| |
| |
| |
De flexilijn
Maarten Terwiel
Emma stond in het midden van de etalage. Uiterst geconcentreerd gaf ze aanwijzingen aan Frank, die hoog op de ladder balanceerde. Mij zag ze niet. Het Louis Quinze-speeltafeltje stond al opgesteld en kwam prachtig uit tegen zijn achtergrond van donkerblauw fluweel. De stoelen aan weerszijden pasten er magnifiek bij.
Ik keek naar mijn vrouw en voor de zoveelste keer prees ik mijzelf gelukkig. Mijn vorstin van de nacht, die zich aan de buitenwereld vertoonde als een onschuldige madonna. Zelfs haar kanariegele rubberhandschoenen konden geen afbreuk doen aan haar schoonheid. Wonderlijk dat je zoiets exquis kon vinden in de wachtkamer van de tandarts. Met een koele glimlach had ze mijn angst voor de komende behandeling geregistreerd en ik had onmiddellijk begrepen wat er schuilging onder dat kuise uiterlijk. Ik had dan ook niet geschroomd haar aan te spreken. In mijn vak leer je dat je snel moet handelen, er zijn immers altijd kapers op de kust.
‘Nog twee schakels hoger,’ hoorde ik mijn mooie echtgenote commanderen toen ik binnenkwam. Met één hand tilde ons factotum de loodzware kroonluchter op. Zijn doorweekte T-shirt droeg de mededeling ‘Keep Fit’ in rode en blauwe letters. Het was uit zijn spijkerbroek ontsnapt en onthulde een sliert haartjes die vochtig richting navel kroesde. ‘En?’ vroeg Emma vol verwachting. ‘Is het wat?’ Haar nieuwsgierigheid amuseerde me. Natuurlijk was het wat. Op de veiling had ik zes puntgave Chinese kommen en schotels ontdekt. Men had ze slordig in een doos gestapeld, samen met wat incompleet aardewerk. Ik had ze dieper weggeborgen en het waardeloze spul er voorzichtig bovenop geschikt. Niemand had interesse gehad in het koopje en het ‘divers aardewerk’ was voor een spotprijs van de hand gegaan.
Ik hief de tas met zijn breekbare last buiten het bereik van mijn vrolijk naar mij opspringende hond en volgde mijn vrouw naar de discrete schemer achterin de winkel. Daar vlijde ik mijn kostbare buit op de mahoniehouten tafel. Emma kwam dicht naast me zitten, de hond keek oplettend toe. Om de spanning op te voeren en het moment van
| |
| |
onthulling nog even uit te stellen deed ik uitvoerig verslag van mijn belevenissen die ochtend: Hoe ik voor de veiling nog even was aangegaan bij de oude mevrouw van Doorn in het bejaardenhuis. Dat zij zich nog steeds vastklampte aan de Delftse borden waarop ze achteloos taart en koekjes serveerde. Van de oorspronkelijke vijf had ze er al twee uit haar bevende handen laten vallen. Zoiets snijdt mij door de ziel!
Emma had geen tijd voor kletspraat. ‘Christiaan, toe nou, hou op, laat zien!’ beval ze. Ik had plezier in haar ongeduld en gehoorzaam als altijd wikkelde ik het eerste schoteltje voorzichtig uit het krantenpapier. Het porselein was van een uitzonderlijke kwaliteit. Glanzend wit de ondergrond, de decoratie uitgevoerd in sepia en zwart, opgewerkt met goud. De voorstelling toonde een bordurende dame uit het midden van de achttiende eeuw, omgeven door elegant gearceerde rocailles. ‘Chine de Commande,’ mompelde Emma. Ze had haar lesje goed geleerd. Het was in China vervaardigd, maar de decoratie was ontegenzeggelijk Europees van ontwerp. De schilder had het voorbeeld minutieus gekopieerd. De gewaagd uitgesneden japon met al haar strikjes en ruches, het hoog opgekamde haar, de elegant gebogen pols, de gracieuze vingertjes met daarin de opgeheven naald, alles had een kwaliteit alsof het een Watteau betrof. Alleen het gezichtje was uitgesproken chinees. Fijn hartvormig met een kleine mond en sierlijk omhoog gebogen oogleden. Het motief herhaalde zich op de oorloze kopjes.
Het was een genot om ze bij elkaar te zien staan. Allemaal eender en toch uniek door de minieme verschillen in de uitvoering van de decoratie. Hier was de lijn van de hals iets verder doorgetrokken, daar de glimlach wat ondoorgrondelijker.
Ik schoof mijn stoel dichterbij om beter te kunnen zien.
Een onverwacht stekende pijn in mijn nek stoorde mij in mijn beschouwing. Beklemd registreerde ik de duizeling die volgde. Gonzende echo's fluisterden door mijn hoofd. Het geluid zwol bruisend aan en in een overweldigend crescendo leek mijn schedel leeg te lopen. Toen ebde het geruis weg en maakte plaats voor een allesoverheersende stilte. Verwonderd keek ik toe hoe mijn hoofd en schouders zwaar voorover zakten. Het porselein spatte krakend onder mij uiteen. In stomme verbijstering aanschouwde ik hoe tweehonderd jaar gekoesterde volmaaktheid in een paar seconden werd vernietigd. Ver weg hoorde ik Emma roepen. ‘O god, hij gaat dood! Je mag niet, hoor je me, Chris! Alsjeblieft!’
| |
| |
De duizeligheid verminderde en trok weg. Ik wilde Emma tot kalmte brengen en stak mijn hand naar haar uit. Althans dat probeerde ik. Uit mijn slap neerhangende arm maakte zich tot mijn verbazing een langgerekte, lichtblauwe doorschijnende emulsie los. De hond wrong zich tussen mijn benen door en ook daar kwam dezelfde substantie tevoorschijn.
