall be perhaps
Our first eruption - thither, or elsewhere;
For this infernal pit shall never hold
Celestial Spirits in bondage, nor the Abyss
Long under darkness cover. But these thoughts
Full counsel must mature. Peace is despaired;
For who can think submission? War, then, war
Open or understood, must be resolved.’
He spake; and, to comfirm his words, out-flew
Millions of flaming swords, drawn from the thighs
Of mighty Cherubim; the sudden blaze
Far round illumined Hell. Highly they raged
Against the Highest, and fierce with graspèd arms
Clashed on their sounding shields the din of war,
Hurling defiance toward the vault of Heaven.
There stood a hill not far, whose grisly top
Belched fire and rolling smoke; the rest entire
Shone with a glossy scurf - undoubted sign
That in his womb was hid metallic ore,
The work of sulphur. Thither, winged with speed,
A numerous brigad hastened: as when bands
Of pioneers, with spade and pickaxe armed,
Forerun the royal camp, to trench a field,
Or cast a rampart. Mammon led them on -
Mammon, the least erected Spirit that fell
From Heaven; for even in Heaven his looks and
| |
| |
| |
[Nederlands]
boeide hem méér dan enig hemels heil
of enig zalig vreugdevol aanschouwen.
Híj was het die de mensen onderwees
hoe zij in Moeder Aarde konden wroeten
om bruut de schatten uit haar ingewand
te roven die daar beter konden blijven.
De werkers sloegen snel een diepe wond
in de vulkaan en brachten rijke lagen
van goud aan 't licht, wat geen verwondering
mag wekken, want pas deze helse bodem
verdient de vloek van het begeerlijk goud.
Ziet! gij die glorieert in wat vergaat
in wat verrees rondom de vorstentronen
van Babel of van Memphis: ziet en leert
hoe zelfs het grootste van hun monumenten
in kracht en schoonheid overtroffen wordt
door wat hier wordt gewrocht door helse geesten!
In slechts één uur wordt meer tot stand gebracht
dan al waaraan hún slaven eeuwen zwoegden
en dat welhaast hun kracht te boven ging.
In cel na cel op de nabije vlakte
wordt vloeibaar vuur vanuit het meer geleid:
een tweede menigte is dáár weer bezig
en smelt er met verwonderlijk vernuft
de massa's erts. Om soort van soort te scheiden
wordt vloeibaar goud en zilver afgeschuimd,
en brijn en slak laat men terzijde stromen.
Een derde ploeg graaft een verscheidenheid
van vormen en kanalen in de bodem,
| |
[Engels]
Were always downward bent, admiring more
The riches of Heaven's pavement, trodden gold,
Than aught divine or holy else enjoyed
In vision beatific. By him first
Men also, and by his suggestion taught,
Ransacked the Centre, and with impious hands
Rifled the bowels of their mother Earth
For treasures better hid. Soon had his crew
Opened into the hill a spacious wound,
And digged out ribs of gold. Let none admire
That riches grow in Hell; that soil may best
Deserve the precious bane. And here let those
Who boast in mortal things, and wondering tell
Of Babel, and the works of Memphian kings,
Learn how their greatest monuments of fame,
And strength, and art, are easily outdone
By Spirits reprobate, and in an hour
What in an age they, with incessant toil
And hands innumerable, scarce perform.
Nigh on the plain, in many cells prepared,
That underneath had veins of liquid fire
Sluiced from the lake, a second multitude
With wondrous art founded the massy ore,
| |
| |
| |
[Nederlands]
waarvan de verste uithoek wordt gevuld
met vloeibaar goud: het stolt en krijgt gestalte.
Zo gaat het in een orgel toe: de wind
stort zich vanuit de balg in rijen pijpen
en ademt, brult of fluistert zijn muziek.
Weldra verrijst, geweldig als de wolken,
een bouwwerk vol van tedere muziek
en zoete zang. Hoog stijgen de pilasters.
Fier torsen Griekse zuilen de uit goud
gesmede architraven. Elke kroonlijst
en elke fries draagt leerrijk beeldhouwwerk.
