| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Ontvolkte bossen
Een kijk op de Finse letterkunde
Adriaan van der Hoeven
Toen Saïdjah naar Batavia vertrok vroeg hij Adinda om op hem te wachten bij het djati-bos onder de ketapan. Toen ze hem vroeg wanneer ze daar moest zijn, antwoordde hij: ‘Tel de manen. Ik zal uitblijven driemaal twaalf manen... deze maan rekent niet mee.’ Als hij haar weerziet, is ze dood, ‘naakt, afschuwelijk mishandeld...’ Dan is ook zijn levenswil uitgeblust.
In de roman De zeven broers van Aleksis Kivi (1834-1872) vertelt Aapo, een van de zeven, een sage over twee geliefden. De jonge man moet vertrekken en zegt tegen het meisje: ‘Nu ga ik heen, maar na honderd zonsopgangen zal ik je weerzien.’ Ook zij ontmoeten elkaar pas weer in de dood, al is die mooier dan die van Saïdjah en Adinda: ‘Omhuld door een zilver glanzende wolk stegen de maagd en de jongeling op naar de hemelen, zij rustend op de knie van haar geliefde, gelukkig glimlachend. Zo snelden zij door de ruimten; en bossen, bergen en dalen met hun ravijnen, spelonken en zijdalen verzonken beneden hen in de diepte, en alles verdween ten slotte als een blauwige rook voor hun ogen.’
Natuurlijk hebben de fragmenten niets met elkaar te maken, net zomin als de Nederlandse literatuur veel met de Finse heeft uit te staan. En toch zijn er tussen beide romans zoveel overeenkomsten aan te wijzen, dat toeval een zwakke verklaring wordt.
Zowel de Max Havelaar (1860) als De zeven broers (1870) zijn hoofdwerken uit de literatuur waartoe ze behoren en wonderen van originaliteit. Dat maakte ze omstreden. Over Kivi gaat het verhaal dat de rel die de roman veroorzaakte de aanleiding vormde tot zijn dood, of die in ieder geval aanzienlijk versneld heeft. De critici voelden zich geschoffeerd en beschouwden het boek als een belediging van het Finse volk. De hoofdpersonen zijn onontwikkelde boerenzoons die de burgermaatschappij de rug toekeren. Dat ze er uiteindelijk toch weer - wijzer en beschaafder - in terugkeren, kon de indruk bij de leidende critici van toen niet wegnemen dat de Finnen belachelijk werden gemaakt, aangeklaagd. En Finnen, dat waren zijzelf. Ontwikkelde Fin- | |
| |
nen bovendien, die hun leven lang gestreden hadden tegen het domme-boerenvolk-syndroom. Hun angsten waren magistraal verwoord door Kivi. Dat verklaart de heftigheid van hun reacties. De aanklacht van Douwes Dekker (‘En dat daarginds uw meer dan dertig miljoen onderdanen worden mishandeld en uitgezogen in uw naam?’) ligt er duimendik bovenop en was als zodanig bedoeld. Was de tragiek van Dekker dat zijn beschuldiging ontkracht werd door de pracht van zijn proza, bij Kivi was het juist het literaire gehalte van zijn roman dat leidde tot de beschuldigingen. Kivi maakt de Fin niet belachelijk, integendeel, hij heeft een monument voor hem opgericht. Wat hij doet is menselijke zwakheid aan de kaak stellen en daarin is hij gelijk aan Douwes Dekker en alle grote schrijvers. Humor is daarbij een belangrijk wapen en inderdaad kenmerkend voor beide romans, die ook in andere opzichten veel van elkaar weg hebben. De gedichten, de verhalen in de verhalen, de parabelen, kortom de bonte structuur waardoor de lezer telkens weer verrast wordt, het is kenmerkend voor de Max Havelaar en voor De zeven broers. Natuurlijk zijn de
verschillen tegelijkertijd enorm, maar dan zijn er soms opeens weer de details die het onderscheid even doen vergeten. Met de parabel van de steenhouwer zegt Dekker bijvoorbeeld precies hetzelfde als Kivi in het verhaal van het varken dat hij Aapo laat vertellen: wees jezelf, wees tevreden met je lot, afgunst vergiftigt.