Pas toen realiseerde ik me dat het niet kon, geen mens kan zijn eigen achterhoofd zien. Verbaasd nam ik waar hoe ik met een zacht plofje losschoot uit mijn lijf en omhoog veerde, tot ik werd tegengehouden door het balkenplafond. Beneden mij stond Emma in paniek aan mijn schouders te schudden. ‘Je gaat niet!’ riep ze. ‘Pake, je moet bij me blijven, je hebt het beloofd!’ In de verte zag ik de ladder omtuimelen. Frank was al aan het telefoneren, voorbijgangers stop ten en keken sullig toe door de etalageruit.
De ambulance kwam schetterend de brug over. Twee ziekenbroeders stoven naar binnen met een brancard die ze hoog boven zich hielden. Voorzichtig trokken zij het verslapte lichaam van de glanzend gepolitoerde tafel. De resten van het porselein vielen zacht tinkelend op de grond uiteen. Het tafelblad vertoonde diepe krassen. Het hoofd knakte achterover, de mond viel open. Dunne straaltjes bloed kropen traag langs het gezicht. Haastig wikkelde men een deken om het lijf, alsof warmte nog uitkomst kon bieden. In een mum van tijd lag het vastgesnoerd op de brancard.
Mij ging het niet meer aan en ik keek belangstellend toe hoe men mijn lichaam in de ziekenauto schoof. Emma liet zich willoos op de voorbank zetten. De broeders stapten in en de auto reed weg. Verontrust voelde ik hoe ik meegezogen werd, de gracht af. Blijkbaar zweefde ik tussen leven en dood en was er nog niets beslist. Met loeiende sirenes reden we door de stad. Angstig was ik niet. Het was een wonderlijke sensatie om als een halfgevulde ballon door de wapperende luchtstroom te zoeven.
Bij de ingang van het ziekenhuis stond men ons al op te wachten. De brancard werd snel en efficiënt naar de Intensive Care gereden. Routineus werd het lichaam uitgekleed en op een bed getild. Er werden slangen in het witte vlees gestoken. Men dreef vloeistoffen naar binnen die ervoor moesten zorgen dat het leven terugkeerde. Op het gezicht was een plastic kap geplaatst die zuurstof in de longen pompte. Even leek het erop alsof hun pogingen zouden slagen. Ik voelde hoe ik naar het lichaam beneden mij getrokken werd. Toen besefte ik dat ik daar niets voor voelde. Ik had al afstand genomen van dat bleke
| |
| |
ding daar. Maar de gemaskerde doktoren beneden mij gaven het niet op. Emma evenmin. Ze was kalm nu en sprak aanhoudend op mij in. Ze vochten uren voor mijn leven en bleven aan mij trekken. Ik verzette mij uit alle macht en uiteindelijk slaagde ik erin om aan hun greep te ontkomen.
De groene jassen traden terug en trokken verslagen de maskers van hun gezicht. Emma weigerde het te geloven. Ik had medelijden met haar, ze was zo jong. Ik probeerde haar te troosten, wilde laten weten dat sterven best meeviel en riep haar: ‘Emma!’ Het geluid dat ik voortbracht was dun en schril, hoger van toon dan ik ooit had gehoord. Het bereikte mijn vrouw dan ook niet en ik moest werkeloos toezien hoe ze zich aan haar wanhoop overgaf. Discreet trokken de heelmeesters zich terug en lieten haar alleen met haar verdriet. Na enige tijd werd de deur geopend en sloop Frank naar binnen. Zorgzaam nam hij Emma in zijn armen en wiegde haar troostend heen en weer.
Uitgerust van wat men de doodstrijd noemt leunde ik tegen het plafond en keek om mij heen, benieuwd naar wat er zou gaan gebeuren. Er kwam niets. Geen tunnel met een stralend licht aan het einde, geen reeds lang gestorven ouders en vrienden om me te verwelkomen, niets. Een van de zusters begon het lichaam los te koppelen van de falende machinerieën. Ze verzocht de nabestaanden op vriendelijke toon om te vertrekken zodat zij de handelingen kon verrichten die nu eenmaal nodig zijn om het lichaam van een gestorvene te preparen voor het rouwbetoon. Als verdoofd liet Emma zich naar buiten leiden, het lichaam overlatend aan de gediplomeerde zorgen van de geduldig wachtende verpleegster. Tot mijn verbazing moest ik mee. Het was niet mijn lichaam dat mij bond, het was Emma. Zij was het die mij meetrok door de gangen, de lift in en vervolgens naar beneden en naar buiten. Bevreemd nam ik de omgeving waar. Alles wat leefde droeg een kleurig licht in zich, mooier en stralender dan ik ooit had gezien. Dat van Emma scheen zacht roze door haar huid heen, bij Frank zat het dieper en was meer bruinig parelmoer van kleur.
Bo wachtte voorin de auto; hij was omgeven door een zachtpaars schijnsel. Zijn harige kop leunde zwaarmoedig op het dashboard. Toen hij ons zag, begon hij te blaffen en sprong opgewonden heen en weer. Dat was de volgende schok. Iedereen scheen dwars door mijn glinsterend blauwe substantie heen te kijken, maar Bo niet. Hij keek me recht aan en toen het portier openging sprong hij zoals gebruikelijk tegen me op, alsof er niets vreemds aan mij was. Mijn nieuwe gedaante gaf echter mee en veerde als een strandbal omhoog. De
| |
| |
hond legde zijn oren in zijn nek, het paarse licht scheen zich in hem terug te trekken, hij jankte hartverscheurend. Emma deed mee en zelfs bij Frank kwamen nu de tranen. ‘Hij snapt het,’ snikte Emma. Ze viel op haar knieen en omhelsde de hond hartstochtelijk.
