| |
| |
| |
Brief onder nummer (II)
L.H. Wiener
Per ongeluk raakte ik ooit geëmancipeerd, welke lieve man helpt me weer normaal te worden? Een echte carrière en een mooi huis heb ik al. Dus zoek ik (vrouw, 42 jaar, Randstad) een gewone aardige man met gevoel voor humor. Br. o. nr. 017394289 bur. v.d. bl.
Je had mensen in soorten, dus had je ook vrouwen in soorten. Sommigen vochten hun hele leven voor wat genoemd werd: gelijkstelling aan de man, of wat in een andere terminologie heette: de emancipatie van de vrouw, anderen bereikten die zo begeerde status ‘per ongeluk’ en wilden weer ‘normaal’ worden. Als het tenminste waar was wat ze zeiden.
De emancipatie kon sommige vrouwen dus kennelijk zomaar overkomen, per ongeluk, als een onverwachte ontwikkeling, een onmerkbaar proces en vooral: als iets onaangenaams, iets waarvoor men eigenlijk beter op zijn hoede had moeten zijn, iets dat men als het ware opgelopen heeft en waarvan men weer moet zien af te komen. Met behulp, godbetert, van een man.
Als ik mensenkennis had zou ik zeggen dat het toch niet geheel onmogelijk was dat achter deze advertentie een interessant medemens school. Een vrouw dus, waarom niet, met het vermogen om naast haar zelfstandigheid tevens een gezonde dosis relativeringsvermogen gaande te houden. Die had je niet veel. De meeste vrouwen waren of verzuurd, of verbitterd, of verongelijkt, maar in ieder geval structureel ontevreden, en waarschijnlijk hadden ze daarin nog gelijk ook, al maakte dat hun positie er alleen maar uitzichtlozer op. Ik schreef dus:
Geachte mevrouw,
Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen: uw advertentie in de afdeling wurgproza van de NRC trof mij als relativerend en amusant. Daarom ook antwoord ik, al kan het tussen ons toch nooit iets worden, want a) ik ben niet normaal - een bewijsstuk overhandig ik hierbij -
| |
| |
en b) ik ben niet aardig. Ooit wel geweest maar dat gaat later over.
Ik ben een misantroop van het zuiverste water, mevrouw, een solitair levende, achterdochtige zeikerd die zó vaak zegt dat hij ‘de mensen doorheeft etc.’ dat hij het op het laatst nog is gaan geloven ook, terwijl het in feite helemaal niet zo is. Ik kan namelijk aan mensen geen touw vastknopen en als ik het wel zou kunnen dan zou ik het om hun strot knopen, als u begrijpt wat ik bedoel.
Goed, ter zake, ik sluit een van de beste boeken uit de Nederlandse literatuur in, zodat u eventueel later niet kunt volhouden dat ik u niet heb gewaarschuwd. Dat het boek zo goed is weet ik zeker, want ik heb het zelf geschreven.
Laten we dit afspreken: mocht u inmiddels via uw advertentie de man van uw liefste dromen gevonden hebben, dan wens ik u alle geluk toe dat u samen kunt genereren, maar mochten het allemaal bavianen zijn, laat dan nog eens iets van u horen. Ik ben niet gevaarlijk en kan heel goed soep maken. En wie weet gaan we dan nog eens een weekendje zeilen met mijn boot, de Archimedes, een stalen jacht van 8 meter dat ik met vier touwen moet vastleggen, anders zeilt-ie er meteen vandoor; meestal richting Wadden.
Vriendelijke groet,
O ja, P.S.
Ik ben zwaar alcoholist
45 jaar (maar zie er veel ouder uit)
Leraar Engels aan het Stedelijk Gymnasium te Haarlem.
Dit was pas mijn tweede brief en nu al openbaarden zich bepaalde constanten: andere mannen waren apen, inzonderheid bavianen, mijn stalen sarcofaag, de Archimedes, gebruikte ik als lokkertje, zoals bavianen hun lease-auto, terugschrijven hoefde eigenlijk niet en ik verzond boeken van eigen fabrikaat, bij voorkeur met toepasselijke titels als: Misantropie voor gevorderden en Naamloze meisjes. Van dit laatste boek, door de uitgever inmiddels verramsjt, bezat ik nog 18 exemplaren en van de eerste titel, door de uitgever eveneens geruimd, nog 12. Ik kon dus voorlopig voort.