Het heeft weinig zin verder in te gaan op de overeenkomsten en verschillen, het belangrijkste is waarschijnlijk dat beide romans nog gelezen worden. Dat ze beide niet lang geleden ook verfilmd zijn, bevestigt hun actualiteit.
De hele vergelijking lijkt onzinnig. Kivi heeft de Max Havelaar niet gelezen en niets wijst erop dat hij ooit van Eduard Douwes Dekker gehoord heeft. En toch zijn er een aantal treffende overeenkomsten. De enig mogelijke verklaring is dat de voedingsbodem voor beide romans in zekere mate gelijk moet zijn geweest. Een groot schrijver in Finland (de grondlegger van de moderne Finse literatuur) en een groot schrijver in Nederland (‘De Max Havelaar is de beste roman uit de Nederlandse literatuur’) hebben zich aan dezelfde bronnen gelaafd. Dat is het mooie en wellicht verrassende, dat twee literaturen die zo ver uit elkaar lijken te liggen tegelijk zo dichtbij elkaar staan. Literatuur verenigt, bindt samen, en leidt niet tot eenvormigheid.
Bij Kivi begint dus de moderne Finstalige Finse literatuur. Hij is eenzaam, arm en halfgek gestorven. En zo hoort het ook, daar kan mythevorming beginnen. Daarbij past de vraag of hij al dan niet een
| |
| |
liefdesrelatie had met de oudere Charlotte Lönqvist, die hem in zijn laatste levensjaren onder haar hoede had genomen. Daarbij past het verhaal dat hij zich een stuk in zijn kraag had gedronken en niet binnengelaten werd in het theater waar zijn eigen toneelstuk zijn première beleefde. Daarbij passen de geruchten dat hij eigenlijk een bastaard van een naburige landheer was en dus helemaal niet van eenvoudige afkomst. Het doet er niet toe, hij was een groot schrijver bij wie enkele elementen zijn aan te treffen, die als kenmerkend voor veel Finse literaire werken gelden: realisme, humor en lyrisch romantische fantasie. Maar ook de thema's waarover hij schrijft, vrijheidsverlangen, de tegenstelling tussen natuur en cultuur, het gevecht van de enkeling tegen de gevestigde machten van kerk en staat klinken door in de literatuur na hem. En ook deze thema's klinken ons absoluut niet vreemd in de oren. Het zijn problemen waar ieder mens voor gesteld kan worden, zoals bijvoorbeeld Eduard Douwes Dekker.
Kivi's broers proberen het keurslijf van kerk en staat te ontvluchten door de bossen in te trekken en daar een volkomen onafhankelijk bestaan op te bouwen. Maar dat is niet mogelijk. Hoe spaarzaam ook, contacten met de buitenwereld zijn nodig, en bovendien moeten ze onderling afspraken maken. Daar beginnen de vrijheidsbeperkingen, niet in contracten op papier vastgelegd, maar toch als regels, ongeschreven wetten. De zwakkere moet soms in bescherming genomen worden tegen de sterkere, de een kan niet luieren als de anderen zich in het zweet werken. Tot dat inzicht komen de broers uiteindelijk ook en dan komen ze tevoorschijn uit de bossen. Halve wilden die hun plaats in de samenleving vinden. Daarom wordt dit boek als een metafoor voor het hele Finse volk gezien: een volk dat uit de bossen tevoorschijn kwam en zijn plaats moest vinden in de wereld. Maar ook heel letterlijk, de Finnen zijn uit de bossen naar de steden getrokken om er werk en geluk te zoeken en om er hun oude zekerheden kwijt te raken. Dat is de prijs van beschaving en voer voor schrijvers.
In een wat minder bekend verhaal van Juhani Aho (1861-1921) komt de tegenstelling tussen de oude en de nieuwe wereld, of misschien algemener geformuleerd tussen cultuur en natuur, dramatisch naar voren. De hoofdpersoon is de wat simpele boerenknecht Junnu met een goed hart die de werkelijkheid tracht te ontvluchten door net als de zeven broers de wildernis in te trekken en daar een eenzaam maar onafhankelijk leven te leiden. Natuurlijk lukt dat niet, literatuur is er niet om probleemloze levens af te schilderen; Junnu's krampachtige idylle wordt verstoord door de komst van de spoorweg.