Diffuus goudglinsterend, genesteld in een bloesem van stofgoud, zat Het in een bruine beuk en straalde louter geluk uit. Onweerstaanbaar trok Het mij naar zich toe. De dood was een verrukking! Ik wilde mij voegen in die wolk van licht, mij vlijen tussen de glanzende vleugels. Ik was helemaal klaar om mij in volmaakte harmonie met Het Wezen weg te laten voeren. ‘Komt U voor mij?’ vroeg ik verheugd. ‘Ik was Christiaan Baggerman.’ Het Wezen keek mij liefdevol aan. Het zong ijl en hoog in een schitterende melodie van louter zilver. Het kwam voor mij, dat klopte, maar helaas kon ik niet mee, er was iets dat mij tegenhield. Geschokt vroeg ik me af wat dit betekende, zou er dan toch een hel bestaan? Zo slecht had ik toch niet geleefd? Het wezen lachte een lach van duizend klokjes en wees naar beneden waar mijn vrouw zich op een bankje liet troosten door mijn assistent. Haar verdriet was evident. Er doorheen kolkte echter pure woede om mijn plotseling verscheiden. Met ontzetting besefte ik dat ik mij moest blijven onderwerpen aan haar wil, ze was niet van plan mij te laten gaan. Wat ik tijdens mijn leven als een opwindend spel had beschouwd, was nu werkelijkheid geworden. Ik wenste dat ik mij aan haar kon vertonen in mijn nieuwe stralend aquamarijnen vorm, zodat ze zou begrijpen en mij los zou laten! ‘Ach,’ klonken de klokjes troostend. ‘Het slijt wel hoor, zoiets gebeurt wel vaker en meestal duurt het niet langer dan een jaar.’ De glansgouden vleugels bolden op, majestueus verhief Het zich van de beukeboom en loste langzaam op in de strakblauwe hemel.
De verlatenheid die mij overspoelde was bijna niet te dragen. Hoewel de Aanwezigheid slechts even had geduurd was mijn verlangen ernaar groter dan ik tijdens mijn leven voor iets of iemand had gevoeld. Lang kreeg ik niet de tijd om mij aan mijn rampspoed over te geven. De onzichtbare streng die mij aan mijn echtgenote bond begon weer te trekken. Het paar beneden mij was opgestaan en wandelde langzaam naar de auto.
Die avond kreeg ik een voorproefje van wat mij te wachten stond. Nadat Frank vertrokken was liet Emma zich languit op de bank vallen. De hond stond bij de deur, hij staarde naar boven waar ik tegen het
| |
| |
plafond hing. Zijn grijsbruin gevlekte lichaam trilde van spanning, zijn staart wees kaarsrecht naar achteren zoals het een goede Griffon betaamt. Een korte blaf deed Emma opschrikken. ‘Wat zie je dan, Bootje?’ Ze volgde zijn blik naar boven. Ik bleef roerloos hangen. ‘Je bent er dus.’ Haar blauwe ogen dwongen mij naar beneden, de hond keek toe.
‘Het baasje gaat naar zijn eigen stoel,’ fluisterde Emma. Gehoorzaam deed ik wat zij van mij verlangde en landde vederlicht op het roze damast van de bergère.
Bo reageerde verward. Met hangende staart, de oren achterover, kroop hij weg achter de notehouten kast bij de deur.
Emma's ogen stonden streng, alsof ze mijn gedachten las: ‘Nee Christiaan, ik accepteer het niet. De dood is verraad en een godvergeten schandaal! Het is niet over, ik sta niet toe dat je je aan mij onttrekt, nog niet!’ Ze barstte in snikken uit en begroef haar gezicht in de geborduurde kussentjes op de bank. Het duurde lang voordat ze in slaap viel. De band die mij aan haar gekluisterd hield voelde losser aan en een gevoel van bevrijding maakte zich van mij meester. Ik bewoog mij voorzichtig door de kamer. Zacht botste ik tegen de muren aan. Het was dus niet zo dat geesten door muren en gesloten deuren heen kunnen gaan. Er zat niets anders op dan binnenskamers te blijven. Het verlangen naar Het Gouden Wezen overspoelde mij. Ik probeerde Emma's voorbeeld te volgen en mij over te geven aan de slaap. Het lukte niet. Slaap was kennelijk voorbehouden aan de levenden. Tergend langzaam werd het ochtend en Emma ontwaakte.
De hele gracht was op de hoogte van mijn dood. De buren stonden in groepjes te kijken naar het uitladen van de eikehouten kist. Het deksel was voorzien van een glazen ruitje, zodat wij naar mijn lichaam konden kijken. Het weerzien was vreemd. Het verwonderde mij dat ik deze oude kalende man ooit als mijzelf had beschouwd. ‘Ach, kijk nu toch eens hoe het leven is gestold!’ fluisterde een buurvrouw die was komen condoleren. Mijn vrouw zei niets. Ze stond wezenloos door het ruitje te staren, naar het sponzige witte gezicht dat het mijne was geweest. ‘Kijk, Em, je kan zien dat hij vredig vertrokken is,’ troostte Frank. ‘Oh nee! Geloof me, hij is er.’ Emma glimlachte triomfantelijk. ‘Gisterenavond was hij bij me, ik ken mijn Christiaan, die laat me niet zomaar in de steek.’
