De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Kapelaan Frustratus (deel VI)Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 33]
| |
En onze Sint, hoe ver is die
inmiddels met zijn homilie?
Terwijl de knaap liep voor zijn leven
werd Sint Sebastiaan gedreven
door almaar sterker heilig vuur.
Maar preekt hij voor een blinde muur?
Frustratus, simpel van natuur,
maar ook zo koppig als een muildier,
wil voor hij toegeeft wel in ruil hier
iets tastbaars tegenover zien,
iets wat houvast biedt bovendien.
Sebastiaan ziet in vuur en loop
van zijn betoog niet hoe de knoop
die houvast aan zijn lendendoek biedt
- of wel, maar dat vermeldt het boek niet -
snel losser wordt, tot langs zijn dijen
het schaars textiel omlaag komt glijen.
Per ongeluk? Gesimuleerd?
Waartoe nog verder georeerd?
Frustratus, goeddeels al bekeerd,
als wil hij 't redeneren stoppen,
poogt, bevend, met de vingertoppen,
verhongerd als na maanden vasten,
't onthuld mirakel te betasten.
‘Mijn God!’ schreeuwt hij met luid geween,
en tast, en tast er dwars doorheen.
En zo bleek, wat u al gevreesd had,
dat daar geen vlees en bloed, maar geest zat.
En waarom zou 't ook anders wezen?
Zo'n Sint komt toch niet om te kezen?
Hoe is Frustratus vóór zijn ogen
door zijn hernieuwd geloof bedrogen...
En anders ik wel, na al 't pogen
om hem in zijn geloof te sterken.
Heb ik nog andere wonderwerken?
Lees door, dan zult u het wel merken.
| |
[pagina 34]
| |
Uit meer dan negenhonderd kerken
ziet men plots bot en tand verdwijnen
uit goud-met-diamanten schrijnen,
en knersend zich hoog in de lucht
verzamelen tot één bottenvlucht.
Alsof men 't weer bij God verbruide
hoort men alom de noodklok luiden.
Maar 't is vergeefs, want bot en tand
zijn reeds op weg naar 't Brabants land,
alwaar zij, naast Frustratus' bed
zich weer, ten spot van elke wet
tezamenvoegen tot skelet
- u hebt het wonder al verstaan -
't skelet van Sint Sebastiaan.
Als wonder is het een der beste,
maar nog begrijpelijk: die resten,
tenslotte, waren vroom bewaard
in kerk en schrijn alom ter aard,
althans in de terrarum orbis.
Dat komt omdat een bot zo dor is
en nooit een tand zichzelf knaagt, spijts
het knagen van de tand des tijds.
Zo ziet men dat het spreekwoord leeft, dat
beweert: ‘Wie wat bewaart die heeft wat.’
Toch, al mijn zwoegen - deed ik het
om mijn Frustratus in zijn bed
te paren aan een dor skelet?
Wel boekten wij op één punt winsten:
die lendendoek was heen tenminste!
Wij moeten nog een wonder doen
in een aanvullend visioen,
een visioen om 't op te vullen
met vlees en pees en dat soort spullen
waarin een rif zich pleegt te hullen.
Waar die zo snel bijeengeharkt?
Wel, vast niet in de supermarkt,
en zeker niet na sluitingstijd.
| |
[pagina 35]
| |
Genoeg hierover uitgewijd!
Sebastiaan bleek dus niet tastbaar,
maar toont, terwijl 't skelet alvast naar
ons land vliegt, aan zijn clericaal
Marx' meesterwerk Het Kapitaal,
en zegt: ‘Als je mij aan kunt raken,
kun je ook dít te gelde maken.
Pak aan dus, en betaal de bakker
met praatjes van die rooie rakker.
Of lees het. Dát zou jou genezen!
Maar eerder dan ik jou zie lezen
verschijn ik je nog in den vleze...’
En plotseling wordt hij doorzichtig...
De altaarlustknaap, heel voorzichtig,
betreedt de trap, op weg naar bed, en
met kaken die als castagnetten
nog klapperen van angst en schrik
bereikt hij... Wacht, een ogenblik!
... doorzichtig... ik bedoel de Sint...
en (ik weet ook niet hoe 't zo kwam)
verschijnt in 't heilig hologram
een heel skelet, compleet met tanden,
en vult het op tot aan de randen,
als levensgroot memento mori.
Frustratus zweet uit elke porie
en hapt naar asem in zijn slaap.
