De Tweede Ronde. Jaargang 13(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Een Xoanon in Sevilla Chris Honingh ‘De hel is een leeg terras’ Don Juan Tenorio Van het handenschudden wordt de palm niet nat, het komt van binnenuit de zachte tinteling, het slapend vocht naar buiten. De linnen vingers dragen nog geen sporen van het rendez-vous, de rimpelloze toppen sluiten nagelriemen in en zilverwitte manen. De stemmen die ons met de gang verbinden striemen op het marmer, een colonne hoofden wiebelt op de wind, het grasperk is gevuld met hyacinten. De Dunlopbanden zoemen af en aan met paardekrachten ingetoomd, sterk blinkend staat de grille in de zon, rillend in de dag. Is deze hitte te verdragen als het bos zijn takken vraagt om schaduwvlekken en thee uit zwaarverchroomde potten stroomt? We zitten in een kring van witgeverfde tafels. Met servetten in de vorm van dronken duiven, niemand plukt hun veren. De stad ligt helwit aan mijn blote voeten, verre torens trillen op een trommelvel, er zijn vlaggen en palmetten. Ik heb de wereld uitvergroot en teruggebracht tot dit plantsoen en deze laan waarlangs wat linden staan en mensen paraderen. Een kleine honderd meter aarde in het vierkant ongeveer, [pagina 51] [p. 51] bij benadering gezien. Aan het terras gezeten wacht ik op wat komen gaat, tot nu toe heeft nog niemand iets gegeten, er is geen kelner aan de tafeltjes verschenen. Mijn fototoestel heb ik naast mijn bord gelegd, je kunt nooit weten. Vandaag ligt klaar om tot een souvenir gestold te worden, want wat is zien nog anders dan herinneren? Is een boom een boom voordat ik hem bekeken heb? Verplaatst de beukehaag zich als ik me heb omgedraaid of groeit hij pas wanneer hij op mijn netvlies valt? De premisse van het observeren ontsnapt niet aan de wetten van de zichtbaarheid, hoewel een beeld zich heel goed in gedachten voort kan zetten. Maar omringen we ons niet liever met symboliek van eigen makelij, zodat wij de werkelijkheid, zeg rozen, enkel zien als specimen, als weer een variant erbij? Ik voel me waargenomen van een onverwachte zijde, met een lach die in de wangen spaarzaam ruimte vraagt sta ik oog in oog met een volmaakte zuiverheid, een fenomeen uit perehout gesneden. Zacht glooit de schouder naar de elleboog om dan, beneden bij het dijbeen, terug te keren in een onbeschenen streek. De zon is in haar gekerfd en niet alleen de hals, ook de borst blijkt glanzend rood geverfd. In haar nerven schemert een inwendig licht, de handen met de fijngesneden nagelranden liggen op benen van hoge perfectie en als ik het niet beter wist dan kon ik Pelléas zijn en zij Melisande. Ik denk terug aan witte straten en schapen met een blauwe rug die het dorp verlaten [pagina 52] [p. 52] op de slangehuid van boomomzoomde wegen. Reeds is de herder een chauffeur geworden met een witte pet, zijn plunje speelt livrei voor alle munten die zijn handschoen vangt. Het struikgewas begint te zingen en als ik op mijn tenen nadersluip ontdek ik heupen van mahonie en een boog van cederhout. Gras veert om haar buik die gespannen op en neer beweegt. Een hond slaat in de verte aan; is dit een droom waarin ik mij moet laten gaan? Ik probeer mijn schroom te overwinnen, want als ik haar nog vast wil leggen moet ik nu beginnen. De bomen branden achter haar gestalte en in een vreemd groen vuur begint de lucht te stromen en op een muur zie ik dat in het oude thermometerglas het kwik tot grote hoogte stijgt. Mercurius drijft op de winden mee en op de plek waar wij ons bevinden wakkert hitte gauw tot bosbrandsterkte aan, zijn vleugeltippen raken haast de takken van de hoge linden. ‘Snel, snel!’ Ik druk mijn ellebogen stevig in mijn buik en zoek aan lenzen draaiend naar de juiste hoek, de brandpuntsafstand verkleinend. ‘Tel, tel!’ Bliksem in het rode vlak markeert de felle schicht die het lijf zal moeten splijten. En even lijkt het licht haar op te wekken, over haar gezicht gaan vederschimmen, de kringspier van de camera trekt samen en ontspant, het nabeeld blijft nog tijden in mijn ogen hangen. Ben ik hier of heb ik mijn aards verlangen voortdurend in bedwang gehouden, de vinger stijf gebogen? [pagina 53] [p. 53] Dit is geen terras, de stenen zijn geblakerd en tussen rook en as vind ik slechts splinters hout, walmend in de avondzon. Is dit wel een zon en zijn dat wolken aan de hemel daar? Het spectrum neigt naar roder rood, zodat mijn linkeroog begint te tranen. Iemand stoot me aan, het is een kelner met een bokkepoot, hij houdt zijn staart plechtstatig in de hand en duwt me naar de rand van het terras dat geheel verlaten is. Daar is een leegte zonder eind waarin ieder beeld verdwijnt. Ik roep haar naam, wanneer zal ze antwoord geven? Vorige Volgende