| |
| |
Arrogante mannen komen hem vertellen dat hij zijn hut uit moet. Een dramatisch hoogtepunt bereikt het verhaal als zijn enige koe, zijn middel van bestaan, door de trein overreden wordt. Junnu probeert de koe nog van de rails te trekken: ‘hij grijpt de koe bij de hoorns, hij trekt, maar de koe trekt terug, en de koe duwt als Junnu duwt... hij heeft hem half van de rails gesleurd als de locomotief waarop de machinist met gebalde vuisten staat te vloeken met piepende remmen de koe voor zijn ogen in tweeën snijdt en het ene deel van het lichaam nog meesleept, terwijl Junnu het andere deel vanaf de voorpoten bij de hoorns in zijn handen houdt.’ Het was een krantebericht dat Aho tot deze scène inspireerde. Junnu is hierna zichzelf niet meer en probeert in een laatste wanhoopspoging de trein tegen te houden door een enorme kei op het spoor te tillen. Met rotsblok en al wordt hij meegesleurd. Niet voor niets heeft het verhaal de titel Door het leven mishandeld. Aho heeft in een veel bekender roman, De spoorweg (1884), of volgens de Nederlandse vertaling uit 1924 Met stoom vooruit, dezelfde botsing tussen de nieuwe en de oude tijd uitgebeeld. Het verhaal is veel milder en humoristischer en is meer een karakterschets van de eenvoudige plattelandsbewoner dan een drama, niet toevallig ook veroorzaakt door de trein. De plot van deze roman is domweg dat een boerenechtpaar dat nieuwe fenomeen trein gaat bekijken. Ze kunnen zich er absoluut geen voorstelling van maken. De spoorweg, of, zoals men in het Fins zegt, de ijzeren weg is voor hen een weg van ijzer. Wat daarover gaat, is iets onbeschrijfelijks. Het enige waaraan ze kunnen denken is een stoomschip ‘dat op land wordt getrokken en waar ze dan wielen onder zetten, en dat rijdt door vuurkracht en trekt wagens achter zich aan... zo groot als deze kamer en nog groter...’ Maar nogmaals, het gaat minder
om de plot dan om de psychologie.
Finland is tweetalig en van oudsher was het Zweeds de taal van de heersende klasse en de culturele elite. Het Fins werd gesproken door de boerenbevolking die met haar belastingen de oorlogen van de Zweedse koningen mocht meefinancieren. Goede soldaten leverde ze ook. Het waren, met andere woorden, eenvoudige en tamelijk ongeletterde mensen die uit de Finse bossen tevoorschijn kwamen, wat niet wil zeggen dat ze geen cultuur bezaten, want die hadden ze wel. De grootste verzameling orale poëzie ter wereld ligt waarschijnlijk in de archieven van het Genootschap voor Finse literatuur in Helsinki. Maar waar het nu om gaat, is dat het gewone mannen en vrouwen waren die naar de steden trokken en een eigen literatuur gingen cre- | |
| |
eren. Dat zijn ook juist de mensen voor wie de schrijvers partij trekken, aan wier kant de schrijvers staan. Kivi en Aho waren zelf van dat soort mensen en dat geldt in even sterke mate voor de hoofdpersonen die zij schiepen. En zij waren niet uitzonderlijk hierin, integendeel, de Finse literatuur is doordrenkt van de gewone man en vrouw. En gewoon wil zeggen, van gewone afkomst, niet oninteressant.