Intussen dus bereikt de knaap
de rand van 't priesterlijke bed
en laat, als hij zich neergezet
heeft, hemd en minislipje vallen
en zit nu in zijn blote ballen.
Verlangen naar Frustratus' lijf
bevangt hem en het wordt al stijf
tussen zijn forse jongensdijen...
| |
[pagina 36]
| |
Wij laten hem nu wat betijen,
want niet alleen bij hem verhief
zich iets.
Voor 't laatste offensief,
met vlees voor onze tijd bekleed
staat nu de Sint ten strijd gereed,
en uit dat vlees staat onvervaard
iets op ter grootte van een zwaard.
Is 't zwaard dat daar is opgestaan
bedoeld voor maar één kapelaan?
Al was 't geen zwaard, maar slechts een dolk,
dan nog bekeerde 't gans een volk!
Met een hand steunt de Sint zijn kloek deel
en met de andere een boekdeel.
‘Frustratus,’ spreekt hij, en zijn lid
verrijst in volle pracht, ‘als dit
je niet van dwalingen geneest,
is al mijn werk vergeefs geweest,
en weer ontvleesd word ik weer geest.
Kies nú, en doe het rap: die paal,
dan wel die pil - Het Kapitaal.
Kies of het Moskou wordt of Rome.
Doe boete, want de tijd van dromen
verstrijkt... reeds breekt de morgen an.
Als Marx je dít bezorgen kan
word dan marxist. Vooruit, pak an!’
Weifelt Frustratus? Wat heet boeten
als zulk vlees 't boeten kan verzoeten?
Op deze tweesprong van zijn leven
verlaten wij zijn droom maar even.
Niet dat ik graag de draad verlies
van mijn verhaal, maar 't is wel kies.
En bovendien - Frustratus' klad
nam hier een eind, dus dat was dat.
Net zo ook Sint Sebastiaan.
Hij heeft zijn reddingswerk gedaan
- 'k was er niet bij, maar 'k neem het aan -
net als der Mohr. Der Mohr kan gaan.
Maar looft Sebastiaan en dankt 'm
| |
[pagina 37]
| |
en viert een extra annum sanctum!
Want het ontbreken van zíjn wade
voltrok het werk van de genade
en Marx kreeg de genadeslag
door wat eens in die wade lag.
Hoe weinig weet men van elkaar,
zelfs als men leeft als liefdespaar...
Frustratus weet niet van 't gevaar
waaraan zijn vriend juist is ontkomen,
maar hapt naar adem in zijn dromen.
De lustknaap, op zijn beurt, weet niet
wat er in dromenland geschiedt.
Maar ieder teken wijst erop
dat in de priesterlijke kop
iets omgaat. Zie die mond zich tuiten
als om iets lekkers te omsluiten.
De jongen ziet het aan, verbaasd.
Heeft slaap zijn kapelaan verdwaasd?
Nog nooit zag hij Frustratus dromen.
Wat hoort hij daar?
‘Dat wordt dus Rome!’
klinkt uit die mond.
‘Sebastiaan!’
De knaap hoort het verwonderd aan.
‘Mijn heil, mijn leven, mijn geluk,
o God! Hier met dat heerlijk stuk,
mijn morgen- en mijn avondmaal
en enig ware kapitaal!’
Sebastiaan? denkt de knaap bevreemd,
als hij die vreemde naam verneemt,
ik heet wel niet Sebastiaan,
maar stuk is stuk: vooruit, pak aan!
De knaap, die reeds zijn stuk in stelling
gebracht had, voelt nu om zijn zwelling
Frustratus' lippen en omknelling.
O zoet verbond van lip en lid!
Hoe zoete lippendienst is dit...
| |
[pagina 38]
| |
Wat bindt er meer dan dit verbond
vol heilig vuur van lid en mond?
Beslist niet dat van lid en kont!
Bedenk, voor u daar binnenglijdt:
voor wie zich aan de zinnen wijdt
ontbreekt het daar aan innigheid.
Wat er altijd aan heeft ontbroken
is 't wederzijdse, reciproque.
Het puurst genot beleeft alleen
wie doet aan 70-1.
(Vergeefs zocht zich uw dichter suf
naar een goed rijm op 69.)
De knaap - goed voorbeeld doet goed volgen -
heeft rap Frustratus' lid verzwolgen
en laat het tot de huig verdwijnen.
En zo, in vloeiend buigzaam deinen
beleven kapelaan en kleine
de wereld als in 't oerbegin,
toen nog geen yang bestond noch yin:
één ronde blankte met twee stippen,
en waar die zijn, zijn ook de lippen.
