De Tweede Ronde. Jaargang 14
(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
De vrouw van de veedrijver
| |
[pagina 88]
| |
Het rijden gebeurde met behulp van ossewagens, bekend als wol-wagens, waarop de schapen, na één voor één in tenen manden te zijn geladen, werden vervoerd. Zo bleef de goede conditie van de schapen voor de markt bewaard. Naar men zegt trokken deze ossen de schapen naar de kust zonder dat ze door mensen geleid werden, omdat ze uiteraard in staat waren de zee te ruiken. Maar de schapen moesten wel gevoed worden en het was de drijver of rijder die zorgde voor het drenken en voederen van de schapen tijdens de reis. Op het schilderij van Drysdale gaat het om een wagen met een paard, hetgeen er op duidt dat de drijver tot de armere boerenstand behoort. De wagen op het schilderij kon waarschijnlijk wel duizend schapen in tenen manden bergen. Nu is het zo dat, gezien de lange duur van de reis en de barre omstandigheden, de aanwezigheid van vrouwen was uitgesloten en het is een geschiedkundig gegeven dat er een eeuw of misschien zelfs langer in dit pioniersgebied geen vrouwen waren. Het is niet te verwonderen dat dit het ontstaan van een hechte relatie tussen de drijver of rijder en zijn schapen tot gevolg had. Australische geschiedschrijvers erkennen de nauwe band tussen mannen onderling bij dit pioniersleven en hebben deze beschreven in termen van kameraadschap of een plechtig verbond zonder woorden tussen twee mannen, een stilzwijgende belofte van trouw. Maar de andere uitlaatklep voor emotionele en fysieke driften, door geschiedschrijvers uit nationaal schaamtegevoel verloochend, maar door de volkscultuur van Australië volmondig erkend, was de relatie die drijvers of rijders en schapen samen hadden. Geslachtelijke omgang tussen verschillende soorten. Vandaar het vermakelijke element dat besloten ligt in de door de twee schrijvers en de schilder gebruikte titel ‘De vrouw van de veedrijver’, waarmee dit onwelgevallige historische feit uit de volksoverlevering via gecodeerde humor z'n intrede heeft gedaan in de hogere cultuur. Ik distilleerde de eerste aanduidingen in die richting uit antwoorden die ik kreeg van Australische bezoekers aan Italië op mijn vragen over het drijven van schapen. Maar eerst moet ik iets uitleggen. Ik ben helaas een arme student, die in een nederige twee-kamer tugurio woont. Uit noodzaak werk ik in de bar van Hotel Principe e Savoia in Milaan en daarvoor heb ik ook enige tijd in het Gritti Palace Hotel in Venetië gewerkt. Maar dit heeft mij wel in staat gesteld om bij vele gelegenheden met mensen te praten en vragen te stellen aan bezoekende Australiërs, let wel bijna altijd mannen. | |
[pagina 89]
| |
Er bestaat in Australië een soort grove boerse humor die ook in Italië niet geheel onbekend is. Zonder mij nu in details te verliezen is het nodig dat ik iets van de informatie die ik door m'n contacten met Australiërs heb vergaard, vastleg, omdat ik die niet uit de eerste hand heb; zelf ben ik namelijk niet in het land geweest, hoewel mijn broer Giovanni in Adelaide woont, aan wie ik overigens niets heb in dit soort zaken, aangezien hij niets weet van veedrijven of cultuur en alleen maar iets weet van hoe duur de dingen zijn en van auto's. Van de dingen van de geest weet hij niets af. Dat is fout, Giovanni. Goed, maar nu verder. Overschoenen of laarzen, blubberlaarzen genaamd, die tijdens het jagen bij nat weer werden gedragen, werden door de drijvers of rijders gebruikt en bleken een natuurlijk hulpmiddel bij de liefde te zijn, terwijl ze tegelijkertijd een ritualistisch symbool waren dat gebruikt werd als teken van vrijwillige onderwerping van de drijver aan zijn beschermeling. De drijver deed de laarzen aan de achterpoten van het schaap. Hij had dan net als schapen niets aan z'n voeten en zijn schaap ‘had de laarzen aan’ (vgl. ‘de broek aan hebben’ in een gewoon huishouden). De laarzen werden met de neus naar de drijver gekeerd, die op de neuzen van de laarzen ging staan en het schaap zo in een omhelzing dicht tegen zich aan hield. Bij deze details zal ik het laten. Volgens mijn Australische informanten zouden de schapen dikwijls zeer gesteld raken op de drijver en werden hun gevoelens door deze ook beantwoord. Maar de tocht naar de kust kende z'n geheel eigen romantische tragiek. De lange tocht en de ontberingen die ze samen trotseerden, de kilometers kameraadschap, brachten hen met de dag dichter bij het tragische einde met de onvermijdelijke dood van de geliefde, als gevolg van het kapitalistische marktmechanisme. Maar ze brachten tevens de terugkeer van des drijvers natuurlijke driften tegenover de eigen soort. ‘Waarom geen honden?’ vraagje je af. Verdere navraag bij mijn Australische bronnen suggereert dat het typerend was voor aborigines om honden als bedgenoot te hebben en dat ze dus vanwege rasvooroordeel als beneden de stand van de Australische blanke beschouwd werden. De schapen uit Europa vormden een schakel met het moederland en verder denk ik dat de moederlijke rondingen van het merinoschaap, haar wollen vacht en grote zachte ogen, meer vrouwelijk soelaas hadden te bieden dan een slanke hond. Net als in andere zaken heb ik ook hier niets aan Giovanni, aangezien die alleen maar geïnteresseerd is in z'n automobiel en in voetballen. | |
[pagina 90]
| |
Nu terug naar de kunstwerken die het onderwerp zijn van mijn betoog. In het verhaal van Henry Lawson leidt het vrouwelijke personage een leven als ware zij een schaap. Ze zit gekooid in het binnenland en kan nergens heen. Haar dagelijkse leven vertoont veel gelijkenis met het leven van een schaap en wij kunnen gevoeglijk aannemen dat het hier gaat om een literaire transformatie omwille van het fatsoen. In het verhaal vertelt ze hoe ze een paar maal per jaar, net als de schapen, op een wagen mee naar de stad werd genomen. Ze wordt verzorgd door een hond, net als de schapen. De climax van Henry Lawsons verhaal is ‘het doodmaken van de slang’, hetgeen, en daar heb je Freud echt niet bij nodig, de uitdrukking is voor een brute en schuldbeladen manlijke detumescentie. Ik heb me laten vertellen dat Australische mannen tot de dag van vandaag voortdurend de slang doodmaken. De drijver komt in het verhaal niet voor, een punt waar ik later op terugkom. Het is vreemd en fascinerend dat op het schilderij van Drysdale (1945) geen schapen voorkomen. Tot we ons met een zeker onbehagen realiseren dat ze in één enkel beeld bijeengeveegd lijken te zijn en zo de voorgrond in beslag nemen - de tweede ‘vrouw van de veedrijver’. Deze vrouw met haar ongewone gestalte heeft bij nadere beschouwing de gedaante van een schaap, een merinoschaap, daar de schilder haar de moederlijke ronde vormen van een merino heeft gegeven. Haar schaduw vormt de gestalte van een schaap. Ook hier is de drijver zo goed als afwezig. Hij is een vlek op de achtergrond. De slang, vraagt u? In de bomen vinden we de serpenten. Ze kronkelen voor onze ogen. In zijn hedendaagse verhaal bewijst Murray Bail eer aan het schilderij van Drysdale en aan het verhaal van Lawson. Naar de vrouw in het verhaal van Bail wordt verwezen als iemand met één typerend kenmerk, door de auteur Bail betiteld als een ‘rare kronkel’. Dit is een kenmerk dat van oudsher aan schapen wordt toegeschreven (vgl. ‘wollig denker’). De vrouwenfiguur in dit verhaal van Bail, of juister gezegd de ‘schapenfiguur’, zwerft doelloos rond; dwaalt als het ware weg van de stad en haar echtgenoot, een tandarts. Het is curieus te bedenken dat ze vlucht voor de man wiens werk het is ons gebit te verzorgen, het werktuig dat gebruikt wordt om de schapen op te eten, het symbool van de dood. Zij vlucht in de armen van haar natuurlijke beschermer, de drijver of rijder. Van belager naar beschermer. Opnieuw is de drijver zelf afwezig in het verhaal. Ook in het verhaal van Bail komt het ‘doodmaken van de slang’ voor. | |
[pagina 91]
| |
Zo hebben we dus in de drie werken van Hogere Kunst uit m'n onderzoek, drie vrouwen die duidelijk (uit overwegingen van fatsoen) in de plaats zijn gesteld van schapen, maar zodanig gecodeerd dat ze ons via de term ‘vrouw van de veedrijver’ terug leiden naar een vermakelijk element uit de volkscultuur. En het is opvallend dat in die drie werken geen drijver voorkomt. Dit betekent een omkering van de situatie, een binnenste-buiten waarheid, want we weten uit de geschiedenis dat er een drijver was maar dat er in de geschiedenis geen vrouw was, althans niet in enige conventioneel aanvaardbare zin van het woord. De vraag is nu, gegeven het feit dat drijvers voor duizend schapen zorgen: hoe koos een drijver één kameraad uit die