De crematie was simpel, precies zoals ik dat tijdens mijn leven had gewenst. Weinigen waren samengekomen in het uitvaartcentrum. Be- | |
| |
halve de naaste familie en een paar goede vrienden zag ik wat collega's en zowaar ook nog enkele tevreden klanten. Er werd mooi gesproken door de voorzitter van de antiquairsvereniging, die het had over de dankbaarheid die toch betracht moest worden vanwege het bespaarde lijden. Vervolgens prees hij mijn vakmanschap en collegialiteit. Ik was zeer tevreden.
Frank bleef dicht bij Emma en hield haar scherp in het oog, klaar om in te grijpen als dat nodig was. Hij had zich in een pak gehesen en zag er gepast somber uit. Alleen het gouden ringetje in zijn oor flonkerde frivool. Zijn waakzaamheid was niet nodig, Emma hield zich goed. Dapper bedankte ze zelf de aanwezigen voor hun komst. Ze zag er bedrieglijk broos uit in haar blauwzijden jurkje. Haar toespraak was waardig en eenvoudig. Het venijn zat echter in de staart. Ze wendde zich rechtstreeks tot de kist.
‘Lieve Christiaan,’ zei ze. ‘Op de dag van ons huwelijk hebben we elkaar trouw gezworen tot aan de dood. Nu is het dan zover. Je was alles voor me, mijn man, mijn vriend, mijn leermeester. Je hebt me gevormd en gaf me zekerheid. Daarom kan ik je dood nog niet aanvaarden. Gelukkig weet ik dat je in de geest nog steeds bij me bent en er altijd zal zijn, zoals je er altijd geweest bent. Dat troost me, Christiaan.’
Geruisloos zakte de kist. De muziek zette in, mijn favoriete aria uit Glucks ‘Orfeo’. Groots en meeslepend had ik die melodie tijdens mijn leven gevonden. Nu scheen de warme glans verdwenen en klonk er slechts een zwakke echo van de hemelse klokjesstem uit de beukeboom bij het ziekenhuis.
Frank week de eerste dagen niet van Emma's zijde. Twee dagen na de crematie verwijderde hij het bordje ‘wegens sterfgeval gesloten’, dat hij op zijn computer had uitgeprint. Emma viste het later op uit de prullenbak en borg het grimmig weg in een zilveren theebusje bij de scherven van het Encre de Chine.
‘Luister Em, het leven gaat door, de zaak moet open,’ had mijn assistent gedecideerd gezegd. Emma protesteerde zwakjes dat ze het nog niet aan kon maar hij zette door.
Hij paste zich snel aan. Glad geschoren zowaar, in een keurig jasje, maar dan wel in combinatie met zijn eeuwige spijkerbroek, was hij dagelijks op zijn post. Stilzitten, waar een antiquair zijn meeste tijd mee vult, lag echter niet in zijn aard. Toen ik nog leefde, trok hij zich meestal terug in zijn werkplaats met een of ander klusje en priegelde dan net zo lang met die grote klauwen van hem tot hij had hersteld
| |
| |
wat onherstelbaar had geleken. Hij verveelde zich klaarblijkelijk nu hij vastzat in de winkel en zocht naar bezigheden. Ongerust keek ik toe hoe hij rommelde in de kasten en er neuriënd de ene ‘schat’ na de andere in ontdekte. Mijn professionele falen, al die miskopen die ik niet voor niets zo diep had weggeborgen, bracht hij aan het licht. Hij stond erop mijn immer zo gedistingeerde etalage opnieuw in te richten met de meest onbenullige snuisterijen. Pronkstuk was een terracotta baigneuse die op mijn werkkamer had gestaan. Het was een matige kopie van de marmeren schoonheid uit het Louvre. Ik had haar indertijd gekocht omdat zij in al haar gratie een verrassende gelijkenis met mijn Emma vertoonde. Het beeldje stond nu voor iedereen te kijk op een mottige worteldoek en werd geflankeerd door twee blauw-met-witte terrines waaraan de deksels ontbraken. Hij had ze gevuld met lobelia's van de markt. Apetrots sleepte hij Emma mee om het resultaat te bewonderen. ‘Uit de kunst,’ vond hij het zelf.
Emma toonde weinig belangstelling, ze scheen alles best te vinden. Mijn hoge fluitstem bereikte alleen de hond, die jankte alsof hij pijn leed. Bij Emma veroorzaakte dat weer tranen, zodat ik mijn pogingen om haar op deze manier te bereiken maar opgaf.
Het duurde weken voordat ik in de gaten kreeg dat mijn amorfe omhulsel tot veel in staat was. Op een nacht, toen Emma sliep, hing ik achter de gordijnen en keek verlangend uit over de gracht naar de hemel. De lucht was helder en de maan was bijna vol. Ik leunde tegen de sponning en merkte tot mijn verbazing dat mijn fluïde gestalte moeiteloos door de kier van het schuifraam vloeide. Ik zette iets meer kracht en ineens was ik buiten en zweefde hoog boven de bomen, aangetrokken door de maan. Het was mij gelukt om aan mijn gebiedster te ontsnappen. Gelukzalig zwierde ik omhoog en zag uit naar Het Wezen dat hier ergens op mij zou wachten.
Ik zal een hoogte van zo'n honderd meter hebben bereikt toen iets me tegenhield. In de verte meende ik de zilveren klokjes te horen lachen. Ik zweefde over de gracht, naar de huizen aan de overkant, langs het fraaie rococo stadspaleisje en over het plein, naar het Indische restaurant waar we vroeger zo vaak hadden gegeten. Verder kon ik niet. Ik volgde het onzichtbare gewelf dat mij tegenhield en ontdekte dat ik binnen een straal van zo'n kleine zes kilometer bewegingsvrijheid had.
