De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Kapelaan Frustratus (deel v)Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 110]
| |
En kijk eens hoe de verkoop vlot!
En zo liet Caesar, God ter ere,
maar dan uit spijt, ook mij fileren,
waarna mijn bovenaardse schoon
tot slot tot rust kwam voor Gods troon.
Zo was mijn aardse levenswandel.
De vrome reliquieënhandel
verspreidde onder de gemeente
voor goud per splinter mijn gebeente.
Elk diocees heeft wel een potje
voor zoiets, of legt bot bij botje,
en heb je niets, zo helpe God je!
Zo'n splinter wordt niet ongewild duur...
Ik werd een middel tegen miltvuur,
en jicht en kroep, ja noemt u 't maar:
de roodvonk, bleekzucht, groene staar,
de gele koorts, de zwarte pest
en wat er nog aan kleuren rest...
de bonte hond?.. De regenboog
komt kleur tekort! Ook negenoog
vond baat. Kortom, bij elke pijnlast
werd ik gebruikt als medicijnkast.
Ik weet nog hoe men duizend mijl ging
als in de veiling weer zo'n pijl ging.
Die was alleen voor wie 't heel goed had,
vooral als op zo'n pijl nog bloed zat.
Die maakten prijzen waarbij die
van Christies en van Sotheby
verbleken. Als hun prijs al hoog was,
bedenk hoe duur dan wel een boog was!
Jaja, het weet wat, die devotie.
Ik ken geen betere negotie...
Nu is de markt, werd mij gezegd,
meer naar het popstardom verlegd,
hoewel ook Reve aardig boerde
met Heiloo, Kevelaar en Lourdes.
| |
[pagina 111]
| |
De schilders van de vroegste tijden
hadden vooral oog voor mijn lijden.
Mijn schoonheid kreeg hernieuwde kansen
door het penseel der Renaissance.
Dat was geen schilderen meer, maar sjansen!
Ik zag mij haast verplichten tot
een dienstverband als nichtengod.
Wat bleef ten slotte van mijn glorie?
Een hoofdstuk in de kunsthistorie
voor likkebaardende frustrati
en 't verder koor der aberrati.
Hier zweeg de spreker stil en snikte.
Hij kon niet meer... Frustratus likte,
begaan met Sint Sebastiaan,
van langs zijn neus een stille traan.
Hoe kan een heilige zo mooi zijn
en dáárdoor aan verdriet ten prooi zijn?
‘Kon ik zijn tranenvloed maar stuiten,’
denkt hij, ‘hem in mijn armen sluiten!’
Maar verder dan wat tranen plengen
en mengen mogen zij 't niet brengen.
Ik kan niet goed tegen geween
en laat ze dus getweên alleen;
ze raken er wel overheen...
Inmiddels doolt op zoek naar vlees
een misdienaar door 't diocees.
Mistroostig slentert hij langs winkels.
Scharminkelige boerenkinkels
en ouwe hobbezakken pogen
contact te krijgen met zijn ogen.
‘Mijn God,’ denkt hij, ‘is dit mijn voorland?
Maar goed dat ons soort zich miet voortplant!
Waar zit de ham waarvoor ik kwam?’
In Amsterdam, knul, Amsterdam...
‘En 't lendestuk waarop ik jaag?’
't Loopt door Den Haag, knul, door Den Haag...
‘En waar het ongedroomde prijsdier?’
't Is geen Parijs, knul, geen Parijs hier...
| |
[pagina 112]
| |
Kijk maar niet schichtig naar de klokken:
de laatste trein is al vertrokken.
Hij kijkt rond in de nichtenkitten,
waar dicht opeen de nichten klitten.
Aanbod genoeg, maar boy oh boy,
alleen van 't schooierigst allooi.
Pas nu beseft de kleine vent
hoe door en door hij is verwend
door een fysiek als van Frustratus.
Nee, dat wordt niks. De knaap verlaat dus
zo schielijk als een scheet het pand
dat wel door zombies lijkt beklant.
Het liefst ging hij nou snel naar huis.
't Waar wel zo trouw en wel zo kuis,
maar 'k laat hem stil een tijdje dolen,
zo heeft mijn schrijverswil bevolen.
