De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |
De benedenverdieping van het geluk
| |
[pagina 131]
| |
Leuk om met zo veel mensen in het heldere licht te lopen terwijl de muziek als regen uit het plafond in je oren druppelde... Greensleeves... nee, The Great Pretender misschien... het waren natuurlijk oude liedjes die ze in een nieuw jasje hadden gestoken ... mooie warme truien voor de speciale prijs van vijf dollar ... moest dat als wens aan de Kerstman doorgeven, want de zomers werden kouder. Dat was ook een teken! Dat had iemand een avond na het eten in het Centrum uitgelegd. Wat een werkelijk wonderlijke wereld is dit toch. Maar de gewone Freds op straat letten daar niet op. Manfred stond weifelend tussen de herenmode en de fantasiekaarsen, en wachtte ingespannen op een teken dat hem vertelde waar hij nu heen moest gaan. ‘Doorlopen, zatlap,’ zei iemand in de buurt. Manfred tuurde om zich heen. De vernederende manier waarop mensen tegenwoordig met elkaar omgingen, vormde een voortdurende bron van verdriet voor hem. Ondoordacht en zonder naastenliefde voor hun medemens, noemde hij dat. Het was onvergeeflijk. Een plotselinge golf winkelende dames dreef hem naar de roltrap en met een zucht van opwinding liet hij zich de benedenverdieping in zakken, waar de heerlijke geur van gegrilde kip uit opsteeg. Terwijl hij afdaalde, waarbij hij heel rechtop stond en een hand losjes op de rubberen rolleuning liet rusten, raakte zijn blik verstrengeld in een uitgestrekt web van zilveren spaken en draden aan de voet van de roltrap. De muziek, het glimmende zilver en de moeiteloze voortgang, in combinatie met de rijke geuren van het eten en de vrolijke babbelstem van de menselijke massa als geheel tijdens de aankoopbezigheden... Manfred wist precies dat de tekens hem van de ene verrukking naar de andere zouden voeren, want de hele atmosfeer vertelde hem dat dit de benedenverdieping van het geluk moest zijn! Toen hij het grote zilveren web naderde en van de roltrap afgleed, zeiden zijn ogen hem dat hij een keuze moest maken tussen een mandje en een karretje. Hij koos voor een mandje, hing het aan zijn linkerarm en schreed luchtig het eerste van de vele gangpaden in, opgebouwd uit rekken met verpakte voedingswaren. De hele regenboog lag er, verknipt tot etiketten en opgeplakt op flessen, blikken, pakjes en zakjes, met heerlijke, levensgrote foto's van de vrijgevigheid van de natuur. De natuur was gul. De natuur was goed voor je. Hij veegde zijn mond af met zijn hand, en zijn hand aan zijn wollen jas. Stel je de mensen voor die een zo groot gezin hadden dat ze van elke plank iets nodig hadden. Manfred was vroeger meermalen geze- | |
[pagina 132]
| |
gend geweest met een gezin. Maar gewoonlijk met één tegelijk. Nu was dat allemaal voorbij. Toch was iemand met herinneringen een gelukkig mens. De muziek ging over op een wals. Manfred voelde hoe deze zijn bloedvaten binnengleed, samensmolt met zijn bewegingen en naar zijn hoofd steeg. Hij pakte de mand met zijn ene hand; de andere begon op het ritme te bewegen, van plank naar mand naar plank, in driekwartsmaat: sinaasappelthee
je voor ma...
- één pak
ingelegde vis
je voor pa...
- één pot
- één blikje ananastractatie voor ouwe Stan -
- één doos crispy corn voor sukkelige Pete -
- één blik rundvlees en één met bieten voor
pretentieuze Mary met haar koude zomersalades -
- één zakje pepermuntjes voor Manfred, ouwe jongen -
- en één vruchtentaartje met roze suikerglazuur voor iedereen!
