De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Kwikstaarten in de maneschijn
| |
[pagina 143]
| |
daar in de hal van Arch en Nora bezig was smetteloze papieren te sorteren en op te bergen in een nieuwe varkensleren aktentas. ‘Goed figuur,’ moest Eileen toegeven. ‘Maar geen kin.’ ‘O, hallo juffrouw Cullen. Het regent niet meer.’ Het licht was te fel als je zo plotseling de hal binnenstapte. De Wheelers knipperden opgewekt met hun ogen. Ze zagen er uit als nieuw. ‘Alles goed, hoop ik, juffrouw Cullen?’ ‘Ik heb niets te klagen, meneer Wheeler,’ antwoordde juffrouw Cullen. Ze klikte de sluiting dicht. Kleine, puntige borsten onder de regenjas. Maar absoluut geen kin. Eileen deed haar haar goed in de namaak Sheratonspiegel. Ze was pas naar de kapper geweest en de permanent zat nog te stijf. ‘Nou, dag dan,’ zei juffrouw Cullen. Toen ze lachte was er een stukje goud te zien, maar discreet, niet meer dan een brug. Daarna drukte ze haar lippen op elkaar en likte ze even heel lief, alsof ze net op een niet onsmakelijk zuurtje had gezogen. Juffrouw Cullen liep de deur uit en deed die goed maar zachtjes achter zich dicht. ‘Dat was juffrouw Cullen,’ zei Nora Mackenzie terwijl ze de trap af kwam. ‘Ze is de secretaresse van Arch.’ ‘Hij zou niet zonder haar kunnen,’ voegde ze eraan toe, alsof ze dat niet al wisten. Zo was Nora. Eileen vroeg zich af hoe Nora en zij, na Goulburn, al die jaren aan elkaar waren blijven plakken. ‘God, wat is die vrouw onaantrekkelijk!’ zei Jum. Nora fronste niet echt haar wenkbrauwen, maar rimpelde haar voorhoofd zoals ze dat altijd deed wanneer andermans goede kanten werden bekritiseerd. Zo'n aanval leek haar persoonlijk te raken, deed haar bijna zelfs lichamelijk pijn. ‘Maar Mildred is zo aardig,’ hield ze vol. Nora Mackenzie vond het belangrijk de werknemers van haar echtgenoot bij hun voornaam te noemen, in een poging hen op te nemen in één grote familie waarvan zij waarschijnlijk als enige zou willen dat die bestond. ‘Ze bracht me soep van kippelevertjes, helemaal uit Balgowlah, die keer dat ik griep had.’ | |
[pagina 144]
| |
‘En was het lekker, schat?’ vroeg Eileen. Voor de vorm drukte ze Nora's wang tegen de hare. Nora was bleek. Ze moest niet vergeten aardig tegen haar te zijn. Nora gaf geen antwoord, maar liet hen binnen in de zitkamer. Ze zei: ‘Ik denk dat ik de lampen nog maar even niet aan doe. Ze doen pijn aan mijn ogen, en het zit zo rustig in de schemering.’ Nora was echt bleek. Ze had ook net twee aspirientjes genomen. ‘Ben je niet lekker, lieverd?’ vroeg Eileen. Nora antwoordde niet, maar schonk een paar dry martini's in. Erg waterig, wist Jum uit ervaring, maar het had iets van drank. ‘Arch komt zo beneden,’ zei Nora. ‘Hij moest wat dingen afhandelen, wat brieven die juffrouw Cullen had meegebracht. En toen is hij gaan douchen.’ Nora's handen trilden toen ze de martini's serveerde, maar Eileen herinnerde zich dat dat altijd al zo geweest was. De Wheelers gingen zitten. Het terrein was zo bekend, dat ze daar niet toe uitgenodigd hoefden te worden, en dat kwam goed uit want Nora had het er altijd moeilijk mee om gasten uit te nodigen te gaan zitten. Nu ging ze zelf zitten, heel wat bedeesder dan haar vrienden. De kussens stonden recht op hun kant. Eileen zuchtte, oude vriendschap en het eerste vleugje gin gaven haar een nostalgisch gevoel. ‘Het regent niet meer,’ zei ze, en zuchtte. ‘Alles goed met Arch?’ vroeg Jum. Alsof het hem wat kon schelen. Ze had het ijs in de karaf laten smelten, zodat de cocktail bijna puur water was. ‘Hij heeft zijn kwaaltjes,’ zei Nora. ‘Je weet wel, zijn rug.’ Even zien of ze het hadden durven vergeten. Nora hield van Arch. Het bracht Eileen in verlegenheid. Zo fijn voor hen dat ze elkaar ontdekt hadden. Nora Leadbeatter en Arch Mackenzie. Wat een stel saaie pieten. En ze hielden ook nog allebei van het observeren van vogels. Hoewel Eileen Wheeler altijd had geloofd dat Nora zich ertoe had moeten zetten om vogels kijken leuk te vinden. Vroeger, toen ze nog op Goulburn zaten, kwam Nora wel eens naar Glen Davie om het weekend met Eileen door te brengen. Mijnheer Leadbeatter was een tijdje directeur van de New South Wales-bank geweest. Hij zorgde er altijd voor dat zijn dochter smetteloos papiergeld had. Nora was verlegen, maar beter dat dan niets, en de twee meisjes zaten die zomeravonden vaak op de veranda hun nagels te polijsten | |
[pagina 145]
| |
en te luisteren naar de blatende schapen in het veld naast het huis. Eileen leerde Nora hoe ze zich moest opmaken. Nora had eerst geprotesteerd, maar was er toch blij mee. ‘Met je moeder alles goed, lieverd?’ vroeg Eileen, terwijl ze een slok nam van de zielige, waterige gin. ‘Niet echt goed,’ antwoordde Nora moeizaam. Want ze was naar Orange geweest voor een bezoek aan haar moeder, die weduwe was en aan de ziekte van Parkinson leed. ‘Je weet hoe het is, schat,’ zei Eileen. Jum liet zijn as op het tapijt vallen. Het zou beter zijn als die arme idioot van een Arch eens beneden kwam. ‘Ik heb zo het idee dat dat mens, die mevrouw Calloway, niet aardig voor haar is,’ zei Nora. ‘Dan neem je een ander,’ adviseerde Eileen. ‘Het is niet meer zoals vlak na de oorlog.’ ‘Je weet het nooit zeker,’ zei Nora. ‘Ik zou het vervelend vinden die vrouw te kwetsen.’ Zoals ze daar in de schemering zat, had Nora Mackenzie de kleur van een mot. Haar gezicht zag eruit alsof ze er krijt op gesmeerd had. En misschien was dat ook wel zo, ondanks die make-up lessen. Ze zat zich de handen te wringen. Op Goulburn, de nonnenschool die de twee meisjes hadden bezocht, waren Nora's handen altijd erg rood geweest. Niet dat ze thuis hoorden op die school. Het kwam alleen maar goed uit. Nora's handen waren rood en bibberig na het oefenen van een volksdans, 's ochtends vroeg in de vrieskou. Dat was allemaal lang geleden. Eileen had in het begin van haar puberteit de feiten van het leven vernomen. Ze had het een en ander aan Nora proberen te vertellen, maar Nora wilde er niet naar luisteren. O, nee, nee, alsjeblieft, Eileen, riep Nora. Alsof een jongen haar arm omdraaide. Ze had van die lange, smekende, fijngebouwde handen. En die had ze nog steeds. Wringend en wel, zich verontschuldigend. Voor iets dat ze nooit gedaan hadden. Op dat moment kwam Arch binnen. Hij deed het licht aan, zodat Nora ineenkromp, zelfs bij dit licht dat nauwelijks opviel in de fletsheid van Nora's kamer. Nora zei er niets over, maar glimlachte, omdat het Arch was die de misdaad had gepleegd. Arch zei: ‘Jullie drinken weer stevig door, zoals gewoonlijk.’ Hij schonk het restje uit de karaf voor zichzelf in. Eileen lachte haar lach die men op feestjes zo leuk vond. | |
