[Tweede Ronde 1993, nummer 2]
Voorwoord
Het Zomernummer dat wij hierbij presenteren bevat een rijkdom aan Vertaalde poëzie waarin het volrijm en het maatgevoel regeren; het is dan ook het nummer van de prosodie. Wij zeggen tot de eigentijdse critici die straks in hun kolommen zullen fulmineren: Is deze kalme schoonheid, deze harmonie, niet fraai-klassiek? Zal men dit later pas waarderen en loopt De Tweede Ronde in dit tijdsgewricht van woordenkakkers en hermetische poëten vooruit op nieuw, dynamisch classicisme? Richt de lezer, als de vrije verzen zijn vergeten, zich weer en masse op het gebeeldhouwde gedicht? Dan mag dit blad gerust avantgardistisch heten.
De dichters die wij in dit voorwoord signaleren zijn groot en vinden in elkaar hun evenknie: twee Russen (Annenski, Tsvetajeva) verkeren met Vikram Seth (het Anglo-Indiaas genie) en Milton, Shakespeare. Allen kunstenaars aan wie wij in vertaling flink wat pagina's spenderen. De eeuwenoude frisheid, geestkracht en esprit van Ariosto (canto 9) excelleren. Ook het Vertaalde proza vinden wij markant; het is een mix van literaire lekkernijen. Wij plaatsen korte schetsen van de meesterhand van Babel, Williams en Örkény (uit Hongarije). De Occitaan Roqueta demonstreert briljant hoe men naar liefde haakt in eenzame contreien.
Vanzelf behoort de Nederlandse poëzie die wij in dit prosodisch nummer publiceren net als 't vertaalde dichtwerk tot de bellettrie die men langs berg en dal kan zingen en scanderen. In Light Verse aandacht voor de knapen en de heren: daar schildert Nelis Klokkenist met sympathie (in parend rijm) het groot verlangen en begeren in de bizarre wereld van de sodomie. Nederlands proza is er op beperkte schaal. Wij brengen, buiten kijf tot veler satisfactie, najaren weer een lang en bitterzoet verhaal van Ron de Zeeuw - voor elke kenner een attractie omdat het poëzie is in gewone taal. Dit keer geen Tekeningen en Essay.
Redactie