Maar misschien hoefde ik niet voort, misschien was ik er al, want precies na een week ontving ik een brief terug die met een beetje goede wil en vertrouwen een toekomst deed gloren waarin ik mij geheel zou kunnen ontplooien.
| |
| |
Tweederde van mijn leven was voorbij, zoals gold voor iedereen die daar goed over nadacht, mijn dromen waren nachtmerries geworden en wat ik tot stand had willen brengen ofwel daadwerkelijk tot stand had gebracht, was in de kiem gesmoord, respectievelijk leugenachtig en infaam bejegend. Destructie en verraad waren aan de orde van de dag geweest en als je niet beter wist zou je haast denken dat het zo hoorde.
En nu ontving ik zomaar, op de keper beschouwd ongevraagd, een montere brief uit Den Haag, geschreven niet door een vrouw, maar door een Mevrouw die beschikte over een vulpen met rode inkt, geschept briefpapier en een fax. Ze wilde me weliswaar niet ontmoeten, maar daar had ik het zelf naar gemaakt.
Een fax bleek een fotokopieerapparaat te zijn dat op een telefoonlijn kon worden aangesloten en waardoor men in staat werd gesteld een bericht over te zenden. Communicatiemiddelen te over! Bovendien deed deze Mevrouw me ook min of meer een suggestie in die richting. Haar brief luidde:
Mon chèr,
Misantroop én alcoholist lijkt mij een wel zeer geslaagde combinatie: gefeliciteerd dus. Want uw wel zeer prachtige brief, mijn waarde, was anders aanleiding geweest spoorslags contact met u op te nemen en de wens te uiten u in levenden lijve te ontmoeten. En dat ligt, zo begrijp ik uit het bestuderen van de definitie van ‘misantroop’ in mijn oude Winkler Prins van 1916, niet in uw bedoeling.
Maar een mooie penne-vriendschap, zou dat des misantroops kunnen zijn?
Dank, dank voor uw boek. Ik heb het gelezen en er voorlopig alleen nog verwarde gevoelens over. Maar toch: bedankt.
Veel groeten. Marie-Louise Courbois.
Marie-Louise, ma chère.
Als ik ertoe bij machte was, zou ik haar wel onmiddellijk willen faxen. Maar schrijven kon ook.
Dat deed ik, want ik was langzaamaan wel toe aan wat minder ‘menselijkheid’.
| |
| |
Geachte Mevrouw,
U heeft mijn nieuwsgierigheid opgewekt; raar maar waar.
Daarom zou ik een ontmoeting willen voorstellen, bij voorkeur op een zaterdag- of zondagavond, omdat ik dan het best in vorm ben, geloof ik. (Geen school aan mijn hoofd e.d.).
U mag het zeggen.
Mijn telefoonnummer is: 023-xxxxxx (maar u kunt ook contact opnemen met de politie in uw woon- of verblijfplaats).
Het heeft niet zoveel met ons te maken, ik weet het, maar ik zit nu al zo'n tien minuten te kijken naar drie lieveheersbeestjes die gedurig op patrouille zijn langs de stengels van een rozestruik. Net drie miniatuurtankjes, op jacht naar de vijand: de luis. Ik vind het mooie diertjes: prachtig van uiterlijk en nog nuttig ook. Eindelijk klopt er eens iets. Het probleem is echter dat er op een belendende struik geen lieveheersbeestjes zitten, en wel luizen. Ik ga dus nu, om 14.28 u., een daad verrichten die in de historie niet genoemd zal worden en die alleen u weet. Ik ga één lieveheersbeestje via mijn vulpotlood overbrengen naar de naburige vijand. Riskant, want ik mag het diertje niet beschadigen. Ben zo terug.
Gelukt! (14.30 u.)
Alleen niet via mijn vulpotlood, daar wou-ie niet opstappen (en toch heeft het f 150, - gekost), maar via mijn duim (die ik gratis heb gekregen).
Wat een weertje hè?
Hartelijke groet,
Lieveheersbeestjes heten in het Engels Lady-birds, een haast nog grappiger benaming dan de Nederlandse, maar even zot; alsof men in beide talen niet zo goed raad wist met deze koddige diertjes, alsof men het verzinnen van een toepasselijke naam in beide landen aan kinderen heeft overgelaten.