[pagina 146]
| |
Jum boog zijn been en zei dat het door Arch en zijn douche kwam dat ze er eentje te veel ophadden. ‘Een beetje alcohol geeft vitaliteit,’ zei Nora lief. Ze voelde zich altijd ongemakkelijk als de grapjes persoonlijk werden. Arch kneep zijn lippen op elkaar onder zijn hangsnor, en Jum wist wat er komen zou. ‘Juffrouw Cullen kwam langs met wat brieven,’ begon Arch moeizaam uit te leggen. ‘Ze vond dat die vandaag nog de deur uit moesten. Ik neem 's avonds meestal een douche. In elk geval 's zomers.’ ‘De warmte is zo vochtig,’ hielp Nora. Arch keek in zijn glas. Het leek of hij nog meer opmerkingen zat te bedenken, maar hij kwam er niet mee voor de draad. Die belachelijke, stomme Air Force-officieren-snor. Dat was het enige wat Arch ooit had gedurfd. De oorlog had hem de moed gegeven een detail te pikken dat niet bij hem hoorde. ‘Die juffrouw Cullen is d'r salaris wel waard, zeker,’ bracht Jum te berde. ‘Ze runt de zaak.’ ‘Geen dag ouder dan veertig,’ zei Eileen, die al een beetje begon uit te zakken. Arch zei dat hij het niet zou weten en Jum maakte een grapje over juffrouw Cullens cul(-de-sac). De kleine plooien in Nora Mackenzies krijtkleurig voorhoofd kwamen weer terug. ‘Oké,’ riep ze, terwijl ze heel meisjesachtig opsprong. ‘Ik hoop dat het eten een succes zal zijn.’ En ze lachte. Nora was halverwege haar tweede cursus bij die vrouw van de Chanticleer. Eileen verwachtte dat er avocado's gevuld met garnalen zouden zijn, kip in mornaysaus, en crêpes Suzette. Eileen had gelijk. Het leek of Arch wat meer autoriteit over zich kreeg nu hij aan het hoofd van de tafel zat. ‘Jullie moeten deze wijn eens proeven,’ zei hij. ‘Hij is erg licht.’ ‘O ja?’ zei Jum. De wijn smaakte naar kurk, maar niemand zei er iets van. De tweede fles, later, was ietwat beter. De Mackenzies lieten het breed hangen vanavond. Arch zwiepte een paar keer met zijn servet om iets te benadrukken. Hij streek over de punten van zijn snor, die eigenlijk een hazelip | |
[pagina 147]
| |
had moeten verbergen, alleen was die er niet. Jum stamde van ver voor de snor, ver, zeer ver. Arch zei: ‘Ik hoorde vanmiddag een verhaal van Armitage. Er was een man die een grasmaaimachine gekocht had. En hij had problemen met zijn spijsvertering. Eh, hoe ging het ook weer... precies verder?’ Jum was van die kleine bolletjes van het brood aan het maken. Het fascineerde hem hoe groezelig die bolletjes eruit kwamen te zien. Terwijl hijzelf helemaal geen vieze handen had. Arch kon zich de grap van het verhaal dat Armitage verteld had niet herinneren. Het was moeilijk te begrijpen hoe Arch een succes van zijn zaak had kunnen maken. Misschien kwam het wel door die juffrouw Cullen, met 'r borsten en al onder de regenjas. Jarenlang had Arch maar wat aangemodderd. Handelsreiziger geweest. In melkcentrifuges. Daarna vertegenwoordiger in een soort nepmachines die openbare