De Tweede Ronde. Jaargang 13
(1992)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Een nacht in Kalinderi
| |
[pagina 137]
| |
Het café van Andonis was open, maar er waren niet veel gasten. De kade was aantrekkelijker voor de meeste mensen. Achterin het café zaten twee waterpijp-rokers over een of andere nalatenschap te praten. Ze waren nogal ver van me vandaan en omdat ze niet erg luid spraken ving ik maar af en toe, wanneer ze hun stem verhieven, een zinsnede op. - ‘Ach, m'n beste, dat zie je verkeerd. Moedertje Frosso (moge god zich over het arme schepsel ontfermen, ze was een goede vrouw) bezat maar één pilaar van het huis en toen ze stierf...’ ‘Wat zeg je daar? Dus die grote vrouw die trouwde met die vrek van een Kostakis...’, en vervolgens daalden de stemmen weer. In een andere hoek zat een echtpaar - een wijnboer uit Therapia met zijn vrouw. Zij deden er het zwijgen toe. De man speelde met een lange rozenkrans en scheen niet genegen een onderhoudend gesprek te voeren. In plaats daarvan klonk een klik klik klik van zijn rozenkrans, soms een kliklikliklik wanneer hij de kralen met acht, tien tegelijk liet neerkomen. Ik koos de mooiste plaats van de uitspanning - onder een boom met veel takken. En daar strekte ik me op twee stoelen uit met naast me de koffie - koffie zoals je die alleen in Constantinopel drinkt - vastbesloten zo een uur of twee in volkomen rust door te brengen en te genieten van het fraaie schouwspel dat de natuur voor me ontvouwde. Een bijzonderheid van het Byzantijnse landschap is volgens mij zijn blijheid. De valleien, beken, bergen glimlachen altijd. De briesjes zijn goede geesten voor troost en bemoediging. Hoe uitgeput je ook bent, hoe zwaar problemen ook op je drukken, zodra je eropuit trekt naar een vlakte bij Constantinopel of een strand voel je je op een of andere manier opgelucht - de Ziel van de Byzantijnse Natuur fluistert je toe: ‘Het is in Gods hand.’ In de nacht die ik beschrijf voelde ik die invloed heel sterk. Een lichte wind waaide over de Bosporus, bracht het gladde oppervlak in beroering, zorgde voor rimpeling. Maar rimpeling in de Bosporus verschilt van rimpeling in andere wateren, waar ze een kwaadaardige of oude persoonlijkheid lijken aan te duiden. Wanneer de Bosporus zijn gladheid verliest en gaat rimpelen, dan is dat simpelweg omdat hij blij is, omdat hij lacht. Hij is een goedhartige god die het geluk van de mensen wil en houdt van een opgewekt humeur. 's Avonds draagt hij met plezier - van Besiktasi tot Kavagi, een hele afstand - de lichte boten waarin men zich zo goed vermaakt en zoveel lacht, waarin donkere ogen blinken, tere harten ontvlammen, zoveel wordt gezworen en zoveel beloofd. Hij is een goedhartige god met eeuwenoude ervaring in zulke dingen. Speelde hij geen rol in dat verhaal over Zeus met Europa? | |
[pagina 138]
| |
Rondom mij heerste volkomen rust. De mannen die over een nalatenschap hadden gepraat waren weg. Aan de andere tafel zette men het zwijgen voort. Een zo grote, zo volmaakte rust zou me, als ik me op een andere plaats had bevonden, misschien melancholiek hebben gemaakt, terwijl ik daarentegen aan de oever van de Bosporus in de allerbeste stemming was - ik zat daar bekoord door de geluidloze harmonie van de stilte, slechts van tijd tot tijd onderbroken door de vleugelslag van een vogel, het klotsen van het water tegen de kant of het gekletter met kopjes van de waard. De drie, vier lampen die in een paar bomen bij het café hingen gaven genoeg licht om mij gezelschap te bezorgen zonder dat de gelijkmatigheid van de nacht werd verstoord. In deze rust vond mijn geest verkwikking en onder de invloed van het panorama dat ik zag, werden mijn gedachten hoopvol en aangenaam, een wisselwerking met de vreugdevolle pracht die me omringde. Plotseling was het gedaan met de stilte. Een grote sloep die koers zette naar Therapia verscheen, de opvarenden zongen. Ze zongen mooi. Vast niet volgens de regels van de muziek - de eenvoudige dorpelingen aan boord van de sloep hadden even weinig benul van de wetten van de Conservatoires als hun voorvader, de Thrakiër Orfeus die de stenen tot tranen wist te roeren. Het lied dat de stilte van de zomernacht doorbrak - of liever gezegd begeleidde - was er zo een waar ik een zwak voor heb. Het was natuurlijke muziek. Het was écht muziek van de ziel, vond ik, terwijl dat onbarmhartige lawaai van een piano in een salon muziek van overspannen zenuwen is. Draag hem niet al te snel ten grave,
laat hem zich nog aan 't zonlicht laven!
Niet al te snel - ach, wacht nog even,
hij weet niet eens wat 't is, te leven.
Lach als je wilt, vergiet een traan,
op aarde is het alles waan,
een en al waan, een en al schijn.
Als er één waarheid nog zou zijn
is 't deze: 't koude barre graf
sluit alle geluk en lijden af.
In mij rees krachtig verzet. Ik had een vrolijk, manmoedig lied verwacht, vol vreugde en leven, een van de trotse liederen zoals die aan de vrucht- | |
[pagina 139]
| |
bare en levendige kust van de Bosporus ontstaan. In plaats daarvan moest ik deze banale, ongepolijste verzen aanhoren - het voortbrengsel van de Muze van een of andere dorpspoëet - een bittere klacht over de ijdelheid van alle dingen, die oeroude grief van de mens die lijdt, ‘een en al waan, een en al schijn.’ De bloemen rondom me gaan door met het verspreiden van hun geurige welsprekendheid, de wateren gaan door met lachend stromen als spoedden ze zich naar verre gelukkige landen, de hemel gaat ermee door de pracht van zijn vrede uit te stralen - alles in harmonie en in overeenstemming, door een geheime belofte met een volstrekt geluk. Desondanks aarzelden de stemmen van de zangers niet, ze verhieven zich dapper en melancholiek, als protest tegen de even aantrekkelijke als bedrieglijke schoonheid van de wereld. Lach als je wilt, vergiet een traan,
op aarde is het alles waan,
een en al waan, een en al schijn.
Als er één waarheid nog zou zijn
is 't deze: 't koude barre graf
sluit alle geluk en lijden af.
De zangers zwegen en de sloep verdween. Maar tegelijkertijd verdween mijn goede stemming. De wind leek me wat vochtig, ik stond op en deed een paar stappen. In een windstille hoek stak ik een lucifer aan en keek op mijn horloge. Middernacht. Tijd om te gaan. Precies op dat ogenblik bedekte een donkere wolk, die al een tijd langs de horizon schoof, de maan. Het leek me of een gordijn werd neergelaten. Ik nam opnieuw de weg naar het dorp. Het bleek in diepe slaap verzonken. De rechte weg was leeg. Ik kwam alleen de oude nachtwaker tegen die met zijn stok het uur op de grond tikte - een onverschillige teller van Tijd. |
|