De Tweede Ronde. Jaargang 13(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Ik ruik Don Juan Leo Vroman Wij belden Holland. Iemand vroeg of ik iets over Don Juan wou schrijven. Of tekenen. Nee, liever niet. Later zei Tineke: ‘we hebben weinig geluncht, zullen we die halve bagel’ Ja ik zal hem licht roosteren zei ik en dacht intussen: misschien toch wel grappig die Don Juan. Ik zocht onder de D, het lexikon beschreef wel wat, het standbeeld van die doodgevochten vader dat hem de dood in dreef, maar hoeveel vaders voorheen en sindsdien verstenen niet makkelijk bij het zien van hun dochter met een schurk tussen haar benen? En bijna ieder jongetje dan? Dat wordt in zijn halfslaap een Don Juan, de bleekneus worstelt met het laken tot het hem kneust van hitte en geweld en een oppermaagd moet willen maken die zijn hulpeloos witte billen onuitwikkelbaar omklemt, [pagina 58] [p. 58] en ginds liggen op hun buikjes in de tropen bruine knapen met hun blote dijen open; buiten schuren de zoogdieren van de nacht langs dikke stengels met hun stoute vacht doen met hun buiken als purperen kelken van het oerverwelken ontluiken; door de deuren en wijdopen ramen golven de walmen van donkere godinnen zo sterk alsof zij door hun eigen geuren al talmend binnen kwamen, overal ontluikt een eendere lust, overal ruikt het naar een ander zweet, binnen allen wordt het even heet of de mond al kauwt of zuigt of kust op het zachte of moet slaan waar de daad wil deuken waar de glans welt van het behaarde onbehaarde geurt straks het gat waar het alweer om gaat niet altijd van het zelfde zaad? Ineens zegt Tineke: ‘Hij brandt aan!’ Wat brandt aan? Ik naar de keuken. Het fornuis is koud en kalm. Maar uit alle naden van het broodrooster walgt een dikke ijzerblauwe kwalm Brooklyn, 9 augustus 1992 Vorige Volgende