gebouwen van ozon voorzagen. De Mackenzies woonden toen in Burwood. Arch bleef maar wat aanmodderen. De oorlog kwam als een godsgeschenk. Arch was uit het goede ondergeschikte hout gesneden. Deed zijn werk plichtsgetrouw. Ging goed om met zijn geld. Toen, na de oorlog, was Arch plotseling omhooggeschoten, was in de import-exporthandel gegaan. Raar hoe iemand ineens een idee krijgt waar zijn eigen soort stompzinnigheid aan beantwoordt. De Mackenzies waren naar North Shore verhuisd, naar het huis waar Nora zich soms nog steeds voor geneerde. Ze had het gevoel dat ze zich voor succes moest verontschuldigen. Maar er was ook nog het vogels kijken. Bijna elk weekend gingen ze de bush of de bergen in, of iets dergelijks. Nora voelde zich prettiger in meer sobere omstandigheden. Na een tijdje was ze gewend aan de bandrecorder die ze meenamen. Ze dwong zichzelf die meer te zien als noodzaak dan als dikdoenerij. Eileen snakte naar een sigaret. ‘Mag ik roken, Arch?’ ‘We zijn toch vrienden onder elkaar?’ Eileen antwoordde niet. En Arch haalde een asbak die ze hadden staan voor hen die er niet buiten konden. Nora liet in de keuken de schotel bonen vallen. Iedereen hoorde het, maar Arch vroeg Jum wat tips over investeringen, wat hij altijd deed als Nora de kamer uit was. Nora had het vage idee dat de effectenbeurs immoreel was. | |
[pagina 148]
| |
Toen kwam Nora met de schaal kleine bleke doperwten uit blik. ‘Ah! pe-tie pwah!’ zei Jum. Hij vormde zijn volle, nogal vette lippen tot een tuitje, waar de kleine ronde syllaben indrukwekkend doorheen stroomden. Nora vergat haar verlegenheid. Ze benijdde Arch zijn durf in het spreken van vreemde talen. Ondanks haar lessen Italiaans zou ze nooit in het openbaar een woord durven uitbrengen. ‘Kun je tegen crêpes Suzette?’ Nora moest zich gewoon verontschuldigen. ‘Heerlijk schat,’ glimlachte Eileen. Ze had honger als een paard. Maar ze was au fond op haar depressiefst. Wedden dat Nora de crêpes Suzette zou laten vallen? Het kwam door die lange trillende handen, met de turkooizen ring die er te klein en onschuldig uitzag. De Mackenzies zaten nog steeds op het niveau van de halfedelstenen, als in de tijd dat ze verloofd waren. ‘Hoe staat het met jullie vogelkijkerij?’ Jum moest zich dwingen, maar hij had per slot van rekening hun wijn opgedronken. Arch Mackenzie schoof meer naar achteren op zijn stoel, bijna echt op zijn gemak. ‘Ik heb een paar nieuwe banden,’ zei hij. ‘Ik zal ze straks laten horen. Zondag zijn we naar Kurrajong geweest, daar hebben we de klokvogels te pakken gekregen. Ik zal jullie ook de liervogel laten horen. Dat was op Mount Wilson.’ ‘Hebben we de liervogel vorige keer al niet gehoord?’ vroeg Eileen. Arch zei: ‘Ja.’ Met opzet. ‘Maar zouden jullie die niet nog een keer willen horen? Het is echt een soort unicum.’ Nora zei dat het gezelliger was als ze hun koffie in de zitkamer dronken. En Arch haalde de bandrecorder. Hij zette hem neer op de walnoten Queen Anne-salontafel. Het was inderdaad een indrukwekkend apparaat. ‘Ik laat jullie de liervogel horen.’ ‘Het pièce de résistance? Kunnen we die niet beter nog even te goed houden?’ | |
[pagina 149]
| |