Enkele dagen nadien werd ik opgebeld door een Mevrouw die per ongeluk ooit geëmancipeerd was geraakt en die dat als abnormaal zei te ervaren. Wij spraken af elkaar te ontmoeten in een sjieke straat te Den Haag, waar zij een mooi huis bezat. Een nauwgezette routebeschrijving die mij langs de Pateynlaan, het Vredespaleis en het Catshuis zou voeren, begeleidde haar uitnodiging. Zondagmiddag, om
| |
| |
plusminus vijf uur. Onderste bel. Het betrof namelijk, zoals ik wel zou zien, een kolossaal pand, een ambassade waardig, waarvan zij de parterre, als afgesplitste ‘unit’, bewoonde.
Twee mensen, in dit geval een man en een vrouw, organiseren op geforceerde wijze een ontmoeting. Dat ze dat beter niet kunnen ondernemen is een gemakkelijk gelijk, waar beiden ook weinig aan hebben. Sterker nog, beiden zijn ze aanvankelijk van goede wil en verschillen daarin van de meeste mensen. Bloemen kopen voor iemand die je niet kent heeft bovendien iets uitzonderlijk romantisch. En de romantiek is in deze tijd van pixels en megabytes en faxen toch al zo ver te zoeken.
Ik berekende de kans dat zij psychisch gestoord was en dergelijke opvallende advertenties uitsluitend plaatste om mannen tot reageren te verleiden die mogelijk een vijand van de beweging waren, hellebrokken die met hun brieven hoopten een vruchtbaar contact te leggen, maar in feite hun eigen liquidatie bewerkstelligden. Hoe groot was de kans dat ik middels een exclusieve, zachte wijn vergiftigd zou worden door een extract van dolle kervel, een oplossing van arsenicum of een theelepeltje strychnine. Eén op twee? Wel of niet?
Onze afspraak voorzag in mijn komst per auto, via de A4 en de weg door Wassenaar, maar voorzag niet in de omstandigheid dat ik geheel tegen mijn verwachting in dreigde door te dringen tot de tennisfinale van een club-toernooi, hetgeen mijn reisschema aanmerkelijk verstoorde.
Dienaangaande belde ik haar op.
‘Zo zo,’ zei ze.
Ze geloofde me niet.
We moesten elkaar nog leren kennen en de kiem van het wantrouwen had al wortel geschoten. Ik stelde me haar voor in een grote, koele salon te 's-Gravenhage, in een beige zijden blouse met roesjes en parelknoopjes, reeds geheel gekleed op mijn verschijnen, op onze ontmoeting, zittend in een zwartlederen fauteuil, een erfstuk, en bedachtzaam rokend door een sigarettenpijpje. Waarom niet. Daar ging de telefoon. Het toestel stond binnen handbereik op een wortelnoten tafeltje, maar ze liet het apparaat eerst drie keer rinkelen alvorens te antwoorden. Toen noemde ze op zachte, gereserveerde toon haar achternaam.
| |
| |
Ik meldde mijn eigen identiteit correct en vertelde haar onder begeleiding van verontschuldigingen de reden van mijn vertraging. De gemiddelde man zou wel meestal liegen, afgaande tenminste op de houding die ze vervolgens aannam:
‘Zo zo... wist u dan niet van te voren dat u dat toernooi had...’
‘Ja, meestal weet men dat van te voren... daar heeft u gelijk in. Dat is ook het beste...’
‘Dat lijkt mij ook...’
‘Tennist u zelf ook?’
‘Niet vandaag...’
Ze liet nu een meerlagige zucht horen.
‘Als u onze afspraak liever verzet, vind ik het best hoor...’
Van zulk soort zinnen krijg ik wroeging, ook al heb ik niets misdaan. Daar zat ze, in die schaarsverlichte ruimte, met dat rijkgestucte plafond en die marmeren schouw, die zwaar geplooide gordijnen van het allerbeste damast, met in de frigidaire een ovalen zilveren schaal van een der gerenommeerdste traiteurs van heel Den Haag, royaal opgemaakt met rolletjes tong, eendenmousse en tot fuutpoot versneden augurken en daar was ik, een onbekende druiloor die nog te laf was om te zeggen dat hij niet durfde komen, die dan nog wel het fatsoen kon opbrengen om op te bellen, maar net als al die andere smiechten met een mond vol bedrog.
‘De hoofdprijs is een voetbal...’
‘Pardon?’
Ik had het gevoel dat wat ik ook zou zeggen als arglist zou worden uitgelegd. Daarom zei ik maar wat.