Hoe staat het met mijn clericaal
intussen? Uit Frustratus' taal
wordt op dit punt de filoloog
niets wijzer. Zijn verward betoog
doet sterk vermoeden dat de droom
hier meer heeft aan een econoom.
In 't kort, de indruk wordt versterkt
dat het marxisme niet erg werkt,
omdat de leer lijdt aan die kwaal
die taal verwart met kapitaal,
en taal kun je niet investeren
als je de duiten moet ontberen,
als ik tenminste af mag gaan
op 't woord van Sint Sebastiaan.
En zou 'k dat minder aandacht geven
dat 't woord van Karel van het Reve?
Hier vinden en godloochenaar
en martelaar elkaar zowaar!
(Maar 'k heb 't Geloof der kameraden
niet bij de hand; 't is dus maar raden.)
De overgang was wel wat scherp
| |
[pagina 113]
| |
van tranen naar dít onderwerp.
Maar als Sebastiaan betoogt
zijn vast zijn tranen wel gedroogd.
Hij noemde (dunkt mij zeer ter snede)
de leer van Marx een leer der rede:
‘De mens een redelijk wezen? Hoop daar
maar nooit op. Ik, als koopwaar,
weet bot voor bot dat vraag en aanbod
de markt regeert, en zo al 't gaan tot
het mensdom zich heeft doodgezwelgd,
of in de strijd om 't brood verdelgd.
De honger en het onderlijf
regeren 't ondermaans bedrijf,
en voor de wijsbegeerte viel er
vanaf 't begin, spijts Friedrich Schiller,
niets anders af dan een paar doekjes
voor 't bloeden in de vorm van boekjes
vol goedbedoelde leugenpraat.
Wij zijn tot deugen niet in staat
door een fabrieksfout die de Ene
monteerde in onze zieke genen.
Wat valt er dan te hopen nog?
Het mooist bedrog is vroom bedrog.
'k Zei: mooi bedrog; als het dat niet is,
zoals de lekendienst en beat-mis,
dan loopt de kerk leeg door die voetval
voor popmuziek, en koning voetbal
en andere krachten uit de hel
die meetbaar zijn per decibel.
Moet eerst een nieuwe Jezus doodgaan
opdat de mens niet meer zal blootstaan
aan de terreur van infernaal
lawaai uit elk TV-kanaal?
Of een gewone dorpspastoor
bezwijken bij zo'n Satanskoor
van ongeschoold vocaal misbaar
verergerd door een rockgitaar?
Straks zijn het de Hell's Angels die
met leer onder de superplie
| |
[pagina 114]
| |
de dienst en kerkdienst uit gaan maken,
als ze de kerken al niet kraken...’
Ik volg getrouw Frustratus' klad,
en in mijn verzen staat dus wat
de Sint zei, al ontgaat me wat
dat heeft te maken met de frasen
van d'oude Karl. Maar laat maar razen.
Al klinkt dat alles wat zwartgallig,
het is me niet onwelgevallig.
Ook ik hoor liever Pergolesi,
en beat-stampij maakt ook mij crazy.
Maar zijn dit wel de argumenten
om aan Frustratus uit te venten,
opdat de kapelaan schoorvoetend,
en voor zijn malle fratsen boetend
de weg naar 't waar geloof hervindt?
Ik vrees dat dit verdoolde kind,
om hem van rode waan te ontlasten,
meer aan zijn hersens aangepaste
argumentatie heeft van node
dan hem tot dusver werd geboden.
Ik wou dat hem de Sint die gaf,
want ik wil van Frustratus af!
‘Frustratus, voor jou is geen vrede
te vinden in verdoolde rede.
Alleen door 't ongerijmd geloven
kom je je crisis weer te boven.
Het tegen beter weten in
geloven geeft pas doel en zin
aan 't leven van 't verworpen beest,
dat aan de Heilige Geest geneest.
Je lijkt wel, als God Zelf, te dutten.
Zie je niet dat je eigen stutten
bezwijken als je op gaat jutten
tegen gezag dat ookjou schraagt
en dat je zo de tak doorzaagt
waarop je zit?