Het gouden dak toont rijke ornamenten.
Nooit zal Alcairo, nooit zal Babylon
ter ere van zijn afgod - Bel, Serapis -
een tempel bouwen die dit evenaart.
Hóe ook Assyrië, hóe ook Egypte
wedijveren in rijkdom, macht en praal,
nooit zal één van hun koningen zó tronen.
Hoe vast en statig rijst het bouwwerk op!
De open bronzen deuren tonen zalen
met glad plaveisel; het gewelfde dak
draagt als door toverkunst duizenden lampen
en toortsen die, door nafta of door teer
gevoed, als even zoveel zonnen stralen.
Bewonderend snellen de velen toe.
Men prijst zowel het werk als de ontwerper.
| |
[Engels]
Severing each kind, and scummed the bullion-dross.
A third as soon had formed within the ground
A various mould, and from the boiling cells
By strange conveyance filled each hollow nook;
As in an organ, from one blast of wind,
To many a row of pipes the sound-board breathes.
Anon out of the earth a fabric huge
Rose like an exhalation, with the sound
Of dulcet symphonies and voices sweet -
Built like a temple, where pilasters round
Were set, and Doric pillars overlaid
With golden architrave; nor did there want
Cornice or frieze, with bossy sculptures graven:
The roof was fretted gold. Not Babylon
Nor great Alcairo such magnificence
Equalled in all their glories, to enshrine
Belus or Serapis their gods, or seat
Their kings, when Egypt with Assyria strove
In wealth and luxury. The ascending pile
Stood fixed her stately highth; and straight the doors,
Opening their brazen fold, discover, wide
Within, her ample spaces o'er the smooth
And level pavement: from the archèd roof,
Pendent by subtle magic, many a row
| |
| |
| |
[Nederlands]
Reeds in de hemel had hij roem vergaard
met tal van hoge torens en paleizen:
de residenties van gescepterden
die, door de Oppermacht ten troon gezet,
regeerden over hun hiërarchieën.
Niet minder prees het oude Hellas hem,
en in Italië noemden de mensen
hem Mulciber; daar werd van hem verteld
hoe hij werd uitgeworpen uit de hemel
door de in toorn ontstoken Jupiter.
Van de kristallen hemelse kantélen
viel hij een dag, een nacht, en nog een dag,
een meteoor gelijk, tot hij des avonds
op Lemnos neerkwam - een onjuist verhaal,
want hij en zijn rebelse rotgezellen
vielen veel eerder. Wat hij had gebouwd
aan hoge hemeltorens mocht niet baten;
elk middel faalde: mét zijn nijver volk
werd hij de helse afgrond ingeworpen
en machtig ceremonieel - in opdracht
van Satan zelf, de soevereine macht -
verschijnen de gevleugelde herauten
en proclameren komend hoog beraad
in Pandemonium: daar zetelt Satan
met al zijn edelen. Elk regiment
vaardigt de besten af, hetzij gekozen,
hetzij naar rang. Weldra verschijnen zij.
Hun honderden maal duizenden versperren
de wijde poorten, ieder voorportaal
| |
[Engels]
Of starry lamps and blazing cressets, fed
With naphtha and asphaltus, yielded light
As from a sky. The hasty multitude
Admiring entered; and the work some praise,
And some the architect. His hand was known
In Heaven by many a towered structure high,
Where sceptred Angels held their residence,
And sat as Princes, whom the supreme King
Exalted to such power, and gave to rule,
Each in his hierarchy, the Orders bright.
Nor was his name unheard or unadored
In ancient Greece; and in Ausonian land
Men called him Mulciber; and how he fell
From Heaven they fabled, thrown by angry Jove
Sheer o'er the crystal battlements: from mom
To noon he fell, from noon to dewy eve,
A summer's day, and with the setting sun
Dropt from the zenith, like a falling star,
On Lemnos, the AEgaean isle. Thus they relate,
Erring; for he with this rebellious rout
Fell long before; nor aught availed him now
To have built in Heaven high towers; nor did he scape
By all his engines, but was headlong sent,
| |
| |
| |
[Nederlands]
veel groter dan een overkoepeld veld
waar drieste ridders aangereden komen,
met speer en schild, om voor des Sultans troon
de ridderschap der heidenen te tarten
tot dodelijke strijd of speels toernooi.