Alsof hij dit laatste wil benadrukken, kiest F.E. Sillanpää (1888-1964), Nobelprijswinnaar in 1939, in een van zijn hoofdwerken, Vrome ellende (1919, de Nederlandse titel uit 1939 is Het zachtmoedig erfdeel) een allergewoonste hoofdpersoon met de allergewoonste naam Jussi (Jan). Het is ‘een oude scharrelaar met een onaangenaam uiterlijk’. Hij is kaal, lijkt ietwat op een mopshond en heeft ogen waar ‘geen fatsoenlijk mens behoefte voelt in te kijken’. Met andere woorden, hij is eigenlijk minder dan gewoon, hij wordt bijna onsympathiek. Hij is zo beschreven, dat geen enkele lezer zich met hem zal willen identificeren. Een antiheld. Hij raakt, bijna zonder dat hij er zelf erg in heeft, betrokken bij de burgeroorlog. Hij loopt mee, voert soms orders uit, maar is te simpel om slecht te zijn. Hij heeft het ongeluk om aan de kant van de verliezers te staan en dat betekent zijn dood. Maar zelfs zijn dood wekt geen meegevoel. Het was een gebeurtenis ‘die bijna tot lachen dwong’, want ‘de opstandelingen werden gefusilleerd op de bodem van een greppel die op het kerkhof gegraven was en het kwam zo uit dat Jussi de laatste was. Maar hij bleef niet rechtop staan, hij ging op de hoop uitgestrekte lichamen liggen - om zijn plaats reeds bij voorbaat in te nemen. Dat was echt Jussi. In die houding executeerde men hem niet, hij moest gaan staan.’ Eigenlijk is een van de raadsels van het boek waarom Sillanpää zo'n niemand als hoofdpersoon koos. Hij is niet bijzonder in het goede, noch in het slechte. Misschien wilde de schrijver juist door zo'n Mann ohne Eigenschaften te tekenen aangeven, dat de houding tegenover de mens nooit bepaald mag worden door diens karakter of positie. Elk mens heeft recht op een zekere mate van respect. Gaat de een de ander beoordelen vanuit een superioriteitsgevoel, dan gebeuren er ongelukken. De Finnen, die zolang
in de geschiedenis de rol hebben moeten spelen van de mindere, zijn hier misschien gevoeliger voor dan gemiddeld.
Een andere manier om een antiheld in de literatuur te gebruiken, is om via hem misstanden aan de kaak te stellen en om ballonnen van zelfinbeelding door te prikken. Als een breekijzer van humor. Het Svejk-procédé. De Finse Svejk is neergezet door, alweer, Kivi. Hij is Esko uit De schoenmakers op de heide (1864), een van de meest gespeelde
| |
| |
Finse toneelstukken. Esko is goedgelovig, eerlijk, dom en trouwlustig, noodzakelijke ingrediënten om in allerlei dwaze situaties terecht te komen en de schijn der dingen te kunnen onthullen. Als iemand niet dom is en toch de rol van waarheidsprekende nar moet kunnen spelen, kan de schrijver, net als Hasek, zijn persoon in een situatie manoeuvreren waarin die rol zijn enige middel is om zich staande te houden. Het leger, met name in oorlogstijd, is zo'n omgeving. Daar is de persoonlijke vrijheid zeer beknot en bestaat een hiërarchie op grond van positie, niet van waarde.
Het bekendste voorbeeld uit de Finse literatuur is in dit verband De onbekende soldaat (1954, in 1955 in het Nederlands vertaald) van Väinö Linna (1920-1992). Het heeft iets weg van De zeven broers, in zoverre het bij verschijnen zeer omstreden was (het bevatte - telde men toen - maar liefst 224 vloekwoorden), meerdere hoofdpersonen kent en een karakterisering van de Fin biedt. Het onderwerp is de strijd van Finland tegen de Sovjetunie tijdens de Tweede Wereldoorlog, gezien vanuit het perspectief van een kleine gevechtseenheid. Na alle naoorlogse retoriek was het beeld van de werkelijkheid dat Linna gaf zo schokkend, dat het aanvankelijk haast blasfemie leek. Achteraf veranderde het oordeel, niet in het minst door het enorme succes dat de roman had bij de mannen die zelf in de frontlinie hadden gevochten, en vatte men het op als een hommage aan de Finse soldaten, dus eigenlijk aan het Finse karakter. Eenvoudige, eerlijke jongens waren het, die dicht bij de natuur stonden en met hun directe gevoel voor humor overeind bleven - als ze niet in de strijd gevallen waren. Dit sluit naadloos aan bij het zelfbeeld dat door Kivi zo duidelijk onder woorden was gebracht en dat in de Finse literatuur telkens weer opduikt. Als de eenheid na een onmogelijk gevecht geprezen wordt, begrijpen de soldaten deze lof niet, ‘maar op gezag van hun hoogste superieuren namen ze dan maar aan, dat ze inderdaad wel behoorlijk moesten hebben gevochten’, waarna Linna meteen diezelfde superieuren onder vuur neemt: ‘Men had toch immers ook, om hun strijdvaardigheid te stimuleren, in het naburige dorp twee Finse soldaten tegen de wand van een sauna gesteld en ze vervolgens gefusilleerd. Zou zo'n daad dan geen gevolgen hebben?’ Deze bijna nonchalante toon klinkt ook door in het gedicht van Kari Aronpuro (1940), Acht zinnen (‘We kregen een pakje: een borstel, een horloge, een potje schoensmeer,
de brieven van mijn moeder, een bebloede lap stof.’ - zin zeven), dat over dezelfde oorlog gaat. Pentti Haanpää (1905-1955) is een andere auteur die heel sterk in deze traditie staat.