Hij beëindigde zijn schuifelwals langs de rekken toen de muziek ophield. Plotseling, toen hij de laatste hoek om ging waar dierenvoeding uitgestald stond, was er een kassa. Overal vandaan kwamen vrouwen met volgeladen wagentjes. Hij raakte ingesloten, zodat hij zich ineens midden in een rij bevond. Manfred werd heel boos. Ze probeerden je stiekem die kassa op te dringen! Die had er niet gestaan toen hij zich zigzaggend een weg baande van het ene gangpad naar het andere. Maar ze konden je nergens voor laten betalen zolang je aan deze kant bleef. Dat was de wet in dit land! Hij kende zijn rechten. Je mocht alles van de rekken pakken om te bekijken. Daar zijn supermarkten voor. En als je vond dat iets er niet leuk uitzag, kon je het weer terugzetten. Ze konden je niet dwingen iets te kopen... niets... helemaal niets... Manfred zette zijn volgeladen mandje op de tegelvloer en maakte de knopen van zijn jas los. Het was veel te warm in dit soort winkels. Nu nog maar één vrouw voor hem, en het belletje van de kassa klingelde als een kerkklok die zondaars opriep tot berouw. Hij keek om zich heen, op zoek naar een teken. | |
[pagina 133]
| |
De vrouw achter hem hield drie blikken tegen haar borsten geklemd. ‘U heeft niet zo veel,’ merkte Manfred op. De vrouw trok een vijandig scherm over haar ogen, onder haar kunstmatige wenkbrauwen. Manfred voegde er snel aan toe: ‘U mag vóór mij. Ik heb nogal veel,’ en wees naar het mandje. Ze liep in een cirkel om hem heen alsof hij een put in het wegdek was, waarbij haar blik gefixeerd bleef op de open neuzen van zijn schoenen. Nu stond er een lief meisje achter hem; ze wiegde een brood in haar tedere arm. ‘Jij ook,’ zei Manfred en stapte met een zwierig handgebaar opzij om haar voorbij te laten. Een oprechte glimlach kwam hem tegemoet en hij zwol van trots om de moeiteloze eenvoud van een goede omgang met mensen van elke rang en stand. ‘En u ook, mevrouw,’ psalmodiëerde hij tegen de vrouw daarna. En de volgende... Ogen begonnen in zijn rug te prikken. Hij draaide zich om en zag dat het meisje achter de kassa naar hem keek terwijl zij de aankopen van de door hem begunstigde vrouwen aansloeg. ‘Sorry schatje,’ zong hij haar met stralende ogen toe, ‘ik ben iets vergeten.’ ‘Wat zoekt u?’ vroeg het meisje kortaf. ‘Ik moet wat brandspiritus in een klein flesje hebben. Kon het in de rekken niet vinden. Heeft u dat?’ Ze wees met priemende vinger naar het eind van de rij rekken en Manfred vluchtte langs de verstarde vrouwen het aangegeven gangpad in en aan het andere eind eruit. Daar stond nog een kassa met nog een meisje en een rij vrouwen. Hij stoof hen allemaal voorbij, hield zijn lege handen op naar het meisje achter de kassa en riep joviaal: ‘Sorry schatje, kon niet vinden wat ik zocht!’ ‘Oké,’ riep zij terug en wierp hem een zorgeloze glimlach toe terwijl hij zich naar buiten werkte achter een dikke klant. Manfred rende bijna het zilveren web van winkelwagentjes in voordat hij zich weer op de roltrap bevond, omhoog. Rechtop en met zijn hand losjes op de leuning liet hij het panorama van de benedenverdieping onder zijn ogen vandaan glijden, tot hij bovengekomen, en net voordat zijn uitzicht verloren ging door het naderende plafond, zijn volle mandje bij de kassa aan de andere kant ontwaarde. Juist op dat moment duwde een vrouw het opzij met | |
[pagina 134]
| |
haar bruinleren laars. Zij is pas een echte Fred, diagnostiseerde hij. Vlagen gebraden-kipwasem achtervolgden hem naar boven. Manfred slikte moeilijk en droog toen hij zijn mandje uit het oog verloor en weer op de begane grond aankwam. Hij knoopte zijn jas dicht, ter voorbereiding op de kilte buiten. Maar toen hij vanuit de muziek en het licht en het gedrang van de menigte en de warme lucht van de air-conditioning buiten op straat kwam, scheen de zon. ‘De natuur is goed,’ zei Manfred in zijn hoofd tegen zichzelf. En toen besloot hij dat er momenten zijn dat je niet naar tekens hoeft uit te kijken om er achter te komen wat je het beste kan gaan doen. Hij richtte zijn schreden naar het Centrum om te zien wat de gezegende Heilssoldaten vanavond te bikken hadden. ‘De melk der menselijke goedheid kent geen einde,’ mijmerde Manfred tijdens het overdenken van zijn dag. Terwijl hij in het late zonlicht liep te drentelen, ontweken de mensen hem in achtvormige kringetjes. Maar zich zalig nergens van bewust liep hij verder, voortgedreven door een zeurende honger en boordevol gratis bemachtigd geluk dat de Freds nooit zouden begrijpen. ‘Als ze eens wisten wat ik van de tekens weet,’ bedacht hij schemerig, zoals zo vaak als het donker begon te worden, ‘dan zouden zij ook gelukkiger zijn.’ Soms was dat zijn laatste gedachtengift aan de mensheid voordat hij in slaap viel.
‘Hij heeft het stopteken kennelijk niet gezien,’ zei de agent tegen de ambulancebroeders op de kruising. Ze keken gezamenlijk neer op het gekreukelde lichaam in de oude wollen jas, bijeengehouden met een veiligheidsspeld. ‘Kuierde maar door ... zeker zijn hoofd er niet bij.’ ‘Al die ouwe zwervers zijn taai,’ merkte een van de broeders op terwijl hij behendig de draagbaar vastgespte. ‘Hij haalt het hoogstwaarschijnlijk wel.’ ‘Maar waarvoor zou ie?’ zei de agent, die geen antwoord verwachtte. Het verkeer van het spitsuur werd om Manfred heen geleid zoals om een gevelde boom die het uitzicht op de rest van de straat belemmert. |
|