Ik had er vrede mee. Die hele nacht slierde ik door de stad. Ik liet mij door de bomen glijden, wat veel geritsel van bladeren teweeg- | |
| |
bracht en de schaarse voorbijgangers angstig op deed kijken. Ik scheerde over de maanverlichte vijver, deed het water opspatten en joeg de zwanen uiteen met mijn fluitende lach. Ik buitelde over de grijnzende gargouilles van de grote kerk en voelde mij bijna gelukkig. Mijn vrijheid duurde totdat de zon verscheen en de stad weer tot leven kwam. Toen voelde ik tot mijn schrik Emma's kracht weer aan mij trekken. Als een onwillige teckel aan een flexilijn werd ik binnengesleept in het huis aan de gracht waar zij juist ontwaakte.
Ze was verdrietig die ochtend en hield mij dicht bij zich, alsof ze me wilde straffen voor mijn nachtelijke escapade. Ze reageerde nauwelijks op Franks vrolijke begroeting. Hij schrok van haar betraande gezicht. Bezorgd knielde hij neer en drukte mijn huilende vrouw stevig aan zijn getrainde borst.
‘Ach Emmy,’ zei hij. ‘Hebje zo'n verdriet. Weet je wat je doet? Ga er eens even uit. Het is prachtig weer. Ga maar lekker uitwaaien langs het strand, dat zal je goed doen.’
Het werd een flinke wandeling. Bo liep los en deed of hij konijnen rook. Ik kreeg geen kans om door de struiken te ritselen of hoog boven de bomen van het uitzicht te genieten. Emma hield mij strak aan de lijn. Na een lange tocht door de dampend hete duinen bereikten we het strand. Bo rende ver voor ons uit en stortte zich uitgelaten in de branding. Het was rustig, op het naaktstrand zaten alleen een paar vroege toeristen en de vaste klanten. Een paar zonaanbiddende families die er elk seizoen als eerste waren en als laatste vertrokken. Ze hadden zich zoals gewoonlijk verschanst achter een halve cirkel kleurige zonneschermen, als pioniers in de prairie.
Emma vond een beschut plaatsje achter een rietheg en kleedde zich uit. Ze ging liggen, sloot haar ogen en gaf haar klassieke vormen over aan de zon. Het zachtroze van haar innerlijk gloeide door haar huid heen. Ik bleef boven haar hangen en bewonderde haar lichaam. De tijd had nog geen vat op haar gekregen. De bleke huid was nog net zo glad, de kleine borsten waren nog even stevig als toen we trouwden. Alleen haar gezicht was hier en daar getekend door een minuscule craquelure.
Ik was niet de enige die haar schoonheid waardeerde. Een oude man in een zwart pak was puffend aan komen ploegen door het mulle zand. De tas die hij bij zich droeg was gevuld met boodschappen. Vlak bij Emma bleef hij staan en veegde met een grote zakdoek het zweet van zijn schedel. Gefascineerd staarde hij naar het frêle lichaam van mijn nietsvermoedende vrouw.
| |
| |
Hij hoorde het waarschuwende gegrom niet van de hond die onopvallend in de schaduw van de rietmatten lag. Hij sloop naderbij. Bo vloog in een blaffend staccato op. Emma veerde overeind en greep naar haar rok die ze beschermend voor zich hield.
De man stortte zwaar in het zand. De tas viel uit zijn machteloze hand en een paar sinaasappelen rolden vrolijk weg, richting zee. Het licht werd plotseling onverdraaglijk helder. Geboeid aanschouwde ik hoe een grijsbruine substantie zich losmaakte uit de zware kamgaren massa. Huiverend hing de wazige vorm enige tijd in de lucht en verhief zich toen juichend omhoog in de lichtzuil van Het Wezen dat boven ons was verschenen. Uit alle macht probeerde ik in zijn kielzog mee op te stijgen. Hulpeloos moest ik toezien hoe glinsterend gouden zeilen zich om de grauwe ziel heen vouwden. ‘Waar gaan jullie naar toe?’ riep ik nog. Ik kreeg geen antwoord.
Emma zat verstard naar het ontzielde lichaam te kijken. Van alle kanten schoot men te hulp. Een paar roodverbrande Duitse dames ontfermden zich over Emma, toen zij die in tranen haar spullen bijeenraapte. De hond, die voelde dat het gevaar was geweken, scheurde met zijn tanden een zakje vleeswaren kapot dat uit de tas was gevallen.
Frank liet net een klant uit. Emma glipte langs hem heen. Ze weerde hem af toen hij achter haar aan de trap opstommelde. ‘Hé Em, doe ik iets verkeerds? Wat is er nou?’ Ze slaakte een diepe zucht. Snotterend vertelde ze wat haar op het strand was overkomen.
Hij voerde haar mee naar de Empire bank die al maanden stond te wachten op restauratie, liet zich zakken op het gerafelde paardenhaar en trok de bevende Emma tegen zich aan.
‘Dat kan niet, hoor,’ begon hij. ‘Chris is dood, weg. Je moet ook aan jezelf denken, Em.’ Hij trok haar dichter naar zich toe. ‘Je bent een prachtig wijf verdomme,’ zei hij. ‘Je kan toch niet je hele verdere leven van een dooie blijven houden?’ Hij streelde haar natte wangen. ‘Je hebt mij toch, ìk laat je toch niet barsten?’ Emma gaf hem gelaten gelijk. Nahuiverend nestelde zij zich in de troostende omhelzing van mijn manusje van alles en beantwoordde zelfs zijn kussen. Verbijsterd keek ik toe hoe mijn weduwe zich laafde aan de liefkozingen van deze lompe sjouwer.