De zaal is overvol: van het plaveisel
tot aan het dak één ruisend gekrioel
Zie! hoe een groot bijenvolk,
wanneer de zon de Stier berijdt, zijn weelde
aan jonge bijen uitzendt rond de korf:
hun zwermen vliegen in de ochtendnevel
van korf naar bloemenweide af en aan,
en zij bespreken nieuws en staatsbelangen
op 't glad, gebalsemd plankje vóór hun stad,
bewegen zij zich hier. Maar op een sein,
o wonder! worden zij - die groter schenen
dan de giganten die aan Gaea's schoot
ontsprongen - kleiner dan de kleinste dwergen.
Zie! ver voorbij de nooit betreden bergen
van Indië woont het Pygmeeënras.
| |
[Engels]
With his industrious crew, to build in Hell.
Meanwhile the wingèd Haralds, by command
Of sovran power, with awful ceremony
And trumpet's sound, throughout the host proclaim
A solemn council forthwith to be held
At Pandemonium, the high capital
Of Satan and his peers. Their summons called
From every band and squarèd regiment
By place or choice the worthiest: they anon
With hundreds and with thousands trooping came
Attended. All access was thronged; the gates
And porches wide, but chief the spacious hall
(Though like a covered field, where champions bold
Wont ride in armed, and at the Soldan's chair
Defied the best of Panim chivalry
To mortal combat, or career with lance),
Thick swarmed, both on the ground and in the air,
Brushed with the hiss of rustling wings. As bees
In spring-time, when the Sun with Taurus rides,
Pour forth their populous youth about the hive
In clusters; they among fresh dews and flowers
Fly to and fro, or on the smoothèd plank,
The suburb of their straw-built citadel,
New rubbed with balm, expatiate, and confer
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zie! hoe te middernacht de elfen dansen
bij bron of bosrand! Hoor hun feestgezang!
De maan vertraagt haar loop, nadert de aarde,
en zit ten oordeel. Een verlate boer
die hen zo ziet en hoort (of zijn het dromen?)
wordt door hun vrolijke muziek bekoord;
zijn simpel hart springt op van angst en blijdschap.
Zó klein maakt elke lichaamloze Geest
zijn reuzenvorm, zodat de talloos velen
meer ruimte hebben dan de zaal hun biedt.
Maar ver naar binnen zitten Serafijnen
en Cherubijnen in conclaaf bijeen:
elk van de duizend op een gouden zetel,
halfgod naast halfgod, onverminderd groot.
Niet één ontbreekt. Tijdens een korte stilte
leest men de oproep. Het beraad begint.
| |
[Engels]
Their state-affairs: so thick the aery crowd
Swarmed and were straitened; till, the signal given,
Behold a wonder! They but now who seemed
In bigness to surpass Earth's giant sons,
Now less than smallest dwarfs, in narrow room
Throng numberless - like that pygmean race
Beyond the Indian mount; or faery elves,
Whose midnight revels, by a forest-side
Or fountain, some belated peasant sees,
Or dreams he sees, while overhead the Moon
Sits arbitress, and nearer to the Earth
Wheels her pale course: they, on their mirth and dance
Intent, with jocund music charm his ear;
At once with joy and fear his heart rebounds.
Thus incorporeal Spirits to smallest forms
Reduced their shapes immense, and were at large,
Though without number still, amidst the hall
Of that infernal court. But far within,
And in their own dimensions like themselves,
The great Seraphic Lords and Cherubim
In close recess and secret conclave sat,
A thousand demi-gods on golden seats,
Frequent and full. After short silence then,
And summons read, the great consult began.
|
|