‘Zolang kan hij niet wachten.’ Nora klonk bijna zelfvoldaan. Ze hield haar koffiekopje vast en zat vaag door de damp heen te glimlachen. De kinderen die zij en Arch nooit hadden gehad stonden op het punt hun entree te maken. ‘Heerlijke koffie,’ zei Eileen. Ze was door haar filtersigaretten heen. Ze had zich nog nooit zo ellendig gevoeld. De bandrecorder begon te zoemen. Er was opvallend veel geknetter te horen. Misschien was dat de bush. Ja, dat was het. De bush! ‘Tja, het is echt heel bijzonder hoe jullie er het geduld voor kunnen opbrengen,’ kon Eileen Wheeler niet nalaten te zeggen. ‘Ssst.’ Arch Mackenzie fronste zijn wenkbrauwen. Hij zat voorover gebogen in de antieke stoel. ‘Nu komt het.’ Zijn gezicht had iets tragisch in het fletse licht. ‘Hoor je,’ fluisterde hij. Zijn hand hielp mee. Commandeerde eigenlijk. ‘Heel bijzonder,’ herhaalde Eileen. Jum realiseerde zich met een schok dat hij nog maar twee dagen had om de ICI-rechten voor Dinges te regelen. Nora zat naar haar lege kopje te kijken. Maar liefdevol. Eileen zag dat Nora een mooie vrouw had kunnen zijn. En ze voelde zich ineens oud, zij die een paar keer op leuke feestjes gestript had. Nora Mackenzie wist daar niets van. Ergens midden in de bush riep Nora dat het net vier uur was, maar dat ze was vergeten de thermoskan mee te nemen. Het apparaat zoemde. Arch Mackenzie zat te luisteren. Hij beet op zijn snor. ‘Er komt zo nog een stukje.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Schat,’ fluisterde Nora. ‘Zou je na de liervogel even naar de keuken kunnen gaan om de gloeilamp te vervangen. Hij ging stuk toen ik koffie aan het zetten was. Arch Mackenzies frons werd dieper. Zelfs Nora stelde hem teleur. Maar ze zag het niet. Ze was zo verliefd. Het had grappig kunnen zijn als het niet zo zielig was geweest. Mensen waren walgelijk zielig, constateerde Eileen Wheeler, die zo haar intellectuele momenten had. Ze voelde zich ook misselijk. Dat kwam door Nora's crêpes Suzette die haar als stenen op de maag lagen. ‘Je ziet wel dat er hier en daar wat loze stukken tussen zitten,’ zei | |
[pagina 150]
| |
Arch die opstond toen de band was afgelopen. ‘Misschien kort ik hem wel in.’ ‘Hij zou wel een stukje korter kunnen,’ stemde Eileen in. ‘Maar misschien komt ie in zijn geheel natuurlijker over.’ Ben ik een hoe-heet-het, masochist? vroeg ze zich af. ‘Vergeet je de gloeilamp in de keuken niet?’ herinnerde Nora hem nog eens. Heel lief, heel dromerig. Een sliert haar was, slonzig en wel, langs haar witte wang komen te hangen. ‘Ik geef jullie de klokvogels voor zolang ik weg ben.’ Jum maakte een snurkend geluid. Maar hij ging net op tijd rechtop zitten en redde zijn koffiekopje in dezelfde beweging. ‘Ik kan me de klokvogels nog goed herinneren,’ zei hij. ‘Deze niet, hoor. Deze zijn nieuw. Dit zijn de allerlaatste. De beste klokvogels.’ Arch startte de band en liep met grote stappen de kamer uit, alsof hij het de klokvogels zelf wilde laten bewijzen. ‘Dit is een van onze mooiste opnames,’ beloofde Nora. Ze luisterden alle drie, of leken te luisteren. Toen zei Nora: ‘Oh jeetje,’ - terwijl ze opstond - ‘ik denk dat,’ - hijgend bijna - ‘de klokvogelband’ - bevend - ‘beschadigd is.’ Het geknetter was inderdaad veel harder. ‘Arch zal het vreselijk vinden.’ Ze schakelde de afschuwelijke machine uit. Met verbazende vaardigheid voor iemand die zo onbeholpen was. Eileen Wheeler dacht even dat Nora Mackenzie de aanstootgevende band ergens in haar boezem zou verbergen. Maar ze bedacht zich en legde hem opzij op een van de overtollige tafeltjes. ‘Misschien ligt het aan het apparaat,’ bracht Jum in. ‘O nee,’ zei Nora, ‘het is de band. Ik weet het zeker. We zullen jullie wat anders moeten geven.’ ‘Ik begrijp niet,’ Eileen glimlachte breed, ‘hoe jij, Nora, ooit zo technisch bent geworden.’ ‘Als je maar doorzet.’ zei Nora. Ze hield haar hoofd gebogen, geconcentreerd. ‘Als je iets maar genoeg wilt.’ Ze legde een nieuwe band om de spoel. ‘En we houden echt van onze vogels. Onze zondagen samen in de bush.’ Het apparaat was weer begonnen te ruisen en te zoemen. Nora Mackenzie hief haar hoofd op, alsof ze bezig was de goden aan te roe- | |
[pagina 151]
| |
pen. Twee of drie noten vogelzang vielen, verrassend helder en puur tussen het geknetter, recht in de beige en touwkleurige kamer. ‘Dit is er geloof ik een,’ zei Nora, ‘die ik niet eerder heb gehoord.’ Maar ze glimlachte, en luisterde om de vogels thuis te kunnen brengen. ‘Kwikstaarten,’ zei Nora. Kwikstaarten lieten zich goed opnemen. De vogelzang rolde en jubelde voort. ‘Het moet iets zijn,’ zei Nora, ‘dat Arch heeft opgenomen toen ik bij moeder was. Een paar zondagen is hij er in zijn eentje op uit getrokken.’ Nora had zich misschien wat melancholie gepermitteerd vanwege alles wat ze had moeten missen, als de omstandigheden niet een hoogtepunt hadden gebracht. Daar stond Arch in de deuropening. Bloedend. ‘Die verdomde gloeilamp knapte in mijn hand.’ ‘O schat! O jeetje!’ riep Nora. De Wheelers waren beiden gefascineerd. Het bloed druppelde op de beige vloerbedekking. Wat hadden de kwikstaarten een lol. Nora Mackenzie wankelde letterlijk naar haar echtgenoot om zich, voorzover mogelijk, over deze hele onprettige toestand te ontfermen. ‘Kom maar mee, Arch,’ kermde ze. ‘We zullen hier direct wat aan doen,’ zei Nora hijgend. En simpelweg door de deur achter zich te sluiten, was ze erin geslaagd de situatie uit te bannen, alles behalve de druppels bloed op het tapijt. ‘Die arme Arch! Hij bloedde als een rund,’ zei Jum Wheeler met een lach. Eileen voegde eraan toe: ‘We zullen de kwikstaartjes alleen moeten verduren.’ Misschien was het zo wel beter. Je kon je ontspannen. Eileen begon aan zichzelf te trekken. Haar step-in knelde vreselijk. De kwikstaarten gingen weer tekeer. ‘Ik lijk wel gek!’ zei Jum. ‘Dat ik naar die achterlijke vogels zit te luisteren!’ Toen lachte er iemand. Op de band. De Wheelers bleven zitten. Stil. Drie kwart van de fles! Ruis, kraak. Arch Mackenzie, je kunt er wat van, | |
[pagina 152]
| |