Toen gaf ik gehoor aan een plotselinge ingeving. ‘Poesjes!’ gilde ik. ‘Bo, poesjes!’ Mijn hond stormde de trap af naar de winkeldeur en beëindigde zo het getortel. ‘Hou je op, rothond! Emma, doe iets alsjeblieft!’ brulde Frank. Ik genoot van zijn woede, meer nog van het
| |
| |
feit dat hij zijn brave maniertjes zo abrupt liet varen en zijn ware aard toonde. Dat kon Emma niet ontgaan. Franks gekrakeel had een averechts effect. Bij gebrek aan de beloofde katten keerde mijn prachthond zich nu tegen de knecht. Bo hield niet op hem aan te blaffen met alle vervaarlijke tanden bloot. Het kostte Emma wel een half uur om hen beiden te kalmeren.
Ik had die avond geen zin naar buiten te gaan. Het regende en daar hield ik niet van. Dan werd ik gedwongen om laag boven de grond te blijven en de druppels veroorzaakten een nare tinteling op mijn ijlblauwe huid. Ik dacht na over de gebeurtenissen van die dag. Mijn gevoelens waren tegenstrijdig. Ik had immers duidelijk gemerkt hoe Emma de lijn liet vieren toen zij in Franks armen lag. Tegelijkertijd had ikzelf geprobeerd die betreurenswaardige band weer aan te halen. Zelfs dood liet een mens zich blijkbaar nog door zijn emoties leiden.
Ik kon geen rust vinden. Ik zwierf door het huis en vroeg me af wat mij te doen stond. Ik kon het nu al niet aanzien hoe Frank als een spullenbaas door mijn exquise collectie graaide. Hoe kon ik het dan ooit accepteren als die pummel met zijn werkmanshanden ook nog mijn Emma bezoedelde?
Emma had mij niet nodig. Ik wist dat ze wel wakker was, maar pas tegen tweeën kwam de flexilijn in werking en werd ik naar de slaapkamer getrokken. Ze zat voor het open raam en staarde naar de regen. ‘Ach Chris,’ zuchtte ze. ‘Het is allemaal ook zo verwarrend, trek het je niet aan. Het heeft niets om het lijf, geloof me. Ik ben gewoon een beetje verliefd, denk ik.’ Ik gaf geen kik, hing roerloos boven de kaptafel. Ik was geschokt. Bijna vijf jaar lang had ik haar bewonderd en gediend. Ik had van haar gehouden zoals ze was, het mooiste, het kostbaarste wat ik bezat. Voor mij was zij altijd de hybride nymf gebleven wier schoonheid het hoogst denkbare genot schonk. Het was onvoorstelbaar dat mijn mooie meesteres nu bezweek voor de eerste welgevulde broek die voorhanden was. Ik die haar ingewijd had in de geheime genietingen, het verfijnde spel van macht en onmacht, moest nu wijken voor het onbeholpen gerommel van een klusjesman! Het was onaanvaardbaar.
Tot mijn vreugde gaf Emma hem de volgende morgen te verstaan dat ze alleen wilde zijn, ze had tijd nodig, zei ze. Ze vergrendelde de verbindingsdeur naar het achterhuis en leek vastbesloten het incident te vergeten. Hij bleef niet lang weg. Al na een paar dagen stond
| |
| |
hij weer in de winkel alsof er niets aan de hand was. Over het gebeurde werd niet meer gesproken en verdere avances bleven vooralsnog achterwege. Toch was er een nieuwe vertrouwelijkheid tussen hen ontstaan. Zodra hij arriveerde liet Emma mij los. Een week eerder zou ik mij juichend verwijderd hebben, op zoek naar Het Wezen. Nu bleef ik hangen en keek met argusogen toe hoe die Neanderthaler de touwtjes van Emma's leven in handen nam.
Soms was mijn ergernis over de manier waarop hij mijn vrouw inpalmde zo groot dat ik mij niet langer kon beheersen.
‘Poesjes, poesjes!’ sorteerde nog steeds effect. Bo liet niet na om steeds weer woedend naar de deur te stormen. Meestal echter spaarde ik mijn plagerijen op voor de uren dat Emma mij achterliet en de winkel toevertrouwde aan haar knecht. Dan drukte ik mij tegen de winkelbel en maakte contact, om hem angst aan te jagen met het loze gerinkel dat dit veroorzaakte. Ik bespeelde de kristallen pegels van de lamp alsof het een harp betrof en zette alle klokken stil. Hoewel het mij pijn deed verschoof ik geduldig een kostbare K'ang Chi kom, totdat hij aan diggelen sloeg tegen de tegels. De kluns deed alsof hij niets merkte. Tegenover Emma hield hij wijselijk zijn mond over deze onverklaarbare gebeurtenissen.
Intussen veranderde Emma onheilspellend. Haar ogen stonden helder en haar gewoonlijk bleke gezicht vertoonde nu een frisse blos. De banale zinnelijkheid die ze uitstraalde, was geheel nieuw voor mij. Het was juist de koelte van haar schoonheid, dat superieure overwicht waar ik mij zo toe aangetrokken had gevoeld.
Mijn aanwezigheid werd steeds minder op prijs gesteld. Ik liet mij echter niet wegsturen. Hoewel Emma het mij kwalijk nam, gleed ik mee naar hun feestelijke tête-à-tête dinertjes.
