en ruimen de troep op, ze springen zwijgend rond, aapachtig, als Japanners in het circus, hun halzen zwellen op en draaien. Ze leggen een gerafelde matras op de grond en ik ga bij de muur liggen, naast de derde, in slaap gevallen jood. Schichtig sluit zich de armoede boven mijn sponde.
Alles is gedood door stilte en alleen de maan houdt met blauwe armen haar ronde, glanzende, zorgeloze hoofd omvat en zwerft onder het raam. Ik masseer mijn gezwollen voeten, lig op de gerafelde matras en slaap in. Ik droom van de commandant van de 6de divisie. Op zijn zware hengst achtervolgt hij de brigadecommandant en schiet hem twee kogels in de ogen. De kogels doorboren het hoofd van de brigadecommandant en allebei zijn ogen vallen op de grond. ‘Waarom heb je de brigade laten omkeren?’ schreeuwt Savitski, commandant van de 6de divisie, tegen de gewonde - en hier word ik wakker, doordat de zwangere vrouw met haar vingers langs mijn gezicht strijkt.
‘Pan,’ zegt ze, ‘u schreeuwt in uw slaap en u ligt maar te woelen. Ik maak uw bed wel in de andere hoek op, want u duwt mijn vadertje opzij...’
Ze tilt haar magere benen en ronde buik van de grond en trekt de deken van de slapende af. Daar ligt, achterovergevallen, een dode oude man. Zijn keel is opengesneden, zijn gezicht doormidden gehouwen en blauw bloed rust in zijn baard, als een stuk lood.
‘Pan,’ zegt ze terwijl ze de matras opschudt, ‘de Polen hebben hem gekeeld, en hij smeekte ze: maak me op het achtererf af, dan ziet m'n dochter tenminste niet hoe ik doodga. Maar ze deden wat hun het beste uitkwam - hij stierf in deze kamer terwijl hij aan mij dacht... En nu wil ik weleens weten,’ zei plotseling de vrouw met verschrikkelijke kracht, ‘nu wil ik weleens weten, waar ter wereld vind je nog zo'n vader als de mijne...’