‘De hoofdprijs is een voetbal.’
‘Een voetbal... op een tennistoernooi?’
‘Ja een leren vijfje, zwart-wit geblokt...’
Ik raakte steeds verder van huis en ik moest nog vertrekken. Dat ik niet voorzien had dat mijn tegenstanders nog slechter zouden tennissen dan ik, was inderdaad een taxatiefout, maar dat moest toch op te lossen zijn. Overigens, de hoofdprijs wás een voetbal.
En waarachtig, uiteindelijk bleek haar nieuwsgierigheid het toch te winnen van haar argwaan en maakten wij een nieuwe afspraak, die was aangepast aan zowel de tijd als het transportmiddel.
De trein was mijn idee, want ik raakte zo gauw de weg kwijt.
Me afhalen van het station Hollands Spoor het hare.
Vijf uur werd zeven uur.
| |
| |
Zo stond ik op die bewuste zondagavond om zeven uur te wachten op de stoep voor het station Hollands Spoor te Den Haag. Het was een oud station, uit 1888, blijkens een in de muur van de oude restauratie gemetselde plaquette, maar het gebouw was grondig gerestaureerd en opgeschilderd en de gouden letters op de gevel: hollandsche ijzeren spoorweg maatschappij waren vanwege het adjectief dat aangaf waaruit het materiaal van de spoorweg bestond alleen al een bezoek waard. Ter rechterzijde van het gebouw echter lag een straat morsdood. Dichtgetimmerde huizen, vervallen loodsen, sloopgaten en gestenigde ruiten. In de verte recht vooruit leek de stad wel weer op te krabbelen, zich zelfs te verheffen, maar hier op deze plaats was Den Haag nog ernstig ziek.
Bij de ingang van het station hingen, zoals gebruikelijk, enige gekleurde medemensen rond met handel voor de liefhebbers, maar mij ging het slechts om een blauwe Alfa Romeo, die om enige minuten over zeven inderdaad arriveerde.
De chauffeuse wist wat zij wou en de wagen stopte waar ik stond. Ze leunde schuin over de zitbank en ontgrendelde de auto aan mijn kant. Ik opende het portier en keek naar binnen.
‘Mevrouw Courbois?’
Het eerste dat me aan haar opviel was dat ze aan alle kanten fonkelde. Zou ze wel van chrysanten houden? Ze maakte op geen enkele wijze de indruk van Franse oorsprong te zijn, al leek ze me wel klein van stuk en had ze donker haar.
‘Stapt u maar in...’
Ik nam naast haar plaats, zag dat ze dikke kuiten had en overhandigde haar de bloemen.
‘Wat aardig van u, dank u wel...’
Ze legde de bloemen op de achterbank en keek me daarna glimlachend aan.
‘En, heeft u gewonnen?’
‘Bijna, nou en of!’
Ik knikte een paar maal en een onbeschrijfelijk gevoel van medelijden krampte door mijn karkas. Er scheen onder mensen zoiets te bestaan als ‘liefde op het eerste gezicht’, waarmee dan gezegd wilde zijn dat de desbetreffende personen in een onderhavig geval bij een eerste aanblik reeds doorstroomd raken van een besef dat zij ‘voor elkaar bestemd zijn’. Het omgekeerde mechanisme had bij mijn weten nog geen naam, maar het voelde aan als een stomp op de adamsappel, waardoor men dreigde te stikken.
| |
| |
Juwelen, een zwaar parfum, dure kleding, een herenhorloge, een snelle auto, een Franse naam, mon chèr, een managersfunctie, een mooi huis, de emancipatie voorbij, mijn waarde, te korte vingers, te dikke kuiten, zo eenzaam, verwarde gevoelens, maar toch bedankt.
En in een flits zag ik de rest van mijn leven ondergedompeld in een machteloos ongeluk, want ik kwelde mijzelf met de gedachte dat ik haar steun en toeverlaat wilde zijn en niet meer kon ontsnappen, nadat ik mij door notariële akten, onbesuisde handtekeningen, onherroepelijke toezeggingen en gerechtelijke bekrachtigingen aan deze vrouw had gebonden, tot de dood erop volgde. In een stille straat te 's-Gravenhage.
Ze startte de motor.
‘Houdt u van de Italiaanse keuken? Ik weet een aardig restaurant...’
‘Ik ben gek op chianti...’