Toch wordt hun dit genot vergund
vanuit verschillend uitgangspunt.
De knaap geniet zonder berouw:
bleef hij zijn kapelaan niet trouw?
Hoe anders onze kapelaan!
Die voost met Sint Sebastiaan...
Althans, ik laat hem in die waan.
Want Sint Sebastiaan is verre,
al ver voorbij de verste sterren,
na zijn gedane taak, waardoor ie
voor even aan de kunsthistorie
ontsnapt is. Dat was zíjn genot.
Hij won een strijd zonder één schot.
Net als hij uit het zicht verdwijnt
is ook ons koppel uitgedeind
na 't door geen pennen weer te geven
subliemste nummer van hun leven.
| |
[pagina 39]
| |
De knaap, door Morpheus overmand,
slaapt vredig.
Nog in dromenland,
en na een laatst ‘Sebastiaan!’
strijkt ook Frustratus nu de vaan.
Verzaligd rolt hij als een os om
en zaagt dan ronkend bos na bos om.
En wat kreeg ik? Ik sta voor aap
met een totaal gevloerde knaap
en 't ronken van een boerenpaap...
Zo gaat het meestal met een schrijver -
hij oogst gesnurk voor al zijn ijver.
Maar net als Sint Sebastiaan
heb ik althans mijn plicht gedaan.
| |
EpiloogWeet u nog, lieve lezers, dat
u destijds op uw levenspad,
al bijna weer een jeugd geleden,
in Romulus' en Remus' stede
en dwalend door het Vaticaan
vaak stuitte op een kapelaan
met een fysiek om in te bijten?
't Is geen herinnering die kan slijten,
want voelde u niet iets als spijt en,
biecht maar op, wat dacht u dan?:
‘Wat triest dat zich zo'n mooie man
aan 't priesterschap vergooien kan...’
En altijd volgde in zijn zog
zijn neefje, zo'n mooi bloedgeil joch.
Ach, menig leven was veel triester
dan dat van die beeldschone priester,
zoals het leven der geknechten
en hen die vochten voor hun rechten.
De jeugd van Rome's haute-volée,
veelal genaamd jeunesse dorée,
was in die dagen idolaat
| |
[pagina 40]
| |
en weg van 't proletariaat,
en koelde - 't was weer eens wat anders -
haar woede op de middenstanders
en hun gehate winkelruiten
ten bate van de uitgebuiten
en na het heroïnespuiten.
Het was één voortgezette strijd
die al begon bij het ontbijt.
Zij sloopten menig heilig huis.
Maar de proleet bleef veilig thuis.
En was de barre strijd gestreden,
dan kwam er weer een arbeidsvrede.
Dan stond het heilig huis weer recht.
Heer was weer heer en knecht weer knecht.
Nooit kwam de echte volksbevrijding;
't bleef marginaal - symptoombestrijding.
't Was midden in die krasse tijd
van omgekeerde klassenstrijd
dat zich Frustratus - want hij was 't
die u daar zag - van waan ontlast
naar Rome spoedde met als doel
een knieval voor de Heilige Stoel.
Hij kwam in Rome boete doen
en wel door zich te goed te doen
aan elke Sint Sebastiaan
die zich bevindt in 't Vaticaan.
Dat kwam zijn nieuw geloof ten goede
en werkte prikkelend op de roede,
waarmee vooral het neefje blij was
(moet ik nog uitleggen wie híj was?),
want al dat museaal gesjouw
was wel een aanslag op zijn trouw.
't Was Sint Sebastiaan dus die
Gods knecht genas van theorie.
Het laatste restje der genade
voltrok zich als hij huiswaarts waadde
naar zijn hotel, tot aan de kuiten
door stukgeslagen winkelruiten,
| |
[pagina 41]
| |
daar het een wet van nu en straks is
dat men een leer kent aan de praxis,
dewelke vaak vol ongemaks is.
Dan dacht Frustratus aan de tak
waarop hij zat, op zijn gemak.
Hoe blij is hij dat hij gelooft.
Hij is verbaasd en schudt het hoofd
als hij bedenkt hoe kort geleden
hij zich misleiden liet door rede,
die leidt tot zulke rare zeden,
eer hij 't licht der genade zag
waarin hij zich nu baden mag.
Wat was hij toch een mal geval.
Maar godzijdank staat eeuwig pal
de Kerk - een Rots der Eeuwen al.
|
|