De Tweede Ronde. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Drie schetsen
| |
[pagina 181]
| |
Hij is altijd even keurig, die oudste jongen van Elli,’ zei de winkelier toen Matti de motor startte en de weg opreed. Matti's oren vroren bijna van zijn hoofd. Vijftien kilometer en één persoon tegengekomen, een oud vrouwtje met een slee. Het was midden op de dag, het landschap net een begrafenisstoet.
Hij draaide de weg naar huis op. Drie kilometer ongerept bos en kleine stukken open veld. De in de vroege ochtend gevallen sneeuw lag zacht op de smalle en hobbelige weg. Matti gaf meer gas, zijn gezicht verried geen spoor van emotie. Een van de voorwielen liep vast in een sneeuwbank. Hij vloekte zo dat het speeksel hem uit de mond vloog, probeerde vooruit en achteruit te rijden tot het donker werd. De wielen zakten dieper weg in de zachte sneeuw. Hij zette de motor af en liet de zweetdruppels bevriezen op zijn wangen: 21 jaar voor niets. Matti liep doelbewust het erf op. In de woonkamer brandde licht, de stal was donker. Het was dus nog geen zes uur. Hij liep over de sporen die de tractor gemaakt had naar de stal, pakte een sleeptouw van de wand en liep met besneeuwde schoenen door het donkere portaal van de koestal naar de schuur, gooide zijn wanten op de grond en klom op de hoogste hooischelf, bond het eind van het touw aan de hoogste dwarsbalk en maakte een strop. Hij controleerde drie keer of de strop hield, smeet zijn muts kwaad op de grond, legde de lus om zijn nek, nam een aanloopje en sprong. Hij was meteen dood. Het lichaam was al bevroren toen Elli het na het journaal vond.
*
Liefde is zogenaamd niet te koop. Moet je horen, ik zal jullie eens wat vertellen. Ik was vijfentwintig en ik werkte die zomer in het park in het centrum. Ik was al drie weken een sloot aan het graven in het geweldige park van het instituut toen het volgende gebeurde. Een forse, beschaafd uitziende vrouw kwam uit de kantine van het instituut op me af en vroeg me op de thee. Ik erheen, met alle mogelijke genoegen natuurlijk. De dagen van een slootgraver waren nou niet bepaald afwisselend. En de vrouw zag er oprecht en vriendelijk uit. We gingen meteen, en de kamer was gezellig. Een hoog plafond en grote ramen. We dronken thee en de vrouw glimlachte. Toen kleedde ze me uit en | |
[pagina 182]
| |
fluisterde mooie woorden in mijn oor. Wat zeg je daarvan, zoiets overkomt een vrijgezel niet al te vaak. Ik strekte me uit op het hoge bed en bewonderde de zachte vormen van de vrouw. Daarna kleedde ik me aan en de vrouw liet een briefje van vijfentwintig roebel in mijn jaszak glijden. Ik was verbaasd, nog geld op de koop toe. Wat zeg je daarvan, want van dat bankbiljet kun je goed eten en drinken in hotel Metropool. Ik bedankte haar en kuste de andere sekse de hand. Ze was duidelijk verheugd, en je moet toch toegeven, dat hier sprake was van liefde.
*
Een jaar in het leger is een korte tijd. Gelukkig heb ik er nog twee voor de boeg. Mijn verloofde is in de kolchoze gebleven, maar wat geeft dat. Heeft niet eens geschreven, laat staan haar foto gestuurd. Laat maar zitten, ze was ook te onervaren in mijn handen. Ik heb er zoveel gezien, uit Odessa en de Oekraïne, en ik heb mijn kaarten uitgespeeld met een Chinese. Ze was trouwens toch een te onbeduidende vrouw. Nam van alles met het minste genoegen. Ik heb nooit enkel met het bestaan genoegen genomen. Ik stel me verhevener doelen in het leven. Ik gebruik mijn hoofd, daarin verschil ik van mijn verloofde. Toen de eerste zeven maanden in dienst er op zaten, kwamen we met de jongens in het zuiden bij de grens. Daar lag vlak aan de grens een klein dorp en in dat dorp waren alleen maar oude wijven. Een van die wijven had spleetogen, was van Mongoolse afkomst, en laat die mij en de jongens nou op de thee vragen. Het was een smerige woning, maar de thee was goed. We waren met zijn vijven, allemaal onder de twintig. We dronken dat onze keel ervan brandde. Toen zei dat wijf, ga eens om de tafel staan met je lid op tafel. We haalden allemaal enthousiast onze lul tevoorschijn op de tafelrand en het wijf liep langs en nam zo op het oog de maat. ‘De duivel hale jullie, er deugt er geeneen. De broek omhoog en ingerukt,’ zei het wijf. We knoopten onze broek direct dicht en lachten. Het wijf nog het meest. We bleven nog lang aan tafel zitten kletsen, koekjes eten en theedrinken. |
|