Ze keek enige tijd in haar zijspiegel, trok toen krachtig op en voegde vervolgens geroutineerd in tussen het overige verkeer,
‘Gek op chianti...,’ herhaalde ze toen, alsof door de verkeershandeling mijn woorden haar vertraagd hadden bereikt.
Ze lachte.
‘De alcoholist aan het woord?’
Ik haalde mijn schouders op en dacht: Zet u me hier maar af, mevrouw, dat kleine stukje terug, dat loop ik wel...
‘Ik kan de ossobuco aanbevelen. Je kunt daar echt een uitstekende ossobuco krijgen. En ik heb zo langzamerhand wel trek.’
‘Dat kan ik me voorstellen. Mag ik u dan vanavond eens op ossobuco trakteren?’
‘Ik heet Marie-Louise,’ zei ze toen en keek vriendelijk in mijn richting.
‘Je hebt er toch wel zin in hè?’ vroeg ze even later.
Ik verzekerde haar dat ook ik uitgehongerd was, wat niet helemaal als antwoord op haar vraag mocht gelden. Nu moest ik op mijn tellen passen, ging het door me heen, want ze was niet dom en het laatste wat ik wilde, was ontmaskerd te worden in het spel dat ik gedoemd was de rest van de avond te spelen.
‘Peace with honour,’ besloot ik. Het credo van de verslagene die niet wil toegeven dat hij verloren heeft. En verloren had ik. Al was het alleen maar omdat ik niet gewonnen had.
‘Wat is ossobuco eigenlijk?’ loog ik.
| |
| |
Deze vraag had een tweeledig doel. In de eerste plaats verschafte hij haar een positie van superioriteit en ik had nog nooit een vrouw meegemaakt die daar niet op inging en in de tweede plaats hoopte ik zo een ongedwongener gesprek te openen waarin geen al te slimme vragen pasten.
‘Oh, het is heel lekker als het goed wordt klaargemaakt. Het is kalfsschenkel in tomatensaus. Een moot kalfspoot. Gebruik jij vast weleens voor je soep.
Ik krabde aan mijn wang.
Bedacht een nieuwe zin om te zeggen.
‘Kijk, daar is het al,’ zei Marie-Louise echter en we reden een straat in waar meer restaurants gevestigd waren. marco polo stond er op de ruit met twee afbeeldingen van de grote ontdekkingsreiziger. Ze was hier heel goed bekend, want ze reed resoluut naar een achteraf gelegen parkeerplaatsje dat men anders alleen bij toeval zou kunnen vinden.
Het was een zachte lente-avond.
Marie-Louise liep om de auto heen en controleerde alle portieren. We betraden het restaurant onder het begeleidend gezang van een door God gezonden Haagse merel. Ze koos een tafeltje achterin, vlak bij de grote pizza-oven, waar de warmte vanaf sloeg.
We namen plaats.
Ze glimlachte naar me, maar haar blik stond star.
‘Gezellig...’ zei ik maar gauw.
‘Ach, het is nog niet zo druk...’
Ze keek op haar horloge. Een king-size polsuurwerk. Precies verkeerd. Ze begon te rommelen in haar tasje en haalde een pakje sigaretten te voorschijn. Op zoek naar een pijpje of een aansteker verstarde plotseling haar hand.
‘Ach jee... mijn autopapieren... die liggen nog in het vakje... rijbewijs... alles...’
‘Zal ik even...’ bood ik aan.
‘Nee, nee, dank je. Ben zo terug. Bestel maar vast een fles chianti. Of barolo, die is ook heel goed hier.’
En met snelle passen verliet ze het etablissement.
Marie-Louise Courbois.
Nom de Dieu.
Ik keek om, op zoek naar een ober.
| |
| |
Er hingen aardewerken lampen met gaatjes voor de sfeer. Langs namaakbalken hingen aan haakjes honderden wijnkaraffen in de vorm van hanekoppen. Een grote opening in de kam voor het vullen, een kleine opening door de snavel voor het inschenken.
Ik bestelde een fles wijn.
Goede.
Voor de mazzel.
Een haan spoog bloed in mijn glas.
De muren waren vanzelfsprekend met ruw gips besmeerd. Als garnering tegeltjes met wapens van Italiaanse steden.
Vijf minuten verstreken.
En na mijn tweede glas wist ik dat ze niet meer terug zou komen.
De ossobuco was overigens inderdaad de moeite waard.
|
|