Zit op je tak,
| |
[pagina 115]
| |
en prijs de Heer op je gemak,
daar hij je elke nieuwe lichting
van knapen tot vermaak en stichting
als schapen ter beschikking stelt.
En kost je die verkwikking geld?
Was dat niet wat je altijd wilde?
Of had je liever zo'n bebrilde
cursist van Marx voor onze tijd,
die in het vuur der klassenstrijd
zijn werktuig sassende verslijt?
Ken jij één lekker geil marxistje?
Het woord alléén al! Je vergist je.
Als er maar ééntje is die maar
kan tippen aan jouw misdienaar,
word dan marxist. Maar zoek maar niet -
niets evenaart wat 't altaar biedt!
Hou het toch bij je soortgenoten,
jij rare schutteraar die schoten
in je gespreide liefdestil lost!..’
Twee roomsen weten wat een bril kost
en zoeken wel de juiste klant uit...
Nee, dit gaat wel de goede kant uit,
al kan de kuur nog even duren:
geen kuur zo duur als die voor kuren.
Goed dat mijn Sint dat joch vermeldt.
Hoe is het toch met hém gesteld,
dat dolend en naar warme slaap
en bijslaap hakend arme schaap?
Hij doolt maar door en voort, steeds verder
verwijderd van zijn zieleherder,
tot hij de stadsrand heeft bereikt
in diep gepeins... Hij hoort iets, kijkt,
en voor hem staat daar, stoer en recht
en breed van schoer een boerenknecht,
een malle grijnslach op de kaken,
de vingers krom als slagershaken
en ogen vol waanzinnig licht
op 't arme altaarschaap gericht.
| |
[pagina 116]
| |
‘Mijn ontrouw,’ schiet het door hem heen
‘is opgemerkt. God straft meteen...’
Ook ik voel me wel wat beroerd -
daar ík hem op dit pad gevoerd
heb voerende naar oorden waar
reeds vier maal een lustmoordenaar
zijn gruwzaam handwerk heeft bedreven.
Tot nu toe heeft dat nog geen leven
gekost. Drie meisjes en een jongen
zijn door de maniak besprongen.
Zij werden uit hun pak gewrongen
en kwamen verder met de schrik vrij...
Maar als 't nu anders loopt heb ík mij
aan moord op deze knaap bezondigd,
die eer 'k het weet al op de grond ligt.
Hij wordt van jek en broek ontdaan,
maar ziet wel kans om op te staan,
gelukkig nog met schoenen aan
en plotsling rent hij voor zijn leven
als achtervolgd door Gerard Reve,
die zoveel jongenskonten schond
en weet met ongeschonden kont
het kapelaanshuis te bereiken
in één run, zonder om te kijken.
Had hij wel omgezien, beslist
had hij een denimfetisjist
ontwaard, die nu, dol van geluk,
in 't stoere blauw zijn volle stuk
ontledigt. Nooit, of zelden, kwam er
een man klaar met meer onschuld. Jammer
is 't enkel van dat goeie goed.
Maar niet getreurd, knul, en put moet
uit de gedachte dat het gloed-
nieuw denim was, nog niet verbleekt
en rafelig. Geen elboog steekt
erdoor, noch knie, dus onversteld
viel het ten prooi aan dit geweld!
De jongen is althans gered...
Hoe gaat het ondertussen met
| |
[pagina 117]
| |
dat andere heils- en reddingswerk?
Zal in de bedding van de kerk
Frustratus, altijd nog in droom,
gehoorzaam met de grote stroom
die allen draagt weer mee gaan zwemmen?
Zal Sint Sebastiaan hem temmen?
Heeft in een tijd van chips en quarks
de strijd om maar één ziel aan Marx
te ontroven nog een zin, een doel?
Dat is een kwestie van gevoel.
Nog biedt Frustratus tegenstand
vanwege zijn gering verstand,
en dát - niet te vermurwen is 't.
Maar het idee van zo'n cursist
met bril in bed - dát doet hem gruwen.
Frustratus zou nog liever huwen!
Wordt hier uiteindelijk een bril
het werktuig van des Heren wil?
We zien wel. Kapelaan, tot ziens!
(Wordt vervolgd)
|
|