| |
| |
Ook bij hem eenvoudige mensen, antihelden, humor en een grote vrijheidsdrang. Ook hij kwam in aanvaring met de maatschappij, hij werd in de jaren dertig zelfs getroffen door een uitgeversboycot, uiteindelijk omdat hij zich met een ijzeren consequentie achter de gewone man, de onderdrukte, stelt. In het verhaal Bij zijn eigen graf is de hoofdpersoon een deserteur, dus een lafaard die naar officiële maatstaven de kogel had verdiend. Maar Haanpää laat zien dat hij helemaal geen lafaard is, maar gewoon een mens, het doden moe.
Het Svejk-procédé is erop gericht om de waarheid aan het licht te brengen, maar kan - ver doorgevoerd - de wereld zo op zijn kop zetten, dat het begrip waarheid zelf ondermijnd wordt. Men kan dat vervreemding noemen, of absurdisme. Het is een typerend verschijnsel in de Finse literatuur en het hangt nauw samen met het optreden van de antiheld, dat - op zijn beurt - te maken heeft met de achtergrond van de Finnen. Want toen ze de bossen verruilden voor de steden, moesten ze tegelijk hun hele levenspatroon veranderen. En dat was niet eenvoudig, het ging ook snel. Het was de vervreemding in praktijk gebracht. In de zomers proberen de Finnen deze breuk te herstellen door zich in de bossen terug te trekken en zich voor hun sauna te verbeelden dat er uiteindelijk weinig is veranderd. Het is in wezen dezelfde vlucht als die van de zeven broers en die van de arme Junnu, alleen comfortabeler en ontspannener. In de literatuur leidt het, net als in het dagelijkse leven, soms tot tragedies, zoals beschreven in het gedicht van Matti Rossi: gebroken gezinnen (‘kreeg er genoeg van, kneep ertussenuit’), alcoholisme (‘bouwde een sauna, stak er met een dronken kop de fik in en stierf’), gekte (‘had Jezus op de aardappelkuil gezien’). Allemaal op weg naar Hotel Vergetelheid van Jarkko Laine.
Absurdisme lijkt dus in Finland een gevolg van de vervreemding en ontheemding, die de nieuwe levensomstandigheden met zich mee brachten. De schrijvers brengen onder woorden hoe de mens zijn greep op het leven kan verliezen en geen onderscheid meer maakt tussen waar en onwaar, werkelijkheid en fantasie. De grenzen worden overschreden en maakt het ‘leven een schijnbeweging’. Maar in de Finse literatuur hebben grensoverschrijdingen een veel langere geschiedenis. Als Manner dicht: ‘Op een dag maakte ik me los van mijn lichaam en ging in een andere kamer op de klok kijken’, sluit dat direct aan bij de eeuwenlang voorgedragen liederen over sjamanen die hun lichaam verlaten om op zoek naar de waarheid in contact te treden met de geesten, die hen overal omringen en hun leven
| |
| |
beïnvloeden. In dit opzicht is het absurdisme, of misschien wordt het al surrealisme, verankerd in het diepste wezen van de Finnen en veel meer dan een modern verschijnsel. Wat niet wil zeggen dat het om twee heel verschillende fenomenen gaat. Integendeel, zowel de mens van toen als die van nu begrijpt niet goed wat er om hem heen gebeurt, waar hij zich bevindt. Hij is zijn kompas kwijt. ‘Hoorde ik maar uit de mist de hoorn van een schip, dan zou ik weer weten waarheen’, zegt Simonsuuri en het mooie is dat ook iemand die de weg kwijt is in Nederland haar dat na kan zeggen: ‘Lege spiegels in de lege ruimte waarin de sneeuw de sneeuw verduistert.’ Lucebert.
|
|