Een paar maal wist mijn weduwe mij zelfs buiten de kamer te houden waar ze zich met haar sjouwer had teruggetrokken. Als een razende tolde ik door de winkel en beproefde mijn geringe krachten op de schilderijen. Emma hing ze later zwijgend recht.
De tijd verstreek. De periodes dat ik niet meer dan twee meter van Emma vandaan mocht, kwamen langer uit elkaar te liggen.
's Avonds als ze alleen thuis was, hield ze me zwijgend bij zich. Dan lichtte ze de tapisserie op die de tv maskeerde en ging geboeid zitten kijken. Dat verbaasde me. Vroeger bleef het ding meestal verborgen achter zijn cache misère. Het was bepaald geen genoegen. Evenals het maanlicht had het beeldscherm een grote aantrekkingskracht op
| |
| |
mij. De straling veroorzaakte een onaangename prikkeling alsof mijn huid werd aangevreten. Alles went. Bij een kunstprogramma dat mij interesseerde, trotseerde ik het boze oog en voegde mij bij Emma op de bank, waar ik mij stevig aan de kussens vastklampte om de giftige kracht te kunnen weerstaan.
Langzaamaan vervaagde mijn herinnering aan de absolute schoonheid van gene zijde en kon ik weer genieten van wat de mens had geschapen. 's Nachts als ik aan huis gebonden was door de regen liet ik mij koesterend langs de schatten glijden die ik in de loop der tijd had vergaard. Gretig dronk ik de kleuren in van mijn onbetaalbare Perzische tapijt. Ik gleed liefdevol langs de schuimige vormen van de zilveren kandelaars en kronkelde mij wellustig om mijn Venetiaanse glazen totdat ze sidderden op hun hoge voet.
Op een zondagmiddag in de herfst troonde Frank mijn vrouw mee naar zijn kamer om haar in te wijden in de geheimen van zijn computer. Na een korte inleiding over het besturingssysteem schakelde hij het apparaat in. Ik vluchtte naar het plafond om te ontkomen aan de straling van het beeldscherm. De pummel was in zijn element. Hij sprak uitvoerig over bits en bites, over hardware en software, over functietoetsen en de mogelijkheden van een joystick. Hij wist Emma zozeer te boeien dat ze mij vergat. Ik kon ontsnappen.
Mistroostig liet ik mij uit het raam glijden en keek vanuit een forse eik toe. Tussen het roze en het parelmoer van hen beiden zinderde de spanning. De periode dat Emma me steeds dicht bij zich had gehouden, die ik zo verstikkend had gevonden, scheen mij nu hemels toe. Haar huidige wispelturigheid vond ik onverdraaglijk. Ze haalde me aan en stootte mij af zoals het haar uitkwam. Daarbij hield ze me steeds pruilend aan de lijn, verbrak hem nooit. Verslagen bezag ik mijn blauwe huid die gaandeweg zijn glans had verloren. Het geklingel van de verlossende klokjes leek verder weg dan ooit.
Nadat de les was afgelopen riep Emma mij niet bij zich. Ik bleef ontgoocheld zitten in mijn goudgele eik en keek toe hoe het ene blad na het andere zich losmaakte en naar beneden dwarrelde. Even later kwamen ze naar buiten, de jassen hoog dichtgeknoopt tegen de kou. Emma's blonde haren wapperden vrijuit in de gure wind. Stevig gearmd gingen ze de brug over. Ik volgde met tegenzin, Bo bleef achter in de winkel en keek ons droevig na. Ze hadden het naar hun zin, die twee. Ze gingen van kroeg naar kroeg en hadden al aardig de hoogte toen ze uiteindelijk een restaurant indoken. Ze aten à la car- | |
| |
te, alsof er iets te vieren viel en besproeiden hun maal met een veel te dure bourgogne. Zoals gewoonlijk was het de pummel die het woord voerde en Emma die glimlachend luisterde. Ik ging niet mee terug naar huis, mijn aanwezigheid was niet gewenst, ze hadden genoeg aan elkaar. Ik vatte weer post in mijn eikeboom en staarde argwanend naar de gesloten gordijnen van de zitkamer.
Tegen middernacht gingen de lichten uit. Vervuld van jaloezie liet ik me uit de boom glijden en tuurde door de etalageruit. Bo lag eenzaam bij de deur te wachten en negeerde mij. Daarna zweefde ik naar het slaapkamerraam. Ik kon er niet in. Ik probeerde de winkeldeur, de ramen van de zitkamer, alle ingangen tot de schoorsteen toe. Alles tevergeefs. Emma had mij buitengesloten.
Boos doolde ik rond het huis. Het was gaan misten en het vocht drukte mij naar beneden. In machteloze woede stelde ik mij voor hoe ik, eenmaal binnen, de hond tot hysterie zou kunnen brengen met mijn fluitende gegil, hoe ik het geluidsvolume van de tv op zou voeren totdat het paar uit bed zou schudden van het geweld. Met alle kracht die ik nog had, zou ik de lichten aan en uit doen en de thermostaat van de verwarming bespelen tot de ketel plofte. Emma's wil was echter sterker dan de mijne, ze bleef onvermurwbaar en liet mij niet binnen.
