De Tweede Ronde. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Geheugen spreek (fragment)Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 148]
| |
verder ging. Met een haast koerende tederheid in hun gedempt gekras klapwiekten ontredderde roeken rond een bladerloze iep. Er kwam mist opzetten. Nu werd de wedstrijd een vaag gedans van hoofden bij het afgelegen doel van St. John's of Christ, of waar we ook tegen speelden. De verre, verwarde geluiden, een kreet, een fluitje, de doffe dreun van een schot, dat was allemaal volmaakt onbelangrijk en hield geen verband met mij. Ik was niet zozeer de hoeder van een voetbaldoel als wel de hoeder van een geheim. Met mijn armen over elkaar leunde ik met mijn rug tegen de linker doelpaal en genoot de weelde mijn ogen dicht te doen, en zo luisterde ik naar het kloppen van mijn hart en voelde de blinde motregen op mijn gezicht en hoorde in de verte de flarden van het wedstrijdrumoer, en zag mezelf als een uitheems fabelwezen in de vermomming van een Engelse voetballer, dat gedichten maakte in een taal die niemand begreep over een ver land dat niemand kende. Geen wonder dat ik niet erg geliefd was bij mijn ploeggenoten. Niet eenmaal in mijn drie jaar Cambridge - maar dan ook niet eenmaal - bezocht ik de universiteitsbibliotheek of nam zelfs maar de moeite om te kijken waar die was (ik weet nu wel het nieuwe adres), of uit te zoeken of er een instituutsbibliotheek bestond waar misschien boeken te leen waren die je op je kamer kon lezen. Ik spijbelde van college. Ik ging stiekem naar Londen en andere plaatsen. Ik hield er verscheidene verhoudingen tegelijk op na. Ik had akelige gesprekken met de heer Harrison. Ik maakte Russische vertalingen van een twintigtal gedichten van Rupert Brooke, Alice in Wonderland, en Romain Rollands Colas Breugnon. Wat betreft scholing had ik net zo goed naar het Inst. M.M. in Tirana kunnen gaan. Zaken als de warme muffins en crumpets die je na een wedstrijd bij je thee at of de cockney-achtige kreten van de krantejongens (‘Paaiper, paaiper!’) die zich in de schemerende straten vermengden met de fietsbellen, leken me destijds typerender voor Cambridge dan ze me nu voorkomen. Ongewild besef ik dat er, afgezien van opvallende maar min of meer voorbijgaande gebruiken, en diepgaander dan ritueel of regel, wel degelijk iets van Cambridge overbleef, wat menig plechtstatig oudstudent heeft proberen te omschrijven. Ik zie dat wezenskenmerk als het aanhoudende bewustzijn dat je had dat de tijd zich ongehinderd uitstrekte. Ik weet niet of er ooit iemand naar Cambridge zal gaan op zoek naar de afdrukken die de tepelnoppen aan mijn voetbalschoenen hebben nagelaten in de zwarte modder voor een gapend doel, of om de schaduw van mijn baret te volgen over de binnenplaats naar de trap van mijn men- | |
[pagina 149]
| |
tor; maar ik weet dat ik dacht aan Milton, en Marvell, en Marlowe, als ik met meer dan de opwinding van een toerist langs die eerbiedwaardige muren liep. Niets waar je naar keek was afgesloten in de tijd, alles was een natuurlijke opening daartoe, zodat je geestelijk gewend raakte in een bijzonder zuivere en weidse omgeving te werken, en doordat je ruimtelijk, door de smalle laan, het grasveld met de galerijen eromheen, de donkere zuilengang, lichamelijk werd beperkt, was dat meegevende, ragfijne weefsel van de tijd als tegenwicht vooral geestelijk welkom, net zoals je reusachtig wordt opgemonterd door een zeegezicht uit een raam, zelfs als je niet van varen houdt. Ik had volstrekt geen belangstelling voor de geschiedenis van de stad en wist heel zeker dat Cambridge geen enkele invloed op mijn ziel had, ook al verschafte Cambridge feitelijk niet alleen de terloopse omlijsting, maar zelfs de kleuren en ritmen voor mijn zeer bijzondere Russische gedachten. De omgeving heeft denk ik dán uitwerking op een schepsel, als er in dat schepsel al een zeker ontvankelijk deeltje of trekje is (het Engels dat ik me had eigen gemaakt in mijn jeugd). Daarvan kreeg ik voor het eerst een vaag vermoeden net voor ik uit Cambridge wegging, tijdens mijn laatste en treurigste lente daar, toen ik opeens voelde dat iets in mijn binnenste even natuurlijk in verbinding stond met mijn onmiddellijke omgeving als met mijn Russische verleden, en dat die toestand van harmonie precies op het moment was bereikt dat de zorgvuldige reconstructie van mijn kunstmatige maar fraai nauwkeurige Russische wereld eindelijk was voltooid. Een van de zeer weinige ‘praktische’ daden waaraan ik me ooit heb bezondigd, was denk ik dat ik een deel van dat kristallijne materiaal heb gebruikt om een universitaire graad te verwerven. | |
5Ik herinner me de dromerige stroom punters en kano's op de Cam, het Hawaïaans gejengel van grammofoons dat traag door zonneschijn en schaduw gleed en een meisjeshand die zachtjes het handvat van haar pauwblauw-glanzende parasol heen en weer draaide terwijl zij achterover leunde in de kussens van de punter die ik dromerig voortroeide. De kastanjes met hun roze kegels waren geheel uitgewaaierd; ze vormden overlappende massa's langs de oevers, ze verdrongen de hemel uit de rivier, en hun bijzondere bloem- en bladerpatroon gaf een soort en escalier-effect, het hoekige stramien van een prachtig groen met oudroze wandkleed. De lucht was even warm als op de Krim, met dezelfde zoete, don- | |
[pagina 150]
| |
zige geur van een bepaalde bloeiende struik die ik nooit helemaal kon thuisbrengen (ik ving er later vleugjes van op in de tuinen in het zuiden van de Verenigde Staten). De drie bogen van een veritaliaanste brug waardoor de smalle stroom werd overspannen, vormden te zamen, met behulp van hun nagenoeg volmaakte, nagenoeg rimpelloze kopieën in het water, drie prachtige ovalen. Op zijn beurt wierp het water een flard kantachtig licht op het steen van de intrados waaronder je vaartuig voorbijgleed. Nu en dan viel er van een bloeiende boom een bloemblad dat lager en lager kwam, en met het vreemde gevoel iets te zien wat geen aanbidder of terloopse toeschouwer hoorde te zien, wist je een glimp van zijn spiegelbeeld op te vangen, dat vlug - vlugger dan het bloemblad viel - opsteeg om het te ontmoeten; en een fractie van een seconde was je bang dat het foefje niet zou werken, dat de gezegende olie geen vlam zou vatten, dat het spiegelbeeld zou missen en het blaadje alleen zou wegdrijven, maar telkens vond de broze vereniging toch plaats, met de magische precisie waarmee het woord van een dichter zijn herinnering, of die van een lezer, halverwege tegemoet komt. |
|