duizend? Deze vraag, intrigerend en bizar tegelijk, werd aan mijn Australische manlijke bronnen voorgelegd. Herhaaldelijk heb ik aan Giovanni gevraagd om dit aan de andere mannen met wie hij in de gmh-fabriek in contact kwam te vragen, maar zijn hoofd zit veel te vol met materialistische dingen om zich te verdiepen in wat er in de mens omgaat. Hoe werd het schaap gekozen? Maar net als met alle zaken die het menselijk gevoel be treffen,is het antwoord verbluffend eenvoudig. Men legde mij uit dat er veel overeenkomst is met mensen in een volle lift, of in een gevangenis, of aan boord van een schip. In een situatie waarin mensen beperkte bewegingsvrijheid of bewegingsruimte hebben, maken zij onwillekeurig een keuze uit de kudde. Blikken kruisen elkaar - men maakt oogcontact - zo gaat het ook met de schapen, heb ik me laten vertellen. Als er geen menselijk contact is, dwalen de ogen over de soort heen, de ogen ontmoeten elkaar, de ogen en de ooien. Goed, nu komt de vraag of ik in de maling was genomen door deze Australische bezoekers met hun boerse humor. Of anders gezegd, of zij mij ‘erin hadden laten lopen’. Ik vraag dan op mijn beurt: vertelden de Australische bezoekers meer dan ze beseften of eigenlijk wilden loslaten? Ze probeerden door grappen te maken over mijn vragen mij van m'n onderzoek af te leiden. Maar ze vertelden me ongewild ook dingen die niet voor mij bedoeld waren, want zo gaat dat bij de biecht en daarom brengt die opluchting. Ik liet ze maar de draak met me steken, want het ging mij om de grap. Zo werkt een grap uit de volkscultuur, er worden dingen gezegd en tegelijkertijd dingen ongezegd gelaten. Er wordt wel beweerd dat humor drie dialogen in zich bergt. De dialoog tussen de verteller en de luisteraar. De dialoog tussen het onbewuste van de verteller en zijn stem. De dialoog tussen de grappen- | |
[pagina 92]
| |
maker-verteller en het collectieve geheugen van een volk, vervat in de taal en het onderwerp van zijn grappenmakerij. Humor is de ondergrondse route die onderwerpen die taboe zijn - of waarvoor men zich schaamt - moeten afleggen en het kleed dat zij moeten dragen. Vandaag de dag komen relaties tussen schapen en mannen uiteraard zelden meer voor in Australië. Maar van de collectieve herinnering aan die vreemdere en primitievere tijden met hun schuldgevoelens is nog altijd iets blijven hangen. Zij is op diverse manieren vertegenwoordigd. Zoals aangetoond, is zij in de Hogere Kunst vertegenwoordigd door een uitvoerig uitgewerkte culturele grap. De kunst met een knipoog. Verder is zij te vinden in de boerse humor van de manlijke Australiër, de grap als biecht. En tenslotte, zo heb ik me laten vertellen, is zij vertegenwoordigd in een nationaal artefact: het schapevel waar de wol nog op zit wordt nu dikwijls gebruikt als een overtrek voor autostoelen. Dat de rijder of drijver van tegenwoordig als het ware zit of rust op een schaap, terwijl hij niet een kudde schapen rijdt maar een gezin in een moderne auto. Vanwege de herinnering aan het volksverleden verleent het een comfort dat ver uitgaat boven bevrediging van de behoefte aan warmte. Het stoelovertrek van schapevacht is een emotioneel aandenken aan de sexuele onderwereld van het Australische verleden. Een artefact dat herinneringen oproept. Uiteraard is dit nog steeds geen punt voor openlijke academische discussie in Australië en alleen een oudere cultuur als de Italiaanse, met haar perspectief van eeuwen op deze nieuwere culturen, kan het aansnijden. Maar ik zeg u, Australië, schaam u niet voor iets wat bizar is, streef niet altijd naar het overbeschaafde. Bedenk dat wij, oudere culturen, over mythen beschikken die ook zulke zaken als geslachtelijke omgang tussen verschillende soorten kennen (vgl. Jason en de zoektocht naar het Gulden Vlies). Beschouw deze zaken als startpunten voor jullie eigen mythologie. Beschouw het als een bevestiging van de mooie waarheid dat wij deze planeet delen met de dieren en derhalve partners zijn in hun lot. Zo zien we dus in Lawson, Drysdale en Bail hoe een boodschap over een waarheid die niet hardop uitgesproken mag worden, in een Hogere Kunst wordt geaccepteerd (zij het op een gecodeerde manier), een kunstgreep zoals die wordt toegepast in alle grote nationale culturen. Dat nu is de toverkracht van de verbeelding. |
|