zeg! En weer die schallende lach. ‘Krijg nou wat!’ zei Arch. ‘Maar dat is die juffrouw Cullen,’ zei Eileen. Het humeur van de Wheelers schoot even snel omhoog, als de noten van de kwikstaarten werden gedempt. Maar het is hier veel te rotsig en ook al veel te laat. Trouwens, we zijn toch op zoek naar kwikstaarten. En weer klonk daar de lach van Juffrouw Cullen. Kwikstaarten in de maneschijn. Arch was minder goed te verstaan, alsof hij naar te veel vogels geluisterd had en hun gewoonten had aangenomen. Ruis, kraak deed het apparaat... die knoopjes zijn niet om opengemaakt te worden... liet juffrouw Cullen weten. O, hou op. Arch! arch! Zo scheurt het! Zo had het genadeloze apparaat bezit van de kamer genomen. Daar, temidden van het gekraak van takjes en de stank van mieren zaten de Wheelers. Eileen moest denken aan die lange magere Harry Edwards, met zijn knokige polsen, hij had het met haar gedaan achter de schuur. Ze vond het vreselijk in het begin. Uit de opgenomen lach van juffrouw Cullen was alle vrolijkheid geweken. Mechanisch gedoe. Mechanisch. Zo veel leven werd tegenwoordig op de band gezet. Toen ze op een avond laat van een dansfeest buiten de stad terugkwamen, waren de Wheelers tussen de stenen en struiken beland en hadden, wat je noemt, de liefde bedreven; toen ze in de vroege uurtjes opstonden, voelden ze zich verstijfd en opgezwollen. Als die band nou maar, als ze nou maar wisten hoe die ellendige knop werkte. Jum Wheeler besloot zijn vrouw niet aan te kijken. In zijn geest begonnen kleine laatjes vol schuldgevoel open te schuiven. Die vrouw in het Locomotive Hotel. Laden en laden vol stinkende rotzooi. Bij het riviertje, tussen graspollen en schapekeutels, had hij, terwijl de zon op zijn jongenshuid brandde, zijn ouverture tot de seks gespeeld. Alleen. Dit is allemaal goed en wel, zei juffrouw Cullen op besliste toon. Maar het wordt tijd dat we even praktisch nadenken. Weet je zeker dat we de weg naar de auto terug kunnen vinden? Er klonk nog steeds gerommel. Geritsel. Maar daar waren gelukkig de kwikstaarten weer. ‘Ze waren het apparaat zeker vergeten.’ Een enkele kwikstaart strooide zijn sierlijke noten door de bedompte kamer.
‘Alles is in orde,’ liet Nora weten. ‘Hij is gekalmeerd. Ik heb hem | |
[pagina 153]
| |
overgehaald wat cognac te drinken.’ ‘Dat zal hem goed doen,’ zei Jum. Maar Nora luisterde naar die ene kwikstaart. Ze stond in de bush. Luisterend. De noten van het vogellied klaterden neer als een bergbeek of waren gebeeldhouwd uit maanlicht. ‘Er is niets zo puur,’ zei Nora, ‘als het lied van de kwikstaart. Behalve Schubert,’ voegde ze eraan toe. ‘Een paar dingen van Schubert.’ Ze was zo bedeesd blij dat dit bij haar was opgekomen. En de Wheelers zaten daar maar. En weer stond Nora Mackenzie alleen tussen de onverbiddelijke maanverlichte gombomen. Het leek haar dat ze zich misschien wel altijd alleen had gevoeld, zelfs met Arch, al was ze ook dankbaar voor haar eenzaamheid. ‘Ah, daar ben je!’ zei Nora. Het was Arch. Hij hield zijn verbonden hand voor zich uit. Nogal stijf. Alsof hij voor de krijgsraad stond. ‘Ik heb de kwikstaarten gemist,’ zei Nora, terwijl ze haar gezicht naar hem ophief en haar teleurstelling liet zien, als een meisje. ‘Je moet die een keer voor me afspelen. Als je tijd hebt. Als we ons kunnen concentreren.’ Of de Wheelers niet bestonden. En de band had de stilte ontdekt. Arch mompelde dat ze allemaal maar beter nog wat konden drinken. Jum vond ook dat dat een goed idee was. ‘Een fantastisch idee,’ zei Eileen. |
|