Tenslotte gaf ik het op. Het had geen zin mijzelf nog langer zo te kwellen. Ik verliet de gracht en zwierf rond onder de bomen van het plein. De mist werd dichter. Een vlaag parfum dreef mij tegemoet en ik botste tegen iets zachts en geurigs op. Het was een jong meisje dat voorzichtig haar weg zocht door de mist. Ze had een fiets aan de hand. Verstijfd stond ze stil en keek me met grote schrikogen aan. De fiets viel kletterend tegen de grond, ze week achteruit en rende weg, zonder een geluid te slaken, in de richting van de geelglanzende ramen van het hotel in de verte. De nevel had mijn broze gedaante zichtbaar gemaakt. Het was niet de stralend blauwe luchtgeest van weleer die zich aan het arme kind had vertoond, maar een grauw verkommerd spook dat angst aanjoeg.
Tegen de morgen voelde ik mij wat lichter worden. Een gouden schijnsel gloorde door de mist en in de verte klonk de verleiding van de Zilveren Stem. Niet zo zangerig en liefdevol als de eerste keer, maar behoedzamer, alsof Het Wezen twijfelde aan Zijn missie. De zwaarte ebde uit mij weg en ik dreigde mij over te geven aan de zoete klank van mijn hiernamaals. Ik wachtte nog even. Emma ontbood mij niet.
| |
| |
Onaanvaardbaar was het dat ze mij zo vanuit haar liefdesnest, wellustig zwelgend in banale geilheid, kon afdanken. Ik vluchtte vertwijfeld in een mistflard en negeerde de roepende klokjes. Ze klonken zwakker, gedempter nu en niet meer zo schrijnend lokkend. ‘Ik ben niet klaar!’ riep ik ze toe. De lichtzuil werd dunner, de kracht van Het Wezen minder, tot Het tenslotte geheel verdween. Ik had mijn kans gehad.
Geduldig bleef ik wachten op een teken van de flexilijn. Er gebeurde niets. Had ze mij nu echt niet meer nodig? Ik durfde niet naar huis, bang voor wat ik daar zou aantreffen. Halverwege de ochtend hield ik het echter niet meer uit en sleepte mij erheen.
Ik trof ze bij de computer in het achterhuis. Mijn weduwe hing loom tegen haar minnaar aan en haar ogen straalden. Frank hield een schijfje in zijn hand. ‘Kijk, dit is Sokoban,’ zei hij vaderlijk. ‘Het is een computerspel en het leert je hoe je met de machine moet omgaan.’ Emma knikte zoet en keek oplettend toe. Ik keek mee. Frank drukte enkele knoppen in en het apparaat begon te reutelen. Hij duwde het schijfje in een gleuf. ‘De diskdrive,’ leraarde hij. Op het scherm verscheen een tekening van een kantoorgebouw. Een gestileerd mannetje ijsbeerde voor de ingang heen en weer. Frank sloeg een toets aan en het mannetje ging naar binnen. Nu stond hij voor een liftdeur. ‘play’ stond erboven. Het mannetje kwam nu groot in beeld, terwijl hij de lift instapte.
Ik was te dicht genaderd. De diskdrive doemde groot en hongerig voor mij op. Ontredderd voelde ik hoe ik werd meegezogen. Het was een vreemde wereld van diagrammen en manipulatiecodes waarin ik werd opgeslagen. Wat er van mij over was, zat gekluisterd in het mannetje. Hij stond nu in een elektronisch labyrint en er werd van hem verwacht dat hij een aantal kisten, die her en der verspreid stonden, net zo lang verschoof tot hij ze allemaal had verzameld op een gemarkeerde plek. Het mannetje werd door mijn voormalige klusjesman van links naar rechts gestuurd. Door het scherm heen zag ik zijn bolle ogen ingespannen naar mij turen. Zijn mond bewoog maar ik kon niet horen wat hij zei. Nadat ik alle kisten naar het magazijn geschoven had, schalde er een vrolijk melodietje als beloning en stond ik in een nieuw, groter labyrint. Nu was het Emma die mij bestuurde. Meedogenloos liet ze me hollen en slepen. Herhaaldelijk botste ik tegen de imaginaire muren op. Uren ging dat zo door. Toen ze er eindelijk genoeg van kregen, onderzocht ik de mogelijkheden van mijn deplorabele gevangenis. Ik kon mij vrijelijk bewegen binnen de labyrinten.
| |
| |
Verder kwam ik niet. Het programma was hermetisch afgesloten.
Al maanden dwaal ik hier nu rond. Soms activeert mijn meesteres het programma en snel ik naar mijn post. Ik ren maar rond en sleep mijn kisten. Ze is nu zeer bedreven in het spel en gunt me geen tijd om even stil te staan om naar haar te kijken. Ze gaat als bezeten door totdat haar minnaar binnenkomt. Dan pas laat ze de joystick los en moet ik aanzien hoe hij haar bespeelt, hoe zij zich kirrend onderwerpt aan zijn vaardige handen. Hoe ze langzaam haar stoel achteruitrolt en hem gretig bovenop zich trekt. Mijn uitzicht wordt gevuld door zijn witte vlees waar zij haar sterke soepele vingertjes inklauwt alsof ze het uiteen wil rijten.
Mijn enige hoop op bevrijding is gelegen in de kans dat ze genoeg krijgen van het spel. Dat Frank het uitwist. Ik kan alleen maar bidden dat Het Wezen er dan zal zijn. Dan zal ik mij laten gaan. Dan kan ik ontsnappen uit deze kille elektronische schijnwereld die een kwelling is voor iemand als ik, die slechts voor schoonheid heeft geleefd.
Het enige waartoe ik zelf nog bij machte was heb ik nu gedaan. Ik heb de opstelling van de kisten zo veranderd dat zij ze met geen mogelijkheid nog weg kan krijgen. Ze is hier woedend over en probeert mij verbeten haar wil op te leggen. Ik kan haar weerstaan maar die kleine wraakneming schenkt mij